18 februari 2007

De reis naar Brasov

Op vrijdag al kwam ik mijn eerste Roemenen tegen. Ik zat om half acht in de trein naar Den Haag toen er een jongen van mid twintig langs liep met een A-viertje in de hand, die hij mijn buurman, aan de andere kant van het pad bij het raam, voorhield. Nadat deze hem gebaarde om weg te gaan hield hij mij het blad voor de mond. Ik las over de beweringen dat hij doof was, het buiten koud was en dat hij moest bedelen voor geld, omdat onderdak hem tien euro per nacht kostte. De tekst vroeg me ook om niet meer dan twee euro te geven, waar ik me dan ook maar aan gehouden heb. De jongen had een lichtgetinte huid. Om mijn vermoeden te bevestigen hield ik me de kaft van het boek dat ik las voor en wees op de titel. Hij bewoog bevestigend antwoordend, het was een Roemeen. Hij bedankte me uitbundig naar buiten wijsend en (waarschijnlijk) zeggend dat het koud was buiten. Dat zag ik; de wereld was wit gekleed. Ik probeerde in het Roemeens te zeggen dat het koud is, het woord calda gebruikend. Maar goed dat hij doof was; calda betekent warm...

De zelfde avond op de terugweg naar Leiden, terwijl ik bij Den Haag Hollands spoor uit de tram stapte hoorde ik [boenaa ziewaa] (goedendag) uit de mond van een jongere, die zich samen met een andere jongen afscheidde van een andere groep jongeren.

De volgende morgen wekte een van mijn drie wekkers mij om half drie, na een krappe twee uur slaap. Ik kleedde mij aan, pakte mijn ontbijt uit de koelkast en ging naar het station. Lopend was ik onderweg naar Roemenie zodat mijn fiets niet drie weken bij het ziekenhuis zou staan. Kwart over drie stond ik op perron vijf me af te vragen wat de andere mensen daar te zoeken hadden. De trein naar Utrecht zou maar vijf minuten vertraging hebben en dus om kwart voor vier vetrekken. Ik begon met mijn drinkontbijt terwijl een jongen op het perron aan de overkant op de bank tegenover me ging zitten, zodat een steunpilaar precies tussen ons in stond. Ik had zijn trein toen ik voor het ziekenhuis liep weg zien rijden, de volgende kwam pas kwart over vier weer.

Kwart voor vier zat ik in mijn trein. Op station schiphol kwamen een paar engeld\staligen achter mij zitten, en drie nederlandse meiden, gepakt als backpackers, voor me. Ik vind het leuk om in de trein van schiphol naar Amsterdam Centraal te zitten, omdat je altijd enthousiaste buitenlanders tegenkomt, die net zijn aangekomen en direct op weg gaan naar Amsterdam (en zijn coffeeshops). De donderdag ervoor nog hoorde ik daar een paar Russischachtigsprekende mannen en drie Spaanse meiden, waarvan er een door de drukte tegenover mij zat.

Op Amsterdam Centraal verlieten, na uitbundig afscheid te hebben genomen, twee meiden de derde. Ze berouwden het dat hun reis voorbij was, maar waren blij dat het zo leuk geweest was. Toen de trein zijn weg naar Utrecht vervolgde vroeg ik de derde of ze een leuke reis gehad had, wat ik eigenlijk al wist. Ze kwam net uit Gambia, wat haar zongebruinde huid verklaarde. Ze vroeg me waar ik geweest was. Ik verbaasde haar door te zeggen dat mijn reis juist begonnen was.

Toen we de trein uitstapten groette ze me (terwijl ons gesprek in de trein verder slechts uit stilte had bestaan) en liep ik achter haar aan naar de regiobussen. Ik wist niet zo goed waar ik heen moest; ik had nog anderhalf uur om daar achter te komen. Regionale bussen leek me in ieder geval al meer in de buurt te komen dat stadsbussen. Nog voor de roltrap draaide ze zich om en vroeg me of ik wist waar ik heen moest. Daarop vertelde ze me dat de internationale bussen normaal gesproken aan de andere kant van de stationshal, een heel eind weg, stopten. Ik bedankte haar en liep door de grote hal en de lege gang richting de jaarbeurs. Over de roltrappen omringd door zwerfvuil liep ik naar de Eurolines stop, waar ik me herinnerde dat mijn bus naar Kroatie me daar ook langs geleid had. Daar stonden drie mannen, die mijn "hallo" niet beantwoorden. Na een paar minuten begonnen ze in het Pools of het Tsjechisch met elkaar te praten. Het waren dus geen Roemenen. Het was kwart voor vijf en het was koud, al was er geen sneeuw te bekennen. Ik besloot niet een uur lang daar te gaan staan en liep terug naar de stationshal.

Daar zaten en hingen veel mensen, die de gemiddelde Nederlander liever niet in het donker tegenkomt, maar waar ik geen slechte ervaringen mee heb, rond. Ik nam plaats op een lege bank en las nog wat Roemeens door. Om kwart voor zes liet ik alle nog steeds zittende en hangende mensen achter en ging naar de bushalte. Na een minuutje arriveerde hij. De chauffeur vroeg in het Roemeens waar ik naartoe ging. Ik meldde dat ik, ondanks mijn ticket naar Boekarest toch graag naar [Brasjov] wilde. Dat was geen probleem.

De stoel die ik mezelf toegedicht had was helaas al bezet, dus ik nam de stoel aan de andere kant van het pad. Hij vroeg of we in Utrecht waren. De tweede keer verstond en antwoordde ik hem. Om zeven uur Roemeense tijd, die de bus on zijn ban had, vertrokken we. Gelukkig viel ik in slaap. Ik werd wakker in Antwerpen, waar meer mensen instapten. Een vrouw had een grote boodschappentas vol bloemen bij zich en een gezin met twee meiden versgekochte chips en cola. De moeder had een rode tekening op haar gezicht. Voordat we bij het WTC in Brussel aankwamen hadden ze van de cola gedronken en van de chips gegeten. In Brussel waren er geen dubbele plaatsen meer vrij. Een jongen keek me aan en vroeg me mijn tas van de plaats naast me bij het raam weg te halen. Hij zette zijn twee tassen daar neer en ging weer naar buiten. Na vijf minuten kwam hij weer terug. In het voorbijgaan ruikte ik de rook. Toen de bus reed sloeg de oudere vrouw schuin achter me een kruisje terwijl hij zijn PlayStation Portable en mobiel pakte en naar beiden begon te luisteren en tegen de laatste te praten. Een paar stoelen naar voren lieten twee jongens hun met laptop de laatste twee Roemeense hits om de beurt horen, die het meisje dat voor me zat ook op haar telefoon had.

Nog voor Keulen stopte de jongen die tegen mij aan zat Roemeens tegen zijn mobiel te praten en begon hij frans en engels tegen mij te praten. Hij had twee jaar in Belgie gewerkt en ging nu terug naar Brasov. Daar zou hij zijn vriendin voor het eerst sinds twee jaar niet via internet zien. Ik vertelde wat ik in Brasov ging doen. Hij vroeg me of ik vrienden in Brasov had. Na mijn nee bood hij zichzelf als vriend aan; ik mocht hem, zo verzekerde hij me vele keren, altijd bellen of emailen. Verder merkte hij op dat de jonge vrouwen in Roemenie, en natuurlijk vooral in Brasov, heel erg mooi waren.

Terwijl ik rond etenstijd mijn banaan en broodjes met schenkstroop at, bedacht ik me dat ik in Brasov de eerste pizzeria die ik tegenkwam in zou duiken...

Om elf uur viel ik in slaap. Om twaalf uur werd ik wakker toen we aan de Oostenrijks-Hongaarse grens waren. Om een uur reden we verder over de mooie Hongaarse tolweg. Robert (de jongen die tegen mij aan zat) begon Mortal Combat te spelen, wat de bijbehorende kreunende en krijsende geluiden maakte. Het meisje voor me liet haar mobieltje Roemeense muziek maken, in competitie met de laptop van de jongens, terwijl de vrouw schuinachter me zat te snurken. Om vijf uur waren de meiden in het midden van de bus staand in gesprek met de laptopjongens, terwijl Robert naast me zat te klagen dat hij niet kon slapen. Om zeven uur maakte ik hem wakker; we waren bij de Roemeense grens.

De eerste uren in Roemenie waren leeg, met als uitzondering de stad Arad en de door Ceauscescu leeggewerkte vervallen dorpjes.

Het busstation van [Sebesj] werd geflankeerd door ruines. Een fabriekshal waarvan alleen de gevel nog overeind stond aan de achterkant. Door de raamgaten was een volgende ruine te zien. Aan de overkant van de weg stond er nog een. Een bedeljongen stond vragend bij een goedgeklede man, die ook met de bus meereed. Hij werd genegeerd en liep verder, totdat zijn oog op iets op de ruwe betonnen wegdelen van het station viel; een half opgerookte sigaret. Hij staakte zijn werk, stapte er snel heen en pakte hem op. Na tien meter weggerend te zijn stak hij hem in zijn mond, glunderend alsof hij iets gestolen had.

Bij de derde stop na de grens sprak ik met de vrouw die achter me zat. Ze zou na Boekarest naar [Galatsj] gaan, in de buurt van het Roemeens-Moldaavs-Oekrains drielandenpunt. De vrouw achter haar was op weg naar Tiraspol, wat in Transdniestr ligt, in noord Moldavie. Terug in de bus spraken we met zijn drieen. De Roemeense vrouw vertolkte voor mij in het Frans. De Moldaavse had een (knappe) zoon die precies op mij leek en een neef die dokter was en engels sprak. Ze heeft me haar naam, adres en telefoonnummer gegeven. De Roemeense showde me familiefoto's. Door al dit achterstevoren zitten en de slechte weg door het heuvelig landschap begon ik behoorlijk ziek te worden. Voor sibiu gaf ik over in de lekke Lidl zak die de man die ik in Utrecht al zag me had gegeven. Hij had ook keukenpapier voor me bij zich.

In Sibiu kwam ik trams met Randstadt-uitzendbureau reclame tegen. Robert verklaarde dat de trams uit Duitsland kwamen en inderdaad stond er Wurzburg op de buitenkant. Op het station schepte ik een luchtje en at ik op aanraden van de Lidl-man mijn laatste appel. Ook hij was onderweg naar Brasov. Hij was op visite geweest bij een Roemeense vriend in Nederland. Hij had twee zonen. Een ervan leek precies op mij...

Tijdens het laatste stuk werd de lucht aan de rechterkant gevuld met hoge bergen met besneeuwde hellingen die de wolken camoufleerden. Gelukkig hoefde ik niet meer over te geven. De mensen om me heen vroegen me telkens hoe het met me ging. Om half drie 's middags waren we al in Brasov; vijf uur te vroeg!

Geen opmerkingen: