29 september 2008

Nieuwe landen

Bulgarije: Alles in dit land verraadt dat betere tijden geweest zijn, maar de natuur is prachtig. Wanneer was hier oorlog? Die talloze ruines, verlaten trein- en busstations... Of toch gewoon gebrek aan geld?



De trein naar Boekarest reed vier uur. Daar vond ik een trein naar Thessaloniki, waarvan ik in het Sofia gedeelte ging zitten, omdat het Griekenland-gedeelte alleen uit slaapwagons bestond en je daar reservering en extra geld voor nodig hebt. In Sofia wachtten we drie kwartier tot drie zitwagons aangekoppeld waren. Klaag gerust over de NS, maar in Nederland is het allemaal redelijk perfect geregeld... Gelukkig ben ik net op wachtcursus geweest in Afrika en heb ik alle tijd van de wereld, dus ik leg rustig mijn tas op de grond, ga lekker bovenop mijn tent zitten (dat alleen al is een uitstekende reden om hem mee te nemen) en kijk uit naar een geschikte medereiziger. Dat gesloten stel uit Israel, het onzekere meisje uit Duitstaligland of Engeland of die zelfverzekerde Griek, herkenbaar aan zijn uiterlijk, dat mijn beeld van de oude griekse helden bevestigt. Wanneer de karren eenmaal aangekoppeld zijn en de menigte op het perron een plaats zoekt stap ook ik naar binnen, zet mijn tas in een leeg hokje (de trein bestaat uit kamertjes voor acht personen) en ga in de deuropening staan, wat voor anderen reden genoeg blijkt te zijn mijn kamertje voor de rest leeg te houden. De griek staat nog even actief zijn Bulgaarse vriendin gedag te zeggen en houdt dit vol tot na de hoorn van de machinist, waarop hij binnenstapt en door het gangetje langs me loopt.
"Hey, I arranged a place for you", zeg ik. "An empty bench for the both of us!"
Dat kan hij wel waarderen en hij neemt plaats.
Konstantinos luistert death metal. Samen binden we met plastic tasjes het raam vast, dat zichzelf tijdens het rijden voortdurend sluit, tot de amerikaanse griek Aristoteles mij en Konstantinos komt versterken en een serieuze band geeft om het raam geopend te houden. De amerikaan is terugverhuist. Na jaren Amerika vroeg hij zich af waarom hij daar verbleef.
"Om geld te verdienen om daarna terug naar Griekenland te gaan", vertelt hij. Dat bedacht hebbende is hij maar gelijk terug gegaan. In Griekenland kun je ook geld verdienen. Dat lukt hem aardig, door luxe thee te importeren. Best tactisch, in een koffieland.

Hij vertelt over zijn wit-russische vriendin, die naar de Europese Unie geemigreerd is.
"Is dat niet heel erg moeilijk dan?", vroeg ik.
"Jawel, maar zij had een goede advocaat. Hij zei tegen mijn vriendin: 'er zijn twee mogelijkheden om een verblijfsvergunning voor de EU te krijgen: of je moet geestelijk gestoord zijn of je moet lesbisch zijn' Zij koos voor lesbisch... Wel had ze nog gevraagd wat er zou gebeuren als ze later toch een man aan de haak zou slaan, aangezien ze natuurlijk helemaal niet lesbisch was, waarop de advocaat had geantwoord: 'everybody can change his mind!' Binnen no-time was ze verhuisd"

In Thessaloniki zoeken Konstantinos en ik een trein naar Athene. Er zijn alleen maar Intercity's, en die zijn duur in de hardcore Europese unie. Ik heb een kaart waarmee ik een paar dagen in meerdere landen in deze regio gratis zou moeten kunnen reizen, maar dit geldt alleen voor de langzaamste treinen. Bij snelle treinen moet je voor de reservering betalen. Dat is voor deze 'thalys' van Thessaloniki naar Athene 66 euro, meer dan dat handige treinkaartje gekost had.
"We kunnen ook domme toerist spelen", zeg ik tegen Konstantinos, die ook zo'n kaart heeft.
"Oke", zegt de stereotyp griek:"jij doet het woord, dan ben ik nu ook Nederlander"
"Prima"
We lopen naar een ingang van de trein waar geen conducteur staat te controleren en nemen plaats in de royale stoelen, terwijl ik me bedenk dat ze zo'n hogesnelheidstrein vast niet stoppen, om twee grijsrijders eruit te gooien.


Vijf minuten na vertrek komt de conducteur ons kaartje controleren. Ik geef hem mijn kaart, waarop ik zelf 'Thessaloniki-Athene' geschreven heb.
"Where is your reservation?", vraagt hij.
"Reservering?"
"Yes, you need a reservation"
"Ik dacht dat dit kaartje voldoende was..."
"Why don't you ask before you enter the train. Everybody asks that. Okay, you have to get of at the next station..."
"Oke", antwoord ik. Plan gelukt: het volgende station is pas over een uur; we zijn al halverwege Athene.

In Larissa staan we op straat. Een mooie gelegenheid om mijn eerste Griekse stad te verkennen. Smalle straatjes met marmeren trottoirs en witte gebouwen, overal met tot vijf hoog balkonnetjes volgezet met planten. Het heeft wel wat. Het is ook lekker warm.

De bus brengt ons naar Athene, waar Konstantinos me de juiste metro wijst, waardoor ik om drie uur op het station beland waar ik om acht uur een bijeenkomst heb. Na brood met chocoladepasta, gestoord door een sproeier die behalve het gras, over het muurtje waar ik op zat heen, ook mijn rug begon te beregenen, bedenk ik dat ik eigenlijk, na twee dagen reizen, wel een douche kan gebruiken. Helaas heb ik die niet bij me. Ik besluit de zee op te zoeken. Met de metro kom ik bij twee stadions, die aan de kust geplaatst zijn. Het rotsig strandje is zwaar vervuild, maar daar laat ik me niet door tegenhouden.

Om half acht kom ik op de ontmoetingsplek aan, waar ik, hoe verrassend, mensen ontmoet en een slaapplaats regel. De persoon bij wie ik overnacht zal niet meegaan naar Naxos, een eiland halverwege Turkije, maar de zestigjarige Amerikaans-Duitse vrouw met Nederlandse
achternaam die ook bij haar slaapt wel.


Daar gaan we de volgende dag, samen met honderd andere mensen, naartoe, om daar met nog honderd anderen een camping te bevolken, verscheidene dranken te drinken, het eiland en elkaar te verkennen en te feesten. Een prima concept. Na mijn tentje uitgeklapt te hebben ga ik met twee Slowaken en een Litouwse, die al vier

jaar in Athene woont, naar het strand, dat vijf meter van de ingang van de camping in het zonnetje naar water ligt te snakken. 's Avonds deel ik mee met de Griekse salade die de Slowaken klaarmaken, waarna we een feest met Grieks eten en Hollands bier vieren. De Roemeen


Dan is met zijn auto naar Athene gereden. Ik kan eventueel na Athene een stuk met hem terugrijden.

De volgende dag beland ik tijdens een bustour over het eiland naast Joy uit Londen. Zij had nog nooit van couchsurfing, de organisatie waar ongeveer alle deelnemers bij aangesloten zijn en waar ik mijn logeeradresjes vandaan haal, gehoord, maar ze was ons op de boot tegengekomen en heeft toen besloten mee te doen. Geen probleem, gewoon deelnemerskosten betalen, rondvragen waar een leeg plaatsje in een tent is (ze belandde bij een Spanjaard) en gezellig meedoen. Na een tempeltje en de grot van Zeus eet ik met deze eerstejaars geneeskundestudent en Sander uit San Fransisco Moussaka in Apirathos, een leuk plaatsje op het midden van het eiland. Joy wil na Naxos naar een vriendin op Santorini of eerst naar de feesten van Ios. Als ze naar Ios gaat wil ik wel met haar mee. 't Is toch een ervaring; het feesteiland van Griekenland meemaken, al is het hoogseizoen voorbij.


's Avonds gaan we feesten in de havenstad Naxos. Het Heineken vloeit als gewoonlijk waardoor ik me al gauw thuisvoel. wanneer ik op verzoek van

anderen even buiten kom ligt Julien uit Parijs voor de zij-ingang op de tegels te slapen. Gelukkig zitten er genoeg mensen om heen om te voorkomen dat iemand over hem heen loopt. Alex uit Canada zit de hele avond achter Joy aan, zij het zonder succes. Maar goed, dat irritante engelse accent zou me toch altijd blijven storen.



Om half vijf brengt de taxi ons (Ogo uit Porto, al woont hij nu in Dublin, Natalya uit Barcelona, die in Edinburg woont, en een turkse) thuis.

De volgende dag tegen het einde van de ochtend word ik gewekt door de medereizigers die in de openlucht 'woonkamer' zitten te praten over de motortocht die wellicht vandaag zal plaatsvinden, maar hoe laat is nog niet bekend. Logisch, aangezien er voortdurend mensen uit hun tentje gekropen komen die dan laten weten dat ze misschien wel mee zouden willen maar vervolgens op het strand over hun te nemen beslissing na gaan liggen denken.


Om twaalf uur gaat iedereen die kan rijden naar de receptie om een motor of een vierwielding te huren. Om twee uur, nadat ik Celine uit Toulouse tegenkwam, heeft iedereen zijn motor, buggy, ATV (vierwielding) of auto met de bijbehorende passagiers en gaan we met draaiende motoren nog een half uurtje voor de receptie staan wachten tot iedereen een paar euro brandstof in zijn

tank heeft gestopt. Ik ben bij Matt uit Australie achterop beland. Alles beter dan een griek was me gezegd, maar daar ben ik nu niet meer zo zeker van. De heenreis zijn we allemaal zonder kleerscheuren door gekomen. Die hadden we sowieso niet zoveel aan.


Eerst bezochten we een mooi strandje aan de westkust, waar we zwommen en een uurtje bleven zitten. Dit deden we na een woeste bergweg nog eens op een leuk strandje aan de oostkust, waar ik Celine wat beter leerde kennen en ze me uitnodigde mee te gaan naar Kreta. Een uitdagend aanbod, zo liet ik haar weten, waarna ze weer bij Filippo uit Italie achterop stapte. Ondertussen begon het erop te lijken dat de verhouding tussen de rijdenden en hun passagiers ook op de handdoeken standhield. Gelukkig vroeg Emily uit Leeds me, toen we aanstalten maakten, of ze mijn plaats achterop de motor mocht overnemen, zodat Matt uit Australie en zij gelijk samen naar de camping konden rijden. Ik zou dan met de rest in een dorpje stoppen om te dineren.


Zelf stapte ik bij Julien uit Parijs achterop. Een vierwielding. Hij had hem niet bij de camping gehuurd, omdat hem dat te lang duurde, maar bij een bedrijfje uit de buurt. De karretjes van de camping waren voor twaalf jaar en ouder, terwijl deze voor zestien jaar en ouder bestemd was, waardoor we ons al gauw uit de ongeorganiseerde kluw voertuigen losmaakten en achter de gidsende Yanis uit Athene met zijn blonde vrouwelijke passagier uit Litouwen reden, die we juist linksaf zagen slaan, van de geasfalteerde weg af. We stonden op het punt ze te volgen toen Kostas (ook uit Athene) ons bijhaalde en, zo begrepen Julien en ik, ons vroeg alle aankomende rijdenden met hun passagiers achter Yanis aan te sturen. Zo gezegd zo gedaan; terwijl Kostas vooruit spurt om te kijken of nog anderen sneller waren, sturen wij iedereen linksaf het bospaadje op. Al gauw kwamen ze weer terug, zonder Yanis.
"I came here with a reason", had hij Ogo uit porto gezegd. Wat die reden was om met die
mooie blonde in Griekenland werkzoekende Litouwse het bos in te gaan heeft hij me nooit kunnen vertellen; hij is nooit meer op de camping aangekomen.
We vervolgden onze weg, de piste, met mooie vergezichten en vangrailloze afgronden, af, waar Brandon uit de 'States' naar verluid bijna met zijn passagier de diepte in gestort was, tot we bij een hoogtepunt met uitzicht op zee, zoals op vrijwel elk hoog punt op dit eiland, halt hielden. De zon was juist onder het buureiland gezakt. Na vijftien minuten wachten waren er slechts acht voertuigen bovengekomen.
"David zat krap in zijn brandstof", zegt Cedric.
"En de rest?"
"Waar zijn Christos en de gekke fransman met hun buggy?"
"Ze moeten nog achter ons zijn"
We waren met zeventien voertuigen vertrokken, waarvan er twee na het eerste strand naar de camping teruggegaan zijn, een het bos in gegaan is en tenminste acht boven zijn gekomen. Dan kunnen er naast die in het bos nog zes beneden zijn.
We gaan verder naar het volgende dorpje, waar Cedric (een fransman uit Athene) drie lege waterflessen met benzine vult en daarmee terugrijdt om de gestranden bij te vullen. Wij zullen wachten tot hij Kostas belt of terugkomt. Helaas is Kostas zijn accu bijna leeg en dus niet te bereiken. We wachten, met een Amstel in de hand, anderhalf uur, waarin een ambulance de weg waar wij uit kwamen in rijdt. Dan besluit Kostas ook terug te gaan en rijden wij, als we Brandon zijn motor weer aan de praat hebben, met twaalf man op zes voertuigen verder naar het dorp waar we met zijn allen zouden eten. Daar komen we op een donkere doodlopende weg uit, waar de enige griek die we nog hebben een local vraagt waar een restaurant is. We praten eerst drie kwartier over wat we zouden kunnen doen, voordat we besluiten terug naar de camping te gaan, omdat daar ook eetgelegenheden zijn en een strandfeestje gevierd zal worden.

Half elf zijn we er. Na boodschappen te hebben gedaan, waarbij we de organisatie met een winkelwagentje vol vloeibare lekkernijen langs zagen gaan, eindigen we de tocht met acht overlevenden, waaronder Ogo uit Porto, Mijn chauffeur Julien, Celine uit Toulouse met haar berijder Fillipo en Anna uit Sint Petersburg in een plaatselijke taverne. Daar bestelt Yanis (niet die met de blonde Litouwse, maar ook uit Athene) een overdaad aan voedsel (octopus en bonen enzo), ouzo en wijn wat we met veel smaak opeten. Terwijl om tien over een drie motoren, een buggy en twee andere vierwieldingen tussen het terras en het strand door spoedden, volgt watermeloen en de rekening, waarbij de vrouw van het restaurant aan tafel komt staan en eerst de eindeloze lijst verorberde gerechten scandeert en daarna de rekenmachine op tafel legt om in zichzelf die lijst nogmaals door te nemen, waarbij ik het tromgeroffel miste, maar toch al haast de spanning niet meer aankon. Ik verwachte zo'n dertig euro; ik ga hier vaker uit eten.

Het strandfeestje viel wat tegen, al viel de wodka goed. Fillipo zat achter Celine aan, die juist in Yanis geinteresseerd was, zij het vooral om een beetje grieks te leren. Ik hou me een beetje op afstand en hoor van Eric, de gekke fransman, het verhaal van Yanis en de blonde Litouwse. Na hun boswandeling stapten ze weer op hun vierwielding. Yanis reedt deze vooruit maar helaas was daar iets dat lager was dan zijn vierwielding, en dus uit zijn zicht, waardoor het vierwielding stijgerde en ze beiden ongelukkig terecht kwamen. Yanis brak zijn been en de Litouwse stootte haar hoofd. Erg vervelend, als je net met z'n tweeen een verlaten bos in bent gegaan.


Gelukkig waren Eric en Christos juist van hun Hollandse koffie aan het genieten(niet alleen in Amsterdam te verkrijgen, zo vertelde ik hen) en het effect daarvan op het berijden van hun buggy. Na geruime tijd over het strand en langs de bergweg gescheurd te hebben, waren ze net laat genoeg om Yanis en zijn vlam tegen te komen. Christos had de moed om een ambulance te bestellen en de politie te woord te staan (best gedurfd, na een joint in Griekenland), terwijl Cedric, die met vier-en-een-halve liter benzine ons had verlaten, de gestranden verzamelde en uiteindelijk ook bij Christos en Yanis aankwam.
"Maar waar is David?", vroeg Cedric aan Christos.
"Niet achter ons", wisten ze met zekerheid te zeggen.
"Ook niet voor jullie", vulde Cedric aan.
In rook opgegaan... Dat zou volgens de natuurfysische wetten niet mogen gebeuren. Cedric gaat op pad, terug naar het strand, weer terug naar Christos, verschillende zijwegen in, tot hij gedwongen is het zoeken op te geven: David is verdwenen...

Ze rijden met zes voertuigen naar het dorpje waar we zouden eten, waar ze een local vragen waar een restaurant is.
"Zijn jullie er nou alweer?", vraagt de local.
"Alweer? We zijn hier nog niet geweest..."
Dit was aanwijzing genoeg om te bedenken dat we er al vandoor waren. Ze reden naar de camping, waar David ze op het strand op zat te wachten.
"Wat is er met jou gebeurt?", vroeg Christos.
"Mijn benzine was op. Ik heb een boer gevraagd mijn vierwielding in bewaring te nemen. Dat was geen probleem. Ze hebben me zelfs een lift naar de camping gegeven"

En zo waren we allemaal weer op ons vertrouwde strandje terechtgekomen. Allemaal, behalve Yanis uit Athene, die in het ziekenhuis de volgende dag lag op te wachten, om dan naar Athene verscheept te worden, zodat ze een rontgenfoto kunnen maken. Gelukkig hebben we nog twee Yanissen uit Athene; die kunnen zijn leegte opvullen.

Ik begrijp dat al die namen niet te volgen zijn; dat probleem hadden we allemaal.

Wanneer Celine naar haar tent vertrokken is, is voor mij het feestje ook wel over en loop ik met Natalya uit Barcelona terug. Ik neem een douche en loop in mijn zwembroek richting mijn tent, waar Ogo aan Natalya en twee londense meiden over het ongeluk en de motorrit staat te vertellen. Ik sluit me erbij aan om weer een andere versie te horen, totdat ook de engelse meiden hun tent opzoeken en Ogo vertelt met Yanis (die uit Athene, die niet zijn been gebroken heeft) naar de stad Naxos te gaan. Ik trek direct mijn t-shirtje, waarmee ik bij gebrek aan wasmachine net onder de douche heb gestaan, weer aan en samen vragen we ook Natalya, maar die gaat liever slapen. Ik loop naar het strand, waar ik Julien tegenkom, die ook wel te porren is voor een nachtelijk avontuurtje. Op het strand vlij ik me naast Julia uit Turkije neer, die net een verhouding met Fransesco uit Italie begonnen is en beiden ook wel zin hebben. Ogo neemt nog gauw even een duik, waarna we op twee vierwieldingen en een motor stappen en op weg gaan, de chauffeurs uiteraard minstens zo nuchter als bij de lokale bevolking op dit uur gebruikelijk is.

Ondanks Yanis' GPS hebben we moeite het te vinden, maar met een keertje vragen komen we om half zes in de havenstad aan. Escobar, waar we de avond ervoor waren, is al dicht. Gelukkig is daarboven een cafe met griekse muziek, die officieel 24 uur per dag open is. Julia leert me even grieks dansen, tot het cafe na een ouzo en een biertje om zes uur toch sluit. We wandelen een zijstraatje in. Daar vinden we 'On the rocks', waar ik de dag ervoor met een paar mensen een cocktail had genoten, nog open. Die lui zijn wel in voor een feestje. De sluitingstijd-muziek wordt uitgezet, Ogo gaat achter het beeldscherm staan, zet een lekker muziekje op en laat ons nog even dansen. Voor de eigenaar reden om hem een baan aan te bieden, maar hij zit nog even vast in Edinburg. Een Servier heeft zijn waterpijp meegebracht, waar ik uit principe niet aan mee doe, al beweren ze dat er niets schadelijks in zit. De anderen genieten ervan, ik van mijn biertje.

Terwijl de houdster van de koffiewinkel ernaast in het ochtendlicht bedenkelijk onze kant opkijkend het straatje aanveegt, valt Julien buiten op een barkruk in slaap. Mijn chauffeur... Ik maak hem wakker om hem naar een bank te leiden, maar dit wil hij niet. Hij blijft nu wakker.

Om half acht beginnen we onze terugreis. We blijven bij elkaar, hadden Ogo en Yanis gezegd, waarna ze direct verdwenen waren. Nadat Julien heeft getankt, rijden we op ons gemak naar de camping, waar we een ontbijtje kopen. Dan komen ook Yanis en Ogo aan, die later waren, doordat ze naar ons gezocht hadden.

Na het ontbijt en even in de zee te hebben gezwommen, val ik doelbewust op het strand in slaap. Hier ga ik 's middags in mijn tent mee door, waardoor ik de zandkastelenwedstrijd mis. Met de bodypaintwedstrijd ben ik er echter weer helemaal bij, wat ons (drie schilders en Elisavet, de beschilderde) een mooi zwart t-shirt oplevert, al hoorde ik dat pas tijdens het waterpistolengevecht, doordat ik tijdens de prijsuitreiking weer in een taverne uitgebreid zat

te dineren. De waterpistolen werden door enkelen bewapend met 'melony', de cocktail die in de uitgeholde watermeloenen zat. Veel mensen hadden de volgende dag spijt, dat ze daar hun bekers zo vaak in gedoopt hadden. Maarja, de show op het strand, waar het feest vervolgd werd, vroeg ook wel wat alcohol, om verwerkt te kunnen worden.

Daarbij kwam bij dat Celine uit Toulouse naar Kreta was vertrokken.
"Wat doe je?", had ze om een uur of acht gevraagd. Tien uur zou ze vertrekken.
"Ik ga niet mee", antwoordde ik. "Het zou maar voor drie of vier dagen zijn en je vertelde dat het al twee dagen reizen is om er te komen; it makes no sense..."


Ze had me uitgenodigd om mee te gaan. Met de nachtboot naar Iraklion, dan twee uur met de bus naar het westen, een volgende bus naar het zuiden en langs de kust weer naar het oosten. Ergens sloten de bussen niet goed aan, waardoor we een nacht ergens vast zouden zitten. Dan, na twee dagen reizen, of eigenlijk anderhalf, zouden we op een hippie-strand aankomen.
"It's a hippy beach, so there you have to be naked", had ze gewaarschuwd.
"Okay", had ik geantwoord, zonder daar op door te redeneren. Ik zat meer aan die drie of vier dagen reizen en al die extra boot- en bustickets te denken. Honderdvijftig euro, schatte ik. Honderdvijftig euro extra om vier dagen in bussen en boten te zitten... Daar kwam bij dat Filipo er ook over dacht om haar te vergezellen. Met zijn drieen was voor mij geen optie. Uiteindelijk ging ze alleen...

De volgende dag kwam de kater. Niet de alcohol (de 'melony' dronk bij mij als limonade), maar mijn keuze lag me zwaar op de maag, zelfs niet weg te eten met door Simonetta uit Genua klaargemaakte broodjes feta met tomaat, waarna de boot me verder van haar afwezigheid wegvoerde.
Daar zei Elisavet me gedag, waarna ze naar mijn plannen vroeg. Ik zou eerst twee nachten in Athene overnachten, waarna ik Thessaloniki op zou zoeken.
"Thessaloniki?! Dan kom je bij mij slapen!", riep ze uit.
"Oke", zei ik. Overnachting geregeld...

Voor de eerste nacht in Athene had ik Dimitris, het meest vergelijkbaar met Tolkien's dwerg van 'In de ban van de ring', om onderdak gevraagd, wat uiteraard geen probleem was, maar de tweede nacht zou hij niet thuis zijn. Om middernacht komen we aan. Eenmaal van de boot af bleek Elisavet daar ook te verblijven. Na in zijn appartement, de bovenverdieping van het huis van zijn ouders, gedoucht te hebben, drinken we een Heineken van zijn beertender en eten van de door zijn moeder bereidde Griekse maaltijd, wat, zoals ik van moeders gewend ben, erg goed smaakte.

De volgende morgen, als Dimitris al hard aan het werk is, brengt Elisavet me richting metrohalte Akropolis. Ze dacht me te helpen door mijn tent mee te dragen, alleen zat mijn tent al op mijn backpack. Ze had Dimitris' tent meegepakt... Ze bracht deze nu maar gelijk naar zijn werk, waar hij haar voor gek verklaarde. Niet geheel onterecht.


Zelf had ik om tien uur met Dan de Roemeen afgesproken. Deze dag zouden we samen Athene verkennen en morgen zou ik met hem naar Thessaloniki rijden, wat op zijn weg naar Timisoara ligt. Hij had zijn gastheer Yanis, de derde uit Athene, meegebracht, die ons de leuke buurten van de stad liet zien en me op de Akropolis, de verstevigde heuvel met halfopgeknapte ruines erop, rondleidde.


Na een biertje ging hij, twee uur later dan gewoonlijk, nog even naar zijn werk. Met z'n tweeen bezochten we nog wat plaatsen, waarna we naar het huis van zijn ouders gingen, waar hij zelf ook sinds twee-en-dertig jaar woont. Daar kwam hij rond tien uur aan, waarna hij ons meenam naar een voor het straatvolk verborgen restaurant, dat toch met gezelligheid gevuld was. Hier bestelde hij, zoals ik van Atheense Yanissen gewend ben, een grote hoeveelheid gerechten, ouzo en rode en witte wijn, wat allemaal erg goed smaakte. Van een gerecht wilde hij niet zeggen wat het is tot ik ervan gegeten had, maar mijn opleiding is al zover gevorderd dat ik darmen ook herken wanneer ze met gemalen vlees gevuld zijn. Geeft niet, ik at het toch wel, al stond de consistentie, het gevoel op het moment dat je erop kauwt, me toch wat tegen. Aan de griekse tradities moet ik nog wat wennen. Alles voor de gasten moet perfect zijn. Ik sliep in zijn bed (zelf belandde hij in de kamer van zijn moeder) en hij betaalde alles, zowel de entree van de Akropolis als de rijkgevulde maaltijd. Hoe rijkgevuld deze was, bleek wel toen Dan voldaan achteruit ging zitten, waarop wij hem verrasten dat, na deze voorgerechten (waaronder die schapendarmen, tadzjieki, patat, moussaka en nog een paar termen), dan eindelijk de echte maaltijd zou komen (een berg vlees met aardappelpartjes), uiteraard gevolgd door watermeloen.


En dan nog de emoties, toen onze gastheer even naar een metrostation reed om een fransman op te pikken. Ik vertelde Dan over het feit dat Celine mij uitgenodigd had mee naar Kreta te gaan.
"And I said no..."
"Je zei nee?", vroeg Dan.
"Ik dacht dat ik maar vier dagen had en dat het vier dagen reizen zou zijn, maar zelfs dat had het waard geweest.", had ik me al vrij gauw bedacht. "Bovendien had ik er zes dagen van kunnen maken. Na zes dagen zouden we in ieder geval een band met elkaar gekregen hebben, hoe miniem of verregaand dan ook"
"Maar je ging niet?"
"Maar ik ging niet"
"Je ging niet. Als je dat toen had verteld zou ik erop gestaan hebben dat je ging. Ik heb er zelf nog over gedacht te gaan, maar ze is wat jong voor me"
"Ze is twintig, heeft dezelfde interesses maar toch anders; ze is perfect"
"Maar nu ben je te laat. Laat dit een les voor je zijn..."
"Een les? Ik heb de kans van mijn leven voorbij laten gaan; ik moet zien wat ik daar nog van kan redden..."

Wanneer Yanis terug is, bestelt hij nog wat bij voor de fransman. Hij zal deze gastvrijheid nog wel afleren, wanneer hij wat vaker couchsurfing-gasten over de vloer krijgt, maar voorlopig genieten we ervan.


Het ontbijt diezelfde morgen ging op dezelfde manier verder. Daarna namen we de metro naar de Akropolis, om daar op Dan's auto over te stappen. Met halverwege een stop bij Thermopylae, waar Leonidas het met driehonderd Spartanen tegen een miljoen Perzen had opgenomen, reden we door naar Thessaloniki. Daar haalde Elisavet ons bij een vervallen stadspoort op, waarna we naar een plaatselijke couchsurfingbijeenkomst gingen, die toevallig die avond gehouden werd. Christos en Kostas (weer een ander, uit Thessaloniki) waren daar ook. We aten wat en dronken wat, totdat we even naar het plaatselijke fort reden om over de stad en zijn zee uit te kijken.



De volgende morgen gingen we met Christos, Huma uit Istanbul en Isa uit Berlijn naar het strand. Huma nam daarna de trein naar huis. Ook Dan reed verder de nacht in, om in Timisoara te geraken. Vervolgens dronken en aten de overgeblevenen weer wat in gezellige cafetjes.


De volgende dag gaan we weer naar het strand. Nu met Isa, Christos en weer een andere Kostas, de gastheer van Isa. Na een paar uur genieten we uitgebreid van Christos zijn moeders kookkunsten, zijn vaders brouwkunsten, zijn zus' ijskoopkunsten en dit gezellig samenzijn op zich. Voldaan vertrekken we naar Veroia, waar Elisavet dit weekend haar ouders bezoekt. We brengen de avond zoals gewoonlijk in een drinkgelegenheid door, tot het voor Christos, Isa en Kostas tijd wordt terug te keren naar Thessaloniki.

's Ochtends vroeg brengt Elisavet me naar het station, vanwaar ik de trein naar Florina neem, dichtbij het drielandenpunt van Griekenland, Macedonie en Albanie. Ik ging er op goed geluk heen, van Oost Europa gewend dat er altijd wel een bus verder gaat, maar helaas, in de Europese Unie werkt dat niet zo makkelijk. Het enige dat beschikbaar is, is de trein waarmee ik gekomen ben. Daarmee kan ik weer terug naar Veroia... Tijd om te leren te liften.

Ik zoek een mooie plek uit en probeer het een tijdje. Zonder succes; ik stond nog niet aan de rand van de stad, bleek later. Even verderop gingen nog drie afslagen terug de bebouwde kom in, waar vrijwel alle bestuurders hun doel hadden. Even verderop lukte het beter. Twee Poolse, vakantievierende studenten namen me mee. Ze konden me meenemen tot veertig kilometer van Ioanina, een plaats meer naar de westkust van Griekenland, waar wellicht wel een bus naar Albanie toe zou gaan. Ik viel in slaap, tot ze me wekten, nog ver voor dit punt.
"We zitten nu zes kilometer van de grens", beweerden ze.
We waren op de plaats waar ik met de bus de grens over had willen steken.
"Dan ga ik er hier uit", zei ik, en ik stapte uit.

Daar was een politiepost.
"Waar ga jij naartoe?", vroeg een politieman in het engels.
"Naar Albanie"
"Hoe lang ben je in Griekenland geweest?"
"Tien dagen"
"Waarom wil je zo graag naar Albanie? Vind je Griekenland niet leuk?", vroeg een ander in het Grieks, maar de engelssprekende vertaalde het voor me.
"Griekenland is hartstikke mooi! Maar ik moet naar Belgrado, omdat daar de bus naar Holland op me wacht"
Dat verklaarde genoeg.
"Ga je lopend? Het is twaalf kilometer naar de grens..."
"Ik hoop tijdens het lopen een auto te vinden"
"Aha autostop... Blijf maar even staan, ik regel er wel een voor je"
Tsjah, voor een politieman blijven ze wel staan. Na drie minuten komt een auto die hij aanhoudt. Ik mag instappen en de griek rijdt me, na wat spullen bij een grensdorpbewoner afgeleverd te hebben, naar de grens:
"succes!"
"Efcharisto!"


Ik loop naar de douane. Op andere plaatsen is het niet toegestaan het land lopend te verlaten, maar toevallig moet hier iedereen, dat wil zeggen hele busladingen, lopend de grens over. In dit geval de bus naar Tirana. Die wilde ik juist hebben, dus ik kijk de chauffeur, nadat hij zijn autopapieren aan de grenswachters heeft laten zien, vragend aan, maar helaas was hij al vol. Bij de tweede grenspost, om Albanie in te komen, helpt een in Duitsland wonende vrouw me. Ze wil me zelfs mee naar de volgende stad nemen, maar bedenkt dan dat ze al met z'n vijven in de auto zitten en dat er te veel politie is om stiekem een zesde erbij te proppen. Dat is jammer, maar ze laat me wel voordringen en betaalt mijn grenstax (een euro). Dat was niet nodig, maar alsnog bedankt. Wel prettig dat ik zo eerder weg kan, al die taxilui werden zo irritant...

Wanneer ik aan de andere kant van de grens ook de taxirijdersstrook doorgelopen ben, komt een andere chauffeur naar me toe.
"Korce?", vraagt hij.
"Daar wil ik inderdaad naartoe, maar niet met de taxi", zeg ik.
"Nee, no taxi", beweert hij en hij brengt me naar een auto, die er normaal uitziet. Een gedeelde taxi, zo blijkt, voor vijf euro. Daarvoor ga ik geen moeite doen om te liften.

Via de weg, met aan beide zijden vele rijen op Griekenland gerichte schuttersputjes en enkele loopgraven, brengt hij me in Korce naar mijn bus naar Tirana en regelt hij direct de prijs: 8 euro. De verhouding tussen deze twee ritjes is een beetje raar, daar de weg naar Tirana zeven maal zo lang is en het uitzicht ruim zeven maal zo mooi. Over de bergkammen voert deze ons naar het noorden, met aan bijde kanten tot meer dan vijf rijen bergentoppen zichtbaar, geruime tijd afgewisseld met het grote meer van Ohrid, waarlangs je naar Macedonie kunt zwaaien, uiteraard aan Albanese kant weer voorzien van de nodige betonnen verdedigingsbouwwerken. Wanneer was hier voor het laatst oorlog? Ik heb geen idee.


De albanees naast mij voelt zich niet thuis. Hij woonde vijftien jaar in New York, waar hij een pizzeria goed liet draaien. Toch voelde hij zich altijd wel betrokken bij zijn vaderland. Toen hij daar een bank vond met een hele mooie rente stortte hij zijn geld naar Europa en hij vloog erachteraan. Op een morgen bestond de bank helaas niet meer. In Amerika had hij nooit een paspoort geregeld; zolang hij daar bleef was de Green Card voldoende. Helaas werkt dat nu niet meer en zit hij in zijn mooie pak vast in Albanie, zonder geld, zonder huis, zonder auto, zelfs zijn horloge (450$, hij is wat betreft taalgebruik en karakter al een echte Amerikaan) en mooie schoenen (200$) is hij kwijt geraakt in Griekenland, waar hij nu een baantje heeft. Zijn baas beweert het niet gevonden te hebben.


Albanie ziet er rijker uit dan ik had verwacht. Veel nieuwe stijlvol moderne gebouwen. Tirana is kleurrijk; in tegenstelling tot Roemeense en Oekrainse steden hebben ze hier wel de moeite genomen een paar potten verf te kopen en de eeuwig modieuze betonkleur te vervangen door oranje, rood, blauw, geel, ... en alle denkbare combinaties daarvan. Toch verlangde ik er al direct naar de stad weer te verlaten; het verkeer is er verschrikkelijk, ook als je niet probeert over te steken. De handen zijn meer op de toeter dan aan het stuur.


Ze vroegen me of ik uit Zweden kwam, waar Albanie op de avond van aankomst tegen speelde. Dit werd met groots vuurwerk en vele feesten afgesloten, gezellig met de Kosovaren, die, bij gebrek aan een eigen voetbalteam, over waren gekomen. Ze hadden 0-0 gespeeld, wat hun betreft een overwinning.

Na twee nachten reed ik via het fort van Shkodra, in het noorden van Albanie, naar Montenegro, waar ik via Ulcinc naar Budva reed, dat bekend staat om zijn sprankelend strand. Ik vond een camping, vanwaar ik na de nacht een dagje naar Kotor ging, met wederom een fort, deze keer voorzien van een voor auto's ontoegankelijk oud

ommuurd stadje, gelegen aan het grootste fjord van zuid-Europa. Halverwege de terugweg van de klim naar het fort op de heuvel, kwam ik Alex de Zwitser tegen. Hij stond met zijn originele Volkswagen-busje op een parkeerplaats en besloot ook naar mijn camping te willen komen, zodat hij weer eens een douche kon nemen. Dan kon ik de volgende dag met hem mee naar het nationale park van Montenegro, waar hij, als fotograaf, een paar kiekjes wilde maken. Hij vervolgde zijn weg naar boven en ik de mijne naar beneden. Daar liep ik nog een rondje tot ik zijn auto opzocht om bij het strandje, vijf meter verderop, wat te gaan zwemmen. Dan kon ik mooi mee terug naar Budva rijden.

Ik weet niet of dit gewaardeerd werd, al liet hij niets van het tegenovergestelde merken, toen hij met zojuist opgedaan vrouwelijk gezelschap bij zijn busje aankwam.
"Weken ontmoet ik niemand, en vandaag ontmoet ik ineens twee reizigers", merkte deze fotograaf, die bijna zijn drie jaar durende trip achter zich heeft, op. Hij had zijn moeder, die een huisje heeft in Nieuw Zeeland, voor het laatst gezien in Australie in "euh..., kerst 2006? Ohnee, het was 2005..."

"Waar kom je vandaan?", vroeg ik het vrouwelijk gezelschap.
"France"
"De quelle ville?"
"Toulouse"
De volgende vraag stelde ik nog even uit, om de spanning op te bouwen.

"Ik blijf toch hier staan", zij Alex. "Ik zag dat mijn foto's die ik gisteravond vanaf de top heb genomen niet helemaal goed uitkomen, dus dat wil ik vanavond over doen en ik wil morgen heel vroeg naar het nationaal park vertrekken. Maar ik kom sowieso door die plaats heen, waar jij zit, dus je kunt alsnog mee"
"Top! Hoelaat ongeveer?"
"Euhm, om negen uur wordt het te warm om te slapen in

mijn auto, om half tien kan ik dan vertrekken en... je zei toch dat het een half uurtje rijden was? ... dan ben ik er om tien uur"
"Om tien uur op het busstation?"
"Prima"
"Mooi"
"En ik ben een Zwitser; als ik zeg dat ik er zal zijn dan ben ik er ook"
"Ja, als een horloge zeker?"
"Nee, ik bedoel dat je er zeker van kunt zijn dat ik kom"
"Oke, geregeld!"

"C'est quelle nom?"
"Celine!"
"No!"
"Quoi?"
"He said he meets two travellers in one day, but I meet two Celines de Toulouse in one week... I met one in Greece last week"
"Aha"
"So, I might come around sometimes..."
"You're welcome"
Alex zocht even een koud stranddouche-je op, Celine de Toulouse had het fort nog niet bezocht en ik ging naar het busstation, waar ik na tien minuten al vandaan vertrok. Vanuit de bus belandde ik op het strand, waarna ik op de sterk ontwikkelde strandboulevard een avondmaal bij elkaar scharrelde (pannenkoek met chocoladepasta en notenkruimels (een uitstekende combinatie volgens de verkoopster), een koud stuk slechtbelegde pizza met ketchup en een cornettohoorn met twee bolletjes ijs, 't is net vakantie!) Een Servische probeerde me aan de soep te krijgen, maar dat ging niet door. De Wit-Russische aan de overkant promootte

dagreizen naar plaatsen waar ze zelf nog nooit geweest was, zo verklapte ze mij. Daarbij bekende ze Montenegro te haten, maarja, vanwege hun "crazy president" (haar woorden), kan ze nauwelijks een ander visum krijgen. Dubrovnik in Kroatie, een paar kilometer verder op, promoot ze ook, al mag ze er zelf niet in. Als ze nou lesbisch was...

De volgende dag wacht ik van vijf over tien tot half twaalf op Alex, waarna ik Celine bel, die haar telefoonnummer had achtergelaten voor het geval dat ik nog eens in Toulouse geraak, die vrolijk opneemt.
"Ah, je zoekt Alex? Die is in Dubrovnik, met mij..."
Een Zwitser daar kun je van op aan...
"Ja", zegt hij:"iemand zei dat de weg naar het nationale park niet voor auto's begaanbaar was, dus ik ben met Celine met de bus van kwart over zeven naar Dubrovnik gegaan. Ik had geen idee waar je was, dus ik kon het je niet vertellen..."
Daar had hij gelijk in. Hoe vervelend de situatie ook was, ik had waarschijnlijk hetzelfde gedaan.
"Oke, veel plezier daar, ik neem de nachttrein naar Belgrado"


Maar eerst met de bus naar Cetinje, om door deze voormalige hoofdstad van Montenegro een rondje te lopen. Ik wist het niet, maar Montenegro was voor de eerste wereldoorlog al eeuwen een land op zich, waarna het door de Oostenrijkers bezet werd. Even later kwamen de Serven hun bevrijden, om het gelijk bij het land der Slaven te voegen, waar het tot 2006 bij gebleven is. Nu hebben ze Podgorica als hoofdstad. Daar valt eigenlijk niets te beleven, behalve zuipende Ieren, die op het grote plein

deze avond een potje voetbal speelden met de Montenegrijnen, wat in het stadion voortgezet werd. Weer 0-0 zo vertelden mijn nachttreingenoten; naar mijn idee zo goed als een overwinning voor een land met 700.000 inwoners.


In Belgrado, waar ik half acht met anderhalf uur vertraging en drie uur slaap binnenreed, zocht ik eerst internet, en vervolgens een hostel op. Na een rondje door de stad te hebben gelopen slaap ik vijf uurtjes. Na een vet goede hamburger nodigen enkele vrienden van het Hostel me uit mee te gaan.
"Waar gaan we naartoe?"
"Een vriend van ons kent wat mensen op een klein oud bootje waar ze relaxte jazz-muziek draaien. Daar gaan we een biertje drinken"
"Gezellig!"

Belgrado staat bekend om zijn zinderende nachtleven. Ik moet zeggen, voor een doordeweekse donderdagavond was het best een leuk feestje, al zorg ik er de volgende keer voor dat ik er in het weekend ben. De politiecontrole op de heenweg was ook leuk. Ik zat met Saska (afkorting van Alexandra) en Magic op de achterbank, met twee anderen voorin en als passagiers hadden we onze aangebroken biertjes natuurlijk meegenomen.

"Drop the beer", zij Magic, die nog langer is dan ik ben, wat hier best bijzonder is.
We zetten onze biertjes uit het zicht op de grond en de twee jongens voorin
werden gevraagd hun papieren te laten zien. Terwijl de twee agenten deze controleerden werd er veel heen en weer gelachen. Ik kreeg al het idee dat de Servische politie de gezelligste op aard was, maar Magic en Alexandra fluisterden me om beurten in het oor dat dit een grote uitzondering was; ze hadden nog nooit zulke toffe cops meegemaakt. Dat kwam erg goed uit. Ze vertelden dat bij iedere andere controle alle inzittenden direct uit moesten stappen. Dan zouden onze halfvolle (altijd optimistisch blijven) flesjes bier in het zicht komen en wellicht zelfs bij het uitstappen omvallen, wat erg vervelend zou zijn. Grote mazzel dus. Ik weet niet waarvoor andere agenten je een nachtje in de cel stoppen, maar ik wilde mijn bus naar Holland om elf uur wel graag halen. Ze gaven de papieren terug.

"Zo, dan mag jij even uitstappen", zeiden ze tegen de niet-bestuurder voorin.
Even keek hij verschrikt om zich heen, totdat de agent vervolgde:
"grapje!", waarop alle Serven, die dit wel verstonden, begonnen te lachen. Om niet teveel uit de toon te vallen, deed ik ook maar mee. We konden verder en bereikten al gauw het bootje.


Op het bootje vertelde een van de Servische jongeren me dat hij het zo waardeert dat Hollandse toeristen zijn land bezoeken.
"Nederland is voor ons een vervelend land. Vooral de Nederlanders staan erop dat eerst Mladic wordt uitgeleverd, voordat er een mogelijkheid is dat Servie zich bij de Europese Unie mag voegen. Daarom is het goed te zien dat de Nederlanders die hier komen gewoon mensen zijn en dat jullie zien dat wij gewoon mensen zijn"

Inderdaad; Hongaren, Roemenen, Grieken, Albanezen, Montenegrijnen, Serven... Het zijn gewoon mensen, met gewone mobiele telefoons met touch-screens en internet en gewone laptops. Over niet heel lang zullen die laatste drie volkeren vast ook wel gemakkelijk Amsterdam kunnen bezoeken. Zij hebben toch ook recht de illusie van hun paradijs te doorbreken?

De reis terug was lang en onaangenaam. Het enige spannende voorgekomene was dat ik van de Servische strengkijkende douanebeambtenares, die al, met onder andere mijn paspoort in haar zak, een tijdje weggeweest was, mee naar het kantoortje moest komen. Ik lijk te weinig op mijn foto... De man achter het bureautje geloofde het wel. Hij zond me na een korte blik weer weg, waarop de bus kon vertrekken. De medereizigers leven in zo'n situatie wel met je mee.

Door deze vrouwelijke douanier hadden we een fikse vertraging opgelopen, waardoor ik in Frankfurt mijn bus naar Nederland op twintig minuten miste. De servische bus nam me mee naar Keulen, waar om twee uur nog een poolse bus kwam, die naar Nederland doorreed. Daarin rijd ik nu net de grens over; het sms-je 'welkom in Nederland' zal nu wel gauw komen...


Op naar de volgende bestemming...


7 september 2008

Alweer Roemenie?

Na het Polders zuipfestijn, een paar barbecues, enkele strandbezoeken, een avondje Amsterdam met Ogomono (mijn gids uit de Dogon), wat werk en minstens zoveel gezelligheid sloot ik vier uur 's ochtends de deur achter me en liep ik, wederom met mijn backpack maar nu ook met tent, naar Leiden centraal, waar ik de nachttrein naar Utrecht nam om de bus naar Frankfurt te nemen. Na enkele uren gezamenlijk ergeren keek ik de jongen die drie plaatsen achter me zat en me al vrij lang moeite liet hebben de neiging te gaan slaan te onderdrukken (hier speelde het weinige slapen van de afgelopen nachten mee) in de ogen terwijl ik zei:
"Meneer, zou je misschien even je mond kunnen houden?" Het kwam er vriendelijker uit dan het bedoelt was, maar het werkte wel. Het eerste wat hij zei, een half uur later, was:
"Hij zei zomaar 'meneer, zou je misschien even je mond kunnen houden'", waarop zijn moeder, nu eindelijk goed gestemd (zij was voor mijn stiltebrengende woorden ook de wanhoop nabij, net als de man die naar naast me verhuisd was en in tegenstelling tot mij pogingen bleef doen om in slaap te vallen) antwoorde:
"En wat deed je toen? Hield je toen je mond?" Ze was zelf ook nog niet van de verbazing bekomen. Gelukkig waren we bijna in Frankfurt; hij begon zijn vrijheid al te herwinnen.

In Frankfurt bracht ik mijn spullen naar de bus naar Belgrado, terwijl Maja aan mij vroeg of ik ook Nederlands was. Anja kwam oorspronkelijk uit Sint-Petersburg, Maja uit Servie en nu gaan ze samen twee weken feesten in Belgrado.
"Ga je ook naar Belgrado?"
"Helaas niet. Ik vroeg net de buschauffeur of hij me in de buurt van Szeged, of in ieder geval nog in Hongarije eruit kan zetten, maar hij zegt dat dat niet mogelijk is. Direct na de grens in Servie kan wel..."
We aten een broodje braadworst voor we verdergingen. Die van Anja kwam er in Stuttgart weer uit, gelukkig net nadat we de bus verlaten hadden.

We stopten inderdaad niet meer in Hongarije, behalve bij binnenkomst na Wenen. Voorbij de grenspost in Servie, die redelijk in het midden van nergens was, vroeg de chauffeur mij of ik er nou nog uit wilde. Dat leek me niet zo handig: "Nee dank u, ik wacht wel tot Subotica"

Om half acht reden we verder; om kwart voor acht reden we Subotica binnen.
"Stap je hier uit?", vroeg Maja.
"Ja", zei ik vastberaden.
"Heb je een pen?", vroeg ze.
"Dan kan ik een keer in Rotterdam komen stappen", volgde ik haar en ze gaven me hun emailadres. "Ik schrijf ook grote verhalen van mijn reizen. Als je die wilt hebben zeg je het maar. Als je ze zat bent ook"
"Is goed", antwoorden ze.
"Subotica!", roept de buschauffeur.
"Subotica", zegt de vrouw, die al 37 jaar in Duitsland woont, tegen mij en ik roep:
"Da!" Ik pak mijn tas en wacht voorin tot we op het busstation halt houden.
7.48: Ik loop naar een hokje waar twee mannen zitten en ga in de geopende deuropening staan.
"Avtobus do Szeged?", vroeg ik.
"Tien", antwoord een van de twee in het Servisch. Dan komt het toch van pas dat ik tijdens mijn verblijf in Kroatie, twee jaar geleden, zo mijn best gedaan heb hun taal te leren. Deze was gelijk aan het Servisch, al doen ze nu hard hun best de talen verschillend te maken.
"Deset ora?", vraag ik.
"Ja, tien uur"
"Kaartje?"
Hij antwoord een heel verhaal waarvan ik alleen de lichaamstaal versta. Dat blijkt genoeg; om 7.51 sta ik bij het loket.
"Szeged?"
"Idet sim pjatdeset-pjat; tristo pjatdeset-tri dinar"
"?", kijk ik haar vragend aan.
Ze schrijft het even op: hij gaat 7.55 en het kost 353 dinar. Ik pak mijn portemonnee, maar dan bedenk ik me dat ik net de grens over gegaan ben...
"Euh..., euro?"
"Nee, dinar", zegt ze me geergerd.
"Bank?"
"Wat?"
"Gdje je bank?"
"Change?"
"Ja change"
Weer is het de gebarentaal die me verder brengt en even later sta ik bij het wisselkantoor, dat nog dicht is. Hij zal om 8.00 openen. Ik stap naar de twee mannen en een vrouw die ernaast zitten.
"Wisselkantoor?", lees ik op van het bord dat ernaast hangt.
"Ja", zegt een van de mannen terwijl hij zijn portemonnee pakt. "Skolka euro?"
"Twintig"
Hij stuurt de vrouw weg om een briefje van duizend te wisselen. Met 20 euro in mijn hand loop ik even naar het wisselloket om de koers te bekijken en bereken dat ik zo'n 1500 dinar zou moeten krijgen. Dit krijg ik dan ook precies, waarop ik bedank en terug naar de kaartverkoop spoed.

Om 7.54.45 loop ik het station weer binnen en duw 500 dinar door de opening in het raam heen. Ze stuurt een andere vrouw naar buiten om te kijken of de bus er nog staat, misschien zelfs om hem tegen te houden, terwijl ze me het kaartje verkoopt en op een van de vele getallen die erop staan wijst. Perron 14; ik ben al onderweg. Hij staat er nog. Op aandringen van een andere vrouw gooi ik mijn tas onderin en beklim de trap naar binnen. Zodra we onderweg zijn komt de bagagevrouw naar me toe om mijn kaartje af te scheuren en 30 dinar te innen, voor mijn bagage, wat minder is dan ze in Mali voor deze service vragen. Na een half uurtje Servie ben ik weer onderweg naar Hongarije...

Met een bus Serven Servie inkomen is makkelijker dan met een bus Serven de EU binnengaan, maar na een anderhalf uurtje wachten heb ik een tweede stempeltje. Niet zonder slag of stoot:
"Wat heb je gisteren gedaan?", vroeg de douanier me nadat hij mijn paspoort in zijn zak had gestopt om eerst de rest te controleren.
"Gisteren?", antwoorde ik. "Gisteren zat ik in de bus van Holland naar Hongarije en vanmorgen kwam ik in Subotica aan. Ik wilde helemaal niet naar Servie, maar de buschauffeur liet me er niet uit..."
Betrouwbaar genoeg; hij geeft me mijn paspoort terug en verlaat de bus, waarop deze vertrekt.

In Szeged vroeg ik hoe laat de bus naar Arad in het zuid-westen van Roemenie vertrekt, vanwaar ik de nachttrein. "Acht uur vanavond voor 2500 forint", zei ze na een beetje doordrammen; eerst bestond er geen bus naar Arad. In Arad wil ik kwart over twaalf de trein naar Cluj-napoca pakken, waar ik dan half zes 's ochtends aan zal komen. Daar heb ik al twee overnachtingen geregeld. Ik breng mijn tas onder de hoede van een vrouw bij een museum dat tot vijf uur open is en loop wat door de stad. Het is een mooie plaats. Om kwart over vijf ben ik weer bij het busstation. Daar zie ik een bus naar Targu Mures staan en vraag de chauffeur of deze langs Arad gaat. Dat gaat hij niet, maar wel langs Cluj, wat veel idealer is aangezien ik daar naartoe wil. Jammer genoeg beweert de chauffeur dat hij geen plaats heeft, maar toch blijf ik erbij staan, terwijl ik mijn mega hamburger met grote lading geraspte kaas nuttig, want wie weet wat er voor me geregeld wordt.

Het werkt; vijf minuten voor zes vraagt hij Evan of ik van haar mee mag. Het maakt haar niet uit, wat de chauffeur als een ja beschouwt waarop hij me uitnodigt mijn tas naar het aanhangwagentje te brengen. Zonder verder na te denken laat ik hem erin leggen en vraag wat het kost.
"In lei of in forint?", vraagt hij.
"Lei"
"Honderd lei"
Ik versta het niet (hij spreekt alleen Roemeens en Hongaars) en geef hem vijftig.
"Honderd lei!", benadrukt hij.
"Ik heb maar 54 lei." Die had ik nog over van vorig jaar. "Hoeveel is vijftig lei in forint?", vraag ik terwijl ik mijn briefjes van duizend uit mijn portemonnee trek.
"Drieduizend", zegt hij wat toevallig precies is wat ik in mijn hand heb, na al mijn forinten bijelkaargepakt te hebben.
"Alstublieft." Daar ben ik ook weer vanaf.

Al vrij gauw bedenk ik me dat mijn paspoort in het aanhangwagentje ligt. Bij de grens, haal ik hem er met mijn geergerde chauffeur, die me eigenlijk al niet mee wilde nemen, uit, terwijl de douanier en de rest van de bus op me wacht.

Pas in de transsylvaanse bergen spreekt Evan me aan. Een hongaarse uit Targu Mures; een van de vele die zich al generaties in Roemenie gevestigd hebben. Een tactiek van het oude Oostenrijk-Hongarije, die door Hongaren naar Transsylvanie te sturen probeerde te verzekeren dat het voor altijd Hongaars zou blijven. Niet gelukt; sinds de eerste wereldoorlog is het land van Dracula weer Roemeens. Best zuur voor ze; ze hebben altijd met succes en veel moeite de Turken buiten gehouden.

Ze zegt dat het mooi is in Targu Mures. Ik vertel haar dat ik er graag in Gilau uit wil. Daar heb ik vijf jaar geleden op een camping gestaan. Een Nederlandse enclave op zo'n twintig kilometer afstand van Cluj. Er zijn twee wegen naar Cluj, als je vanuit Hongarije komt. Met de trein vanuit Arad zou ik onder de Carpaten langs gegaan zijn om uiteindelijk recht naar het noorden de stad op te zoeken. Met dit busje gaan we juist eerst, in Hongarije, naar het noorden om bij Oradea rechtsaf te slaan en de stad vanuit het westen te benaderen. Deze route nam ik met mijn ouders ook; het kan niet anders dan dat we de camping passeren.

De chauffeur kent de camping en zal me er afzetten. Om een uur hadden we er kunnen zijn. Helaas sloten we om kwart voor een achter aan in de rij auto's, die door een ongeval stil waren komen te staan. Na anderhalf uur begon de file langzaam te rijden, zodat hij me na vijftien minuten af kon zetten. Door de stroom auto's duurde het lang voordat ik naar de camping kon oversteken, waar ik over het hek klom waaraan een bord hing met de tekst: 23.00-7.00 gesloten. De eigenaar was nog wakker en stond in de receptie met een roemeense man te praten, die mij en mijn moeder destijds de plaatselijke wasmachines heeft laten zien, welke bestaan uit taktisch in de rivier geplaatste houten planken. Na een tien minuten kwam de eigenaar naar buiten en stond hij mij na afgeven van mijn paspoort toe mijn tentje uit te klappen, waardoor ik om half vier kon slapen. In zo'n situatie ben je erg gelukkig met je wegwerptentje; eentje die zichzelf opzet als je hem in de lucht gooit, waarna je alleen nog maar een minuutje haringen in de grond hoeft te duwen.

Om drie voor twaalf loop ik naar de receptie om mijn paspoort af te halen en te betalen. Dan ga ik nog even naar het toilet en maak nog wat foto's, terwijl herinneringen van mijn lange naar mijn kortetermijngeheugen stromen. Dit werd versterkt toen de eigenaar en eigenares, die bij hun vaste gast op de koffie waren, me aan de praat hielden (nadat ik hen had laten weten een zeer goede ochtendslaap te hebben genoten), waarop deze gast, wiens verhalen van vijf jaar geleden ik nu nog kon herhalen en laten herhalen, me een stoel aanbood. Na een half uurtje sneed ik mijn Friese kruidrepenkoek (ga nooit het land uit zonder) in stukken met de melding, terwijl ik naar de aanwezigen uitrijk, dat dit mijn ontbijt is. Hoe voorspelbaar at ik even later bruine harde bolletjes met driehoekjes 'Le vache qui rit' kaas (met champignon melange), terwijl mijn gastvrouw van de kruidkoek genoot.

Om half vier wandel ik naar Gilau, waar al gauw een chauffeur me vraagt of ik met hem mee wil rijden.
"Cati bani?"
"Twintig lei"
"Nee dankje"
"Nee vijf lei, met vier personen"
"Oke prima"
Hij opent de achterklep om mijn tas in te laden.
"Ik ga nog even naar de bank", zeg ik, (ik heb maar vier lei bij me...) waarop hij hem weer sluit.
Na de bank loop ik een stuk verder, om te zien hoe dit dorpje zich ontwikkeld heeft. Het is behoorlijk veranderd. Het nietszeggende dorpje aan een belangrijke weg is veranderd in een volwaardig voorstadje met supermarkten en banken. In de rivier worden geen tapijten meer gewassen (althans niet vandaag) en de auto's die rondrijden, die door heel Roemenie rondrijden, zijn voor meer dan de helft nieuw, te herkennen aan de Europese sterretjes op het nummerbord, in plaats van de blauw-geel-rode vlaggetjes.

Als ik na een half uurtje terugkom is mijn gedeelde taxi al vervangen door een ander en vrijwel direct komt een gezin van vier de lege plaatsen vullen, waarop we vertrekken. Ik sms de geneeskundestudent bij wie ik in Cluj zal verblijven om te vragen waar we elkaar zullen ontmoeten. Hij stelt 'Cinema Republicii' voor. Ik vraag aan mijn meerijders of ze weten waar dit is. De moeder belooft me in het Roemeens me de juiste trolleybus te wijzen. Deze blijken ze zelf ook nodig te hebben, waardoor ze me zelfs naar het gebouw kunnen wijzen. Daar zit ik mooi op tijd bij de bushalte te wachten, tot Riadh, een Arabier, me ophaalt en ik mijn favoriete Roemeense koekjes koop. Op de foto op internet leek hij een macho, maar hij studeerde geneeskunde en had goede referenties, dus het leek me een prima gastheer. Dit was hij ook, al viel dat macho zijn wel mee. Het te korte blauwe broekje, de Desperate Housewifes DVD, de dertig verschillende soorten zeep rondom zijn badkuip en het feit dat hij 's avonds geen avondeten neemt omdat zijn gewicht het (volgens hem; onzin natuurlijk) niet toelaat... Allemaal geen doorslaggevende argumenten, maar het deed me toch enigszins vermoeden dat deze jongen vooral op mannen viel. Dit werd voor mij onweerlegbaar toen zijn vriend Farseini binnenkwam, die vandaag herkenbaarder dan het stereotype gekleed was. Helemaal geen probleem, alleen jammer dat hij chagrijnig werd toen ik na verschillende toespelingen aangaf hier geen rol in te wensen te spelen. Wel grappig om van de gezichten van de vrouwelijke studenten van Cluj de twijfels af te lezen of ik dan ook onbereikbaar voor ze was, aangezien ik tussen twee overduidelijken in liep.

Ze gingen, na de toeristische wandeling in het centrum, over het meertje in het park een rondje roeien; ik ging maar mee. Ze konden mijn naam uitspreken. In het Arabisch, dat in Tunesie met frans doorspekt is, gebruiken ze ook de Hollandse g-klank. Toch wonderlijk dat je in Roemenie tussen arabisch-franssprekenden komt te lopen... Weer thuis kreeg ik een Tunesische specialiteit opgediend, zoals hij dat thuis gewend is. Hij is geboren in Tunis, maar opgegroeid in Parijs en nu zit hij in Roemenie omdat hij hier gemakkelijker tot zijn studie toegelaten werd.

Op straat ontmoeten we de Roemeense vriend van Farseini, waarmee we een biertje drinken in een leuk cafe-tje. Riadh slaat, vanwege de wodka van gisteren, het bier vandaag maar even over. Niet dat hij ziek is; gewoon uit gezondheidsoverwegingen. Farseini en zijn vriend verlaten ons al gauw. We blijven nog even praten voordat we naar zijn huis gaan, waar ik de nacht rustig doorbreng.

De volgende morgen hebben Riadh en Farseini wat te regelen bij hun universiteit, waarna we een kamer bekijken die Farseini zou willen huren. Ik zou best een jaartje in deze stad willen wonen, maar Targu Mures, Iasi en Timisoara schijnen ook leuk te zijn. Het grote voordeel van Iasi is dat het nog geen uur van Moldavie af ligt.

Om twee uur stap ik in de bus naar het noorden. Ook daar hebben ze Boten Anna ontdekt, een van de vijf nummers, die twee jaar geleden mijn introductiedagen tot mijn studentenleven, hebben gepoogd te verpesten. Dat is niet gelukt, maar aan de beperkte muziekkeuze heeft het niet gelegen. Hier is het wel de engelse versie. Schijnt al een jaar bekend te zijn.

Op de top van de heuvelkam staat het op een bord geschreven; ik ben en Maramures, het gebied waar alle Roemenen je naartoe sturen, maar waar zelden iemand geweest is. Toch weten ze allemaal dat het er erg mooi is, dus ik ga erheen.

Een stinkende man neemt naast me plaats en praat met me. Zijn dochtertje naast hem draagt traditioneel een hoofddoek.
"Zijn we in Sighet?", vraag ik het meisje achter me wanneer de man al bij zijn dorpje uitgestapt is en wellicht zijn rijk bewerkte houten poort doorgelopen is om zijn houten huisje te betreden.
"Nog vijf minuten", zegt ze. Ze loopt alvast naar voren.

Op het eerste gezicht valt Sighet tegen. Ik had ook hier pittoreske houten huisjes verwacht, maar waar het minibusje me nu doorheen voert is een doodgewone Roemeense stad met doodgewone betongrijze soviet-stijl flatgebouwen. Tussen deze gebouwen door loop ik tegen de schemer in richting een museum, waar ze volgens de Lonely Planet houten huisjes verhuren, de goedkoopste accomodatie die hier beschikbaar is. Onderweg kijk ik of ik niet toevallig een mooie campeerplaats zie. Dit moet dan wel op particulier terrein zijn, want wildkamperen zou mijn moeder niet waarderen, heeft ze me verteld. Dit zie ik niet, in ieder geval niet met mensen erbij om toestemming aan te vragen. Zo beland ik bij dat museum, waar de plaatselijke hangjongeren me verwelkomen en vertellen dat de eigenaar verder de heuvel op de tweede links zou kunnen zijn. Ik loop, ze na een Roemeense groet achter me latend, de heuvel op en ga de eerste, waar ik een auto zie staan, rechts.

Ik hoor het geluid van een kettingzaag en loop in die richting. Maar ik hoor ook iets anders. Een soort onophoudelijk menselijk gemurmel van rechts. Tussen de schuur, het huis en de hooiopslagplaats kan ik niet achterhalen waar het precies vandaan komt, tot ik bovenop de hooiberg een gezicht zie. Een oude man met, uit het murmelen op te maken, weinig tanden, wellicht van plan geweest een uiltje te knappen, of op de uitkijk om indringers te bespieden. Daar is hij niet goed in geslaagd, daar ik zijn verstopplaats ontdekt heb. Ik loop naar hem toe, maar door de kettingzaag op de achtergrond kan ik zijn zachte Roemeens niet verstaan. Als ik me naar de andere kant van de hooiberg heb bewogen en hij daar ook naartoe is gekropen kan ik de halfbekende klanken iets beter onderscheiden. Hij vraagt of ik op de hooiberg wil slapen, of zegt dat hij alleen maar op de hooiberg wilde slapen; in ieder geval iets met slapen. Ik kom er niet uit, bedank hem (een gebruik dat ik uit Afrika heb meegenomen; bedanken terwijl er niets is verkregen) en loop naar de twee mannen met de kettingzaag.

"Buna seara", kondig ik mijn komst aan.
"Goedenavond", spelen zij de bal terug.
"Is dit het museum?", vraag ik op een negatief antwoord hopende.
"Nee, die is daar"
"Kan ik daar slapen?"
"Onderaan de heuvel, ja"
"Of zou ik hier mijn kleine huisje", terwijl ik op de grote rode schijf achterop mijn backpacktas wijs,"kunnen maken?"
"Dat weet ik niet", zegt de oudste man, maar hij roept "Mami!" al, welke andere bezigheden heeft maar de dochter als plaatsvervangend waarnemer op me af stuurt. Dit is de vrouw van de man die met de kettingzaag brandhout stond te bereiden, zo leerde ik de volgende morgen aan het ontbijt.
"Anca", stelt ze zich voor.
"Chiel", volg ik haar voorbeeld.
"Ce?"
"Tsjiel"
"Tsjillie?"
"Ja Tsjillie", pas ik mijn naam aan,"din Olanda"

In de ingetreden duisternis zoeken we met zijn drieen met zorg een mooie vlakke plaats, waar ik mijn tentje uitklap, weer erg blij met de korte tijd waarin dit mogelijk is, en mijn tanden poets.
"Als je iets wilt vragen moet je dit paadje aflopen", had ze gezegd. Aan het einde van het pad komt haar man, de schoonzoon van Mami, als antwoord op mijn roep door de deuropening het huis uit en wijst hij me het toilet. Luxer dan ik in Mali gewend ben, precies wat ik me bij mijn grootouders' jeugd voorstel, behalve dat het in Holland kenmerkende slootje ontbreekt: een houten hokje met een plank met een gat er in en een hoop eronder. Het heeft wel wat, al zouden ze hier, zoals ik in Kroatie gewend was, de zak zaagsel er wel bij mogen zetten. Na elke gelegenheid een schep zaagsel erachteraan scheelt een hoop(-)aroma. Maar natuurlijk: zaagsel kost geld.

Eenmaal in mijn tent, terwijl ik de deur achter me sluit, hoor ik weer het tandeloze gemurmel. De man sluipt mijn kant op, of hij ontweek gewoon het voor mij tussen een van de appelbomen en het huis dodelijk laag gespannen touwtje, en heeft het weer over slapen.
"Mooi huis he!", zeg ik, terwijl ik verder ga met het sluiten van de deur. "Goedennacht!", en hij verdwijnt achter het rode tentdoek.

Om acht uur sta ik op. Na een broodje beland ik bij mijn gastvrouw, die me vertelt dat ze hier samen met de sluipende murmelende man woont, die eigenlijk gewoon krom loopt en de volgende dag ook behoorlijk doof blijkt, wanneer de echtelijke ruzie, die mij rustiger voor mijn tent liet ontbijten tot de overheersende stemmen geweken waren, een normaal ochtendgesprek blijkt te zijn. Mijn gastvrouw, die sperziebonen, ook wel pastrai genoemd, zit te verwerken, schept me uit een van de op tafel staande kannen een bord tongprikkelende verse yoghurt op en legt er een brood naast, waarna ze me aanmaant hier zoveel mogelijk van te nemen om daarna mijn bord nog eens te vullen. Als ik even later langs de rand van hun bezit loop zie ik haar man met kromme rug en zeis het gras doden.

Ze hadden me gezegd dat het een uur lopen was. Zal wel meevallen, dacht het hoogste gedeelte van mijn lange gestalte, maar inderdaad: om tien voor een, na een uur doorstappen, was ik bij het station, waar ik vroeg hoe ik morgen in Targu Mures zou kunnen komen. Vervolgens op het busstation vroeg ik naar de bus naar Sapanta [Suh-puhn-tsa], waar ik om tien voor twee instapte.

Op het treinstation had ik zijn grote gestalte al gezien; nu stapte zijn vriendin achter hem aan het minibusje in, nadat ik aan hun gemeld had:"We'll go. Or at least in ten minutes"
Een Amerikaans stel, dat een tour door Europa maakt en nu, omdat onze gids dat zegt, naar Sapanta afreizen om daar 'de vrolijke begraafplaats' te bezoeken.
"Toch niet zo'n twee weken durende rit, waarna je kan beweren heel Europa te hebben gezien?"
Gelukkig niet; Brian en Aislinn hadden al vijf maanden achter de rug en nog een maand te gaan en hadden zeker niet het idee daarna te kunnen beweren Europa tot de laatste drup uitgemolken te hebben. We konden elkaar in de bus al een hoop vertellen, waar we na de begraafplaats, die inderdaad vrolijk is, richting het hoogste houten gebouw van Europa lopende, die wellicht met dat doel opgetrokken was, gewoon mee doorgingen tot we uiteindelijk in een pub alweer terug in Sighet te veel eten bestelden, wat ons gelegenheid gaf tot nog meer wederzijdse verhalen. De pizza, maaltijdsoep en hartige taart met polenta en kaas smaakten erg goed maar waren niet weg te krijgen, in tegenstelling tot het bier, dat de anderhalf uur wandelen die voor mij volgde enigszins draaglijk maakte.

Terug bij het museum zitten nu niet alleen de hangjongeren uit de buurt bij de oprit, maar ook enkele volwassenen die best eigenaar zouden kunnen zijn. Mijn tentje staat echter nog naast het idyllische huisje (met kleurentelevisie en koelkast met energielabel A) dus ik wil liever niet gezien worden, daar de sluitingstijd al lang gepasseerd is. Ik loop een stukje om de heuvel en weer een stukje terug, tot ik op een onbewaakt ogenblik, gecreeerd door halt te houden terwijl een buurtmeisje voor me uit loopt, waardoor ze door de bocht achter de struiken verdwijnt, door de opening, door het ontbreken van een stuk hek gevormd, stap en de heuvel opsluip om achter de laagste bebossing weg te duiken voor twee passerende Dacia's. Zo klim ik in drie etappen door de snel duister wordende schemering de heuvel op, tot ik wonder boven wonder, of gewoon goed ingeschat, voor mijn tentje uitkom. Mijn gastvrouw komt juist mijn kant op en wenst me een goede avond, welke ik doorgeef aan haar kromgegroeide echtgenoot die een paar meter achter haar staat, terwijl ze met een vork langs me loopt om een berg hooi op een lege zak te scheppen, dit bij elkaar te binden en in een keer op haar rug mee te sjouwen, terwijl ze me antwoordt dat het helemaal niet zwaar is. Na de avondwandeling met duistere praktijken word ik direct al door ongeduldig wachtende dromen de tent in gelokt, waar ik om een uur of acht 's ochtends weer uit kruip, gewekt door het samenspel van de koe, die mijn yoghurt zo zorgvuldig bereid had, de haan en boven alles het alarm van mijn telefoon.

Zoals gezegd wacht ik de hard pratende stemmen af tot ik me naar het huis toe breng, waar de man juist zijn broek aantrekt, terwijl zijn vrouw de was opvouwt.
"Pastrai?", biedt ze aan.
Dat kan ik niet weigeren, letterlijk. Ze zet de hele pan vanuit de koelkast op het vuur en laat dit enige tijd doorwarmen, tot ze een bordje sperziebonen, in een hoedanigheid zoals ik ze in Nederland nog nooit gezien heb, naast het brood voor me neerzet en ik met genoegen begin te eten. Nu is het de man, die na veel moeite zijn broek tot op de sociaal gewenste hoogte heeft weten te brengen, die mij aanspoort meer brood te nemen en zijn vrouw aanspoort meer bonen op te scheppen, wat ze, wanneer mijn bord leeg is dan ook doet. Een andere Baba komt erbij en samen gaan ze op de foto. De geplette cake, die ik voor ze gekocht had, kan ik niet slijten. "Daar hebben we er al zoveel van!", beweert ze.

Minder voorzichtig dan omhoog sluip ik de heuvel weer af en wandel ik naar het station, waar ik om twaalf uur vijftig de trein richting Targu Mures neem. Tot mijn overstap in Deda wordt ik vergezeld door George, Michael, Anne en Joanna, die me vroegen hun te vereeuwigen. Erg gezellig, al hadden ze me niet hoeven voeden, maar goed, je ontkomt er niet aan. De twee jongens gingen een huis schilderen aan de kust en de een zijn vriendin en de ander zijn vrouw gingen op het strand liggen.

In Targu Mures halen Eva, ook een geneeskundestudent, en haar vriend Thomas me bij het station af, waarna we naar Eva haar moeders appartement gaan, waar ik na een bordje Milaanse spaghetti en een ruime portie internet ga slapen. De volgende dag laat ze me de stad, de universiteit en alle afdelingen van het naar verluid beste ziekenhuis van Roemenie zien. Zag er prima uit; hier zou ik best een jaartje kunnen werken.

Met Thomas maken we het toeristische rondje nog even af, waarna we na een snelle lunch (Spaghetti Milano) mijn bus opzoeken, die me naar Brasov brengt.

Simona stond al klaar, of eigenlijk gewoon te wachten na terugkomst van haar eigen dagtrip door centraal Roemenie. Omdat het al wat laat was en vooral omdat haar kamer een grote rotzooi was vanwege het inpakken van haar tas voor haar zes maanden durende verblijf in Frankrijk dat over een week zal beginnen, bracht ze me gelijk naar het appartement dat ze voor mij beschikbaar had, waar ik na een soepje lekker ging slapen.

Eenmaal wakker liep ik in een uurtje naar de Hospice, waar ik vorig jaar drie weken mee heb geholpen, om Carmen op te zoeken. Zij zou pas na twaalven komen, vertelde de receptionist, die me met dit korte haar niet meer herkende, maar vorig jaar iets te op me gesteld was. Dit gaf me de gelegenheid het centrum nog eens door te lopen, waar alles best prima lijkt te gaan. Het Heineken vloeit nog.

Terug is Carmen nog steeds afwezig. Nu kijkt de receptioniste al niet meer alsof ik niet welkom ben, dus ik loop naar binnen, zet mijn tas ergens neer en loop naar boven, waar voorheen Diana werkte. Zij heeft ondertussen een andere baan gevonden en is vervangen door Andreea, die me hartelijk ontvangt. Ze stelt me voor aan de enige Engelse vrijwilliger die ze momenteel in huis hebben. Heather zal de komende negen maanden Roemeense kinderen engels proberen te leren. Met twee mannen van de techniekafdeling help ik een partytent op te zetten, waarna ik Carmen tegenkom.

Na vieren loop ik naar huis, waar ik mijn appartement niet binnen kan, doordat het electrisch slot niet goed werkt, of doordat ik niet weet hoe het werkt. Simona, die me komt ondersteunen krijgt hem zonder problemen open. Tsjah..., ik kom ook maar uit een klein dorpje.

Simona ziet mijn laptopje en vraagt waar ik hem voor gebruik.
"Om in de bus mee te schrijven", antwoord ik.
We eten gauw gehaktrolletjes in koolbladeren, waarna we ons naar de bus spoeden. Halverwege zie ik dat Simona mijn laptop meedraagt.
"Waarom heb je die meegenomen?"
"Je zei toch dat je in de bus wilde schrijven?"
"Ja, van Brasov naar Athene, niet van hier naar het centrum... Maar je ziet er wel modern uit zo..."
In het centrum ontmoeten we Andreea, Heather en twee mannen waarmee we een karafje lemonade drinken. Robert, die naast me zit, vertelt over paragliding.
"Dat hoef ik niet", zeg ik bij voorbaat. Maar hij gaat verder over vliegen en vertelt hoe veilig en mooi het is. Morgen gaat hij twee keer met een bijvlieger. Als ik zin heb mag ik om twaalf uur ook komen en kan ik ook een rondje. Heather wordt ook uitgenodigd.

De volgende morgen bel ik Heather om te vragen of ze al bij de Mac Donalds bij de rotonde is aangekomen, vanwaar we samen naar de stoeltjeslift, een uurtje verderop, zullen lopen. Ze zegt dat ze al weer op de terugweg is, omdat Robert via Andreea liet weten dat ze toch niet mee kan, vanwege de harde wind. We zullen namelijk eerst afwachten of de wind mindert, waardoor er te weinig tijd is om vier mensen rond te vliegen. Voor mij is dat geen probleem. Omdat ik maandag zal vertrekken mag ik sowieso mee.

Via de Boekarest weg wandel ik langs zeven nieuwe megastores tot aan de voet van de heuvel, waar ik aan een van de schaarse tafels bij twee mannen neerzit om Robert zijn komst af te wachten. Vier jongeren komen aan een andere tafel zitten. Een van de meiden ziet eruit als Alexandra, die ik vorig jaar in Brasov tegenkwam. Grappig; laatst zag ik haar al in Parijs. Haar pseudo aanwezigheid verheugt mij zeer, aangezien zij tot nu toe nog in Oostenrijk zit. Robert komt kwart over twaalf en groet aan alle tafels de mensen. Hij vertelt dat de wind bovenop de heuvel veel te sterk is om te kunnen vliegen. Met zijn collega's besluit hij een andere heuvel op te zoeken. We verdelen ons over drie auto's en gaan op weg.

Via Sfantu Georghe komen we na anderhalf uur bij de gestorven vulkaan met het meer van Sint Anna. Robert bereidt zich voor en draait een proefrondje. Met een paar stappen en een beetje wind in de parachute laat de grond hem gaan en vliegt hij boven de helling, dankzij termiek en tactiek steeds hoger en hoger, tot hij slechts een kleine afwijking in de lichtbewolkte lucht is. Terwijl Alex, een andere leraar, zich klaar maakt trekt de wind aan. Robert probeert, na drie kwartier in de lucht gezweefd te hebben, bij ons te landen maar krijgt dit niet voor elkaar. Na nog een half uurtje raakt hij ver weg en veel lager uit het zicht achter een bos. Na weer een half uur komt boven aan. We wachten, hopend dat de wind zal gaan liggen.

Na drie uur wachten zoeken we om zeven uur het meer op en gaan we zwemmen. Wanneer de zon tot onder de kraterrand gezonken is rijden we terug naar de paraglide helling. De wind is toch nog gaan liggen. De twee leraren vliegen met twee van de drie bijvliegers naar beneden, mij achterlatend. Robert had me gevraagd de heuvel een stuk af te lopen, zodat ik hem kan helpen de spullen weer naar boven te brengen, zodat hij mij mee mee kan nemen. Heuvelaf is het makkelijk rennen. Na een tien minuten sta ik hijgend voor zijn neus, waar hij geland is, waarna we in drie kwartier omhoogklimmen en in vijf minuten door de lucht naar beneden glijden. Ik ren een paar passen als we met voor de wind landen, tot Robert over me heen valt en de parachute op de grond tot stilstand komt. Een mooie ervaring op een gezellige dag.

Wanneer ik om half twaalf bij Simona aankom staat de friet met kip al klaar. Een goede bodem voor het slapengaan.

We gaan de volgende dag naar Rasnov, een van de te bezichtigen dingen die ik voor een terugkomst in Brasov bewaard had. Adriana, een vriendin van Simona, woont daar en leidt ons een beetje rond, bij haar thuis afgesloten met soep en cake. Hierna spoedden we ons naar Brasov om Diana te ontmoeten, die meer mensen uitgenodigd heeft. Bij Simona thuis komt de al lang van tevoren aangekondigde prajitura cu mere (cake met appel) op de tafel; ik heb het hier zo slecht.

Het werd dan ook tijd weer eens wat terug te doen. Daarom was ik weer een dagje vrijwilliger bij de hospice waar ik vorig jaar drie weken verbleef. Spelletjes spelen, met de (terminale) patienten praten en lachen; ik doe mijn best en het wordt gewaardeerd.

Terwijl ik boven zit te internetten vertel ik Adriana dat ik vanavond de trein naar Boekarest en verder zal nemen, maar niet geheel zeker weet of deze bestaat. De Duitse site zegt dat deze rijdt, en wel op een voor mij perfect tijdstip, namelijk van half een tot half negen 's ochtends. De vrouw achter de balie in het station kent hem helaas niet en heeft als alternatief een trein waarbij ik de vier donkerste uren op een station doorbreng. Andreea belt station Boekarest even en komt met het antwoord: mijn trein gaat niet en de slechte optie vertrekt over drie minuten.

[Locals voor het trappenhuis van mijn appartement]
Die zal ik niet meer halen. Mijn spullen liggen nog in het appartement van de oom en tante van Simona. Eerst besluit ik zo snel mogelijk naar Boekarest te gaan en te zien welke opties ik daar heb, maar later besluit ik morgenochtend vroeg te gaan. Dat scheelt alvast een nacht risico op een verlaten station te moeten doorbrengen en ik weet dat er de volgende nacht zeker een nachttrein vanuit Sofia in Bulgarije verder rijdt. Hierdoor zal ik wel 34 uur zonder stop moeten reizen om mijn bezigheden in Athene te kunnen uitvoeren.

Hierdoor zie ik Simona haar ouders ook nog even. De twee dagen daarvoor kwam ik te laat; ze gaan vrijwel altijd om acht uur naar bed. Doordat ik tijd nam om mijn laatste afrika-verhaaltje te sturen ging ik zelf tegen drie uur naar bed.

Kwart voor vijf mocht ik eruit; de trein zou zes uur veertig vertrekken en het vraagt een uurtje om er te komen. Deel twee van de reis stond op het punt te beginnen...