8 juli 2008

Terug in de drukte

Zondag ging ik om half een op weg naar Magnabougou, om Martha, een stagiaire uit Faladie, op te zoeken. Aan de andere kant van Bamako bleek deze stadswijk al weer erg dorps te zijn. Ondertussen weet ik dat dat in de meeste wijken zo is. Op het eindstation aangekomen (je wordt gewoon ergens aan de kant van de weg gedropt) bel ik, zoals afgesproken, haar in een telefooncel (een stalen cabine met een normale telefoon, waar iemand naast zit om af te rekenen) op en na drie minuten staat ze al in iets te krappe kleding bij me.

Bij haar zus wonen twee andere meiden. Met z'n drieen zorgen ze voor hun vier kinderen, die mij op dat moment zeker lieten weten dat ik er geen wil. In ieder geval deze niet, terwijl de ergste me wel werd aangeboden. Misschien komt het doordat het erf te klein is (te veel muizen in een kooi geeft ook oorlog) of doordat men hier geen keukenkastjes en eigenlijk ook geen andere kasten of keuken heeft, waardoor alle bezittingen als speelgoed beschikbaar zijn, bij een gebrek aan echt speelgoed. Het is een chaos.

Een van de moeders koopt twee flesjes fanta voor me. Een fotograaf maakt een foto van ons, zowel met zijn analoge als mijn digitale camera, waarna haar broer nog even met zijn Mercedes en zonnebril langs komt. Ik haal, omdat die meiden er niet bij kunnen komen, een mango uit de boom, die we vervolgens met zijn achten, de helft vanzelfsprekend voor mij, opeten.

We zouden samen op de scooter naar Kati gaan, vanwaar zij de taxi (afgeragde witte auto) naar Faladie zou nemen, om morgen weer verder met haar stage te gaan, maar gisteren is ze, toen een franse vriend met haar achterop op haar scooter zat, gevallen, waardoor haar pols gekneust is. Zodra ze haar plastic tassen heeft ingepakt lopen we terug naar het eindpunt van de sotramabus waar we in de schaduw wachten, naast een op kolen gestookte strijkboutwarmer, waar een man zijn brood mee verdient. Bij het busstation in de buurt van het stadion neem ik mijn witte auto naar Kati-Coko zij de sotrama naar Kati-Koro, om daar over te stappen op de taxi naar Faladie.

Maandag deed ik een poging vijf uur op te staan. Dit lukte niet helemaal, maar toch liep ik om kwart over zes de poort uit om met de sotrama naar Rayda en vandaaruit naar Quartier Mali te gaan, waar mijn ziekenhuis zich bevond. Ik kwam zonder problemen, behalve de wagenziekte die al die verkeersdrempels (ze zijn hier hoger en in grotere getalen) en kuilen me bezorgden, in de tweede bus terecht. Ik kwam er alleen niet op tijd uit.

Twee weken geleden had Aisha het me laten zien, maar toen waren we ook verkeerd gelopen. Uiteindelijk had ze het wel juist uitgelegd, maar nu was het toch te moeilijk voor me. Ik stapte om kwart voor acht uit; ik zou acht uur beginnen. Ik had wel enig idee waar ik zelf was, maar geen idee waar het ziekenhuis zat. Vervolgens ben ik eerst een kwartier de ene kant op gelopen, dan toch maar weer een half uur terug de andere kant op, tot bij de brug over de Niger, waar ik achteraf uit had moeten stappen. Toen zag ik de voetgangersbrug waar ik voortaan overheen moet klimmen, maar dat wist ik toen nog niet.

Na nog een grote weg te zijn overgestoken heb ik toch wel trek in mijn tweede ontbijt (om kwart voor zes lukte het nog niet zo), wat mooi uitkomt, aangezien een vrouw op straat Oud-Hollandse poffertjes zit te bakken. Zodra ik bestel vouwt ze er al vrij gauw een paar vanaf de pan in een vel, gescheurd uit een papieren cementzak. Lekker een beetje suiker erbij en lopen maar weer, hopend dat ze gauw tot eetbare temperaturen afkoelen, terwijl de hitte van de dag het behaaglijke van de ochtend al heeft verdreven.

Vanaf het gemeentehuis van deze wijk ga ik op advies van een chauffeur nog even drie kwartier met mijn bleke poffertjes een andere verkeerde kant op, richting het vliegveld, om dan maar een apotheek binnen te lopen, verwachtende dat die mijn ziekenhuis wel zullen kennen. De apotheker komt, ondanks dat er drie klanten achter mij aan naar binnen stappen, met me mee naar buiten en vertelt: "Neem aan de overkant een busje terug, die rechtdoor gaat en stap bij de voetgangersbrug uit. Vraag het daar nog maar een keer..."

Aan de overkant zaten alle busjes vol en alle gele taxis, die allemaal spontaan gaan toeteren als ze mijn huid zien, leeg. Hun keer ik altijd mijn rug toe; ik ben ook maar een student. Na nog 20 minuten in de zon te hebben geslenterd is er een bus met ruimte, waar ik direct instap. Helaas ging deze de eerste rechts, waarop ik er gelijk weer uitstapte en terugliep, om, deze keer voorbij die afslag, vrij gemakkelijk in het goede busje te belanden, die me er bij de voetgangersbrug uitzet. Daar herkende ik aan het eind van een zijstraat een van de klinieken waar ik niet moest zijn en herinnerde me ook dat de mijne daarnaast stond.

Om tien uur groette ik de portier, aan wie ik me twee weken geleden maar vast had voorgesteld, en vroeg zijn toestemming om personeelschef Berthe op te zoeken. Deze was niet in zijn kamer, wat mij de gelegenheid gaf nog een paar poffertjes naar binnen te werken (was deze wel gaar?) tot hij aankwam en me in zijn geairconditioneerde koelcel ontving. Samen gaan we even bij de Medicin Chef langs, waar hij me voorstelt als derdejaars student die graag een stage wil komen doen.
"Wanneer wil je stage komen lopen?", wordt me gevraagd.
"Euhm, nu als dat zou kunnen..."
"Oke, prima, succes."
Mooi, das geregeld. Terug op het kamertje van de personeelschef vraagt deze me wat ik wil doen. We komen uit op meekijken bij consulten (zoals bij een huisartsbezoek een huisartsbezoek) en operaties.

Na een formulier ingevuld te hebben brengt Berthe me naar dokter Sow, die even zijn consult met de patient, die met ontbloot bovenlichaam op de onderzoeksbank ligt, voor me onderbreekt en me vriendelijk ontvangt.
"Trek je witte jas aan, dan gaan wij vast verder", zegt hij na het voorstellen.
Zodra ik mijn witte jas aan heb, die overigens plaatselijk zandkleurig bruin is, voeg ik me bij de vier andere stagaires die met dokter Sow meekijken. Deze vertelt me dat het consult net als in Faladie in het Bambara is, maar dat de studenten en de dokter onderling frans praten. Inderdaad worden alle belangrijke dingen in het frans vertaald, waar de patienten zelf hier ook beter in zijn.

Dokter Sow is een goedlachse jonge man die over het algemeen goed met zijn patienten omgaat. Iedere patient wordt, terwijl de dokter het recept voor de vorige laat uitschrijven, door een stagiare naar de onderzoeksbank geleid, waar hij zich alvast half uitkleedt en klaar gaat liggen. De stagiare neemt dan de bloeddruk en de temperatuur op, waarna de patient rustig, zoals Afrikanen gewend zijn, blijft wachten. Als de dokter de vorige patient en eventueel tussendoor gekomen zaken heeft afgerond komt hij erbij staan en laat de patient, wellicht tactische vragen stellend, maar dat kan ik niet verstaan, zijn verhaal doen, terwijl hij het lichamelijk onderzoek vast uitvoert. Vrijwel altijd worden het hart en de longen beluisterd, de binnenkant van de oogleden bekeken en oedeem (vochtophoping) van de onderbenen uitgesloten. Wonderlijk blijft dat men hier de polsslag, die aangeeft hoe snel het hart klopt, niet nodig heeft, maar mooi is dat er een duidelijk systeem in zit, waarbij iedereen direct gescreend wordt. Jammer is wel dat ook mensen die voor een pijnlijke vinger komen tien minuten halfnaakt (bh's zijn hier niet veel) op de bank liggen om vervolgens in diezelfde toestand door de dokter, met drie of vier stagiaires, waaronder nog een blanke ook, uitgevraagd te worden. Niet alle vrouwen vinden dat prettig.

Ik kon de uitleg toch maar slecht volgen, al sprak de dokter duidelijk frans. Om elf uur gingen we naar de afdeling om daar visite te lopen (bij de overnachtende patienten langs te gaan). Het eerste patientje had malaria. Het tweede patientje had malaria, waarop dokter Sow, hier gevolgd door twaalf stagiaires en gesteund door een oudere arts, nog eens de drie alarmsymptomen opnoemt: koorts (wat had ik het daar warm), overgeven (die prikkel had ik tot dan toe met moeite onderdrukt) en nog een woord die ik niet kende.
"Wat is dat?", vraag ik, terwijl het zweet uit mijn voorhoofd is beginnen te stromen.
"Dat wat jij nu hebt", zegt de oudere arts.
"Ah, transpiration", zeg ik, met een bedrukt gezicht.
"Voila", zegt dokter Sow, terwijl de oudere verder gaat met de moeder van de patient.
Na tien seconden ben ik gedwongen het te melden:"J'ai aussi du vomissement, ik moet overgeven", zeg ik tegen Sow, die naast me staat.
Veertien witte jassen in rep en roer. Dokter Sow gebiedt een zuster, die juist de deurpost doorloopt, waar ik al naartoe begin te rennen, mij het toilet te wijzen. Ze brengt me de tegenoverliggende deur door waarachter ik de spreekkamer van de oudere arts ontdek, met een balkon, al zijn we op de begane grond. Zal ik daar maar naartoe gaan?, denk ik, maar dan wijst de zuster me op een deur opzij, die ik rennend doorloop waarna ik direct de poffertjes in vier porties over de douche en het toilet (gat in de grond) verdeel. Dat luchtte erg op. Na een uurtje, waarin de oudere arts me de simpele vraag:"Gebruik je antimalariapillen?" stelde, haalt dokter Sow me weer op. "Zullen we weer verder gaan?" Om twee uur zijn de patienten op.

's Avonds wordt de storm aangekondigd doordat Kamelot stopt met spelen, wanneer de stroomstoring begint. Twee minuten later waai ik bijna van het dak (mijn slaapkamer) af, waar ik urenlang met prachtig uitzicht deze verhalen zit te schrijven. De wind wordt afgewisseld door de regen, die we met zijn drieen afwachten. Arnold maakt zich het meeste zorgen; het EK is begonnen en de eerste wedstrijd was net lekker bezig...

Dinsdag kom ik netjes op tijd om tien over acht in de spreekkamer aan, waar Sali en Savi al zitten te wachten. De dokter komt om vijf voor half negen en de derde Malinese stagiair vijf over, maar dat is hier allemaal geen probleem. Gelukkig maar, want het openbaar vervoer volgt ook geen tijdschema en heeft dus ook nooit vertraging, maar vertrekt gewoon als de bus vol zit. Dat kan wel eens een half uurtje duren, maar wat is nou een half uur op een mensenleven? Vandaag loopt de dokter geen visite, waardoor de patienten om half een op zijn. Morgen heeft Sow vrij. De laatste patient is de eerste die ik moet onderzoeken.
"Welke klacht heeft hij?", vraag ik.
"Pijn in de maagstreek en aan zijn testikel."

Terug in Kati stop ik bij een telefoonkraam. Ik heb een Malinese SIM-kaart nodig en omdat mijn huisgenoot nogal eens klaagt mij niet te kunnen verstaan aan de andere kant van de lijn besluit ik er een telefoon bij te kopen.
"Ik wil graag een nieuwe telefoon" De man achter de balie kan geen frans, maar hij haalt een andere man erbij die me te woord staat. Er komt een paarse Nokia boven tafel. De hoekjes zijn een beetje zanderig, maar goed, wat wil je met die stormen hier. Zij beweren dat hij nieuw is en ik heb er geen verstand van. Dat paarse dingetje in het midden van het scherm dat er ook zit als hij uit staat valt me nu nog niet op, het feit dat de accu voor een nieuwe verwisseld wordt is niet verdacht en 30 euro in de Malinese economie stoppen vind ik helemaal niet erg, dus ik koop hem met de belofte dat ik altijd terug mag komen als ik iets te vragen heb. De oplader en die nieuwe accu krijg ik er zelfs gratis bij en het jasje wordt verwisseld voor een zwarte.
"Livre? Nee, een boekje hebben we niet...", zegt de verkoper.
"Oke, prima, kan be!"

Thuis vindt Aisha het ook een redelijke prijs. Hij is best mooi en heeft kleurtjes. Maar als ik hem wat beter bekijk kom zelfs ik er achter dat dat paarse niet op het scherm hoort en dat hij aan de binnenkant toch echt niet zo nieuw eruit ziet als je zou verwachten.

's Avonds wordt de storm weer aangekondigd door stroomuitval en wind. Deze keer stond Oranje net 2-0 voor tegen Italie, hoor ik van Arnold, die nog onstemder is dan de weergoden. Vijf voor half negen belt hij zijn zus (mijn voormalig buurvrouw) die hem erg blij maakt met het derde doelpunt. Om drie minuten voor het eind bereikt de spanning ons huis weer, in samenzang met het gejuig en geklap van alle mensen die om ons heen wonen. Ik dacht dat het EK me gespaard zou blijven, maar op deze manier pak ik toch die laatste minuten nog mee.

Als ik de telefoon de volgende dag niet meer aankrijg, ook al zit hij met de lader in het stopcontact, is het mij geheel duidelijk; dit mobieltje is te hard neergekomen, toen hij van de vrachtwagen viel. Maarja, ik heb geen bonnetje en ik verwacht niet dat ze hem willen ruilen. Ruilen? Waarvoor eigenlijk? Ik heb in het kraampje alleen maar frontjes zien hangen... Ik verwacht ook niet dat ze die 20000 met liefde terug zullen geven. Het was een goede deal voor hem.

Vandaag werk ik aan mijn onderzoek. In Faladie heb ik het grote consultenboek gefotografeerd. Daarin staan alle gegevens van de patienten die in de spreekkamer langskwamen. Deze gegevens stop ik in Excel, zodat ik in Nederland SPSS (een statistiekprogramma) erop los kan laten. Maar wat kan ik er dan mee doen? Dat moet ik nog bedenken... Ik heb de achternaam, die gaan hier per stam, leeftijd, geslacht, bevolkingsgroep, dorp, gestelde diagnose (geen patient zonder diagnose in Faladie) en of er tussen de vele voorgeschreven medicijnen een antimalaria middel zat bij elkaar gezet. Daarmee kan ik gaan kijken hoe vaak de diagnose malaria wordt uitgedeeld en hoevaak de behandeling daartegen wordt voorgeschreven. Ik kan het vermoeden bevestigen of ontkrachtigen dat kinderen vaker de diagnose bronchitis toegespeeld krijgen dan volwassenen of dat Traore's in verhouding vaker de maagzweren hebben dan Coulibaly's. Dat soort dingen, maar of het nuttig is, dat weet ik nog niet. Voor mij waarschijnlijk wel.

Na met het invoeren een heel eind te zijn gekomen, ga ik om kwart over vier op weg naar de telefoonkraam, waar ik na twintig minuten lopen aankom. Daar is alleen een vrouw aanwezig die geen frans praat, maar wel een andere jongen erbij haalt aan wie ik vraag of de verkoper van gisteren er is.
"Die komt om 18 uur", zegt hij.
"Kun jij me niet mijn geld teruggeven?"
Het viel te proberen, maar daarvoor moet ik toch echt bij de eigenaar zijn, dus ik wandel weer terug en om half zeven, rekening houdend met de stiptheid van de mensen hier, loop ik weer die kant op. Deze keer is de verkoper er inderdaad. Ik vertel hem dat mijn telefoon niet meer aan wil. Ook wijs ik hem op het paarse ding in het scherm, maar "dat is niets", zo beweert hij. Hij krijgt hem ook niet aan en verwisseld de nieuwe batterij voor een andere nieuwe. Dan doet hij het weer, maar word het paarse ding voor hem ook zichtbaar.
"Wat is dat nou?", vraagt hij zich hardop af. Tegen een ander: "Hij doet het prima maar hij wil hem niet hebben vanwege dat ding"
Hij duwt me een Motorola klapding in de hand, die duidelijk tweedehands is, maar wel een camera heeft. Ik bekijk deze telefoon, die ik niet wil hebben, grondig. Het klepje op de achterkant is stuk, hij is al lelijk en dikker dan mijn vorige.
"Il te plait, n'est pas?"
"Kan ik niet gewoon mijn geld terugkrijgen?"
Bambara.
"Hij zegt dat hij je je geld teruggeeft", verrast een ander me in het frans.
Inderdaad rapen ze een aantal briefjes bij elkaar en kan ik na de hand geschud te hebben er met mijn 20000 vandoor.

Op naar de volgende telefoonkraam: "Wij verkopen geen nieuwe meer"
Dan het hokje ernaast, waar je iets meer beschut staat van het straatbeeld, die ook met frontjes volhangt.
"Ik wil een nieuwe telefoon. Hij hoeft alleen te SMS-en en te bellen"
"Dat kan, zegt een van de twee verkopers terwijl hij een zwarte plastic tas, die de banaanverkopers en broodverkopers ook gebruiken boven de balie haalt en er een doosje uitpakt. Een doosje. Dat is alvast een hele stap vooruit. Er zit een mooie telefoon in, netjes in plastic verpakt, met lader en koptelefoon.
"Wat moet hij kosten?", vraag ik terwijl hij mijn SIM-kaart erin stopt.
"25000"
Hij is wel veel mooier dan die ik net had, maar hij speelt ook muziek en filmpjes; dat heb ik niet nodig.
"Heb je geen andere?" Hij haalt een afgeragd ding boven tafel.
"Oke, ik heb het gezien, ik wil deze... 18000? Dat is hier normaal, toch?"
"Ja, dat is hier normaal. 20000"
Dat ging makkelijker dan gedacht. "Prima, bedankt"

's Avonds verliest Duitsland. Om dit te vieren, Det en Nol werken voor een Duitse organisatie, gaan we naar de openluchtkroeg, waar het met zeven mensen al aardig druk schijnt te zijn. Een vrouw die daar als eigen handel maaltijden verzorgt maakt taaie, maar lekkere, rundvleesspiezen met slappe frieten klaar. Det en Nol maken me duidelijk dat ik zeker naar de Dogon, een bepaalde streek/volk in Mali, moet gaan (zoals alle toeristen ook doen), omdat dit over tien jaar ook door de chinese scootertjes veroverd zal zijn, aangezien alle jongeren daar nu goed geld verdienen met blanken en chinezen op dagenlange trektochten te gidsen. Om aan deze cultuurvernietiging mee te werken zal ik daar verderop in mijn verblijf ook nog even tijd voor maken. Verder hebben ze het over de achttienjarige meiden hier die met zestigjarige blanken op stap gaan, in de verwachting een mobiele telefoon, chinese motor of kappersbeurt te krijgen. Juist deze heb ik alle drie geweigerd... Ook de Malinese collega's op hun werk zijn op deze manier door hun vrouwen uitgekleed. Je hoeft dus niet perse blank te zijn.

Donderdag ben ik, met een broodje banaan net achter mijn kiezen, netjes om tien voor acht in de kliniek, waar het team deze keer om acht uur gewoon compleet is.
Om negen uur gaat de dokter visite lopen: "Durf je dat wel aan, Jules? Niet gaan overgeven he? Het is daar wel warmer dan hier"
Ik heb er wel vertrouwen in, aangezien het vrij duidelijk was dat het maandag door die poffertjes gekomen was. Zo beland ik weer tussen de veertien witte jassen die op een klein vijfpersoonskamertje iedere bewegingsmogelijkheid beperken. Als ik op de derde rij sta versta ik de dokter helemaal niet, maar door op diezelfde plaats te blijven staan kom ik bij de volgende patient automatisch vooraan.

"Il faut ausculter, Jules", wordt geregeld gezegd, waarop ik mijn Oekrainse stethoscoop uit mijn zak vis en het hart en de longen beluister, niet in staat om de patient te vragen diep in en uit te ademen. Toch krijg ik zo wel alle variaties te horen, al is het gelukkig meestal normaal. Ook dat is goed om te beluisteren, want ook alle verschillende soorten normaal zal ik moeten kunnen beoordelen. Hierna gaan we weer verder met de consulten. Zes van de achttien patienten zijn ondertussen, om half twaalf, na een paar uur wachten vertrokken. Tussen de overgeblevenen zitten twee jonge studentes, waarbij ik toch een minpuntje van dokter Sow ontdek; "C'est madam ou mademoisselle?", vroeg hij terwijl ze al op de onderzoeksbank klaarlagen.
"Ben je vrijgezel?", zo had Arnold dat gisteren na een biertje vertaald, toen ze het over het sollicitatiegesprek van hun nieuwe collega hadden, die het enige juiste antwoord had gegeven: "Dat doet er niet toe."
De studentes zijn vrijgezel: "Jules, onderzoek jij deze even?"

Vrijdag koop ik om half zeven door Bernadette als betrouwbaar bestempelde poffertjes bij de vrouw op de hoek van de straat. Deze opetende kom ik om tien over acht op mijn werk aan, waar Sow nog even bij een collega de bloeddruk controleert.
"Vandaag doen we geen visite", zegt hij.
Dat scheelt: om half elf zijn de patienten op. Omdat dat toch te vroeg is wachten we nog een uurtje, waarin toch nog een patient komt, maar we vooral de Hollandse koeien bespreken. Als dokter Sow wat geld gespaard heeft stopt hij met arts zijn. Hij koopt dan een stuk of vier, vijf koeien en gaat zo buiten de stad zijn leven uitzitten.
"Dan hoef ik dit gedoe niet meer te doen", verzucht hij.