28 juni 2008

Geïntegreerd

Donderdagavond is Djallo bij zijn vrouw te logeren en Seydou op school aan het werk, zegt hij. Het is hevig gaan waaien, waardoor het terrein een spookachtige indruk krijgt. Ik heb een onrustige nacht, tot ik om kwart voor zes door de eerste druppels gewekt word, waarop ik gauw mijn bed en andere rondslingerende spullen onder de veranda's zet. Helaas blijft het bij een paar druppels. Deze ochtend is het drinkwater op en de winkels verkopen geen dranken. Ook weet ik nog geen pomp te vinden (Djallo regelt altijd een jongen om water voor ons te halen), waardoor ik uiteindelijk maar een mango voor de dorst koop. Om half acht ben ik al op het werk, waar ik na de visite met Honorine meeschrijf. De eerste vrouw van Gerard, die in tegenstelling tot zijn tweede niet overleden is, komt met haar kind op het spreekuur. "She is nice eh", zegt hij met een grijns op zijn gezicht en zijn handen op haar schouders, terwijl ik van haar gezicht aflees dat dat niet wederzijds is. Ik mag hem niet zo.

Sitan zou naar het ziekenhuis komen, maar was er niet. Op de terugweg kom ik, zoals elke dag, Damon tegen, de eigenaar van een van de winkels waar ik mijn brood koop. Hij zal nauwelijks ouder zijn dan ik Hij nodigt me uit bij hem en drie oliebollenbakkende meiden te gaan zitten. De meiden beginnen aan hun maaltijd (too), waar ik ook bij word uitgenodigd. Na ook nog een paar oliebolletjes te hebben ontvangen neemt Damon pauze en brengt me naar zijn huis. Daar zitten zijn moeder en zijn zusje of vrouw, en zijn kind te zitten. Na rijst met spinaziesaus komt een man langs die me aan een derde middagmaal probeert te zetten, maar die staat thuis al voor me klaar, dus ik sla er eentje over.

Thuis schrijf ik, terwijl me geregeld een bakje thee aangereikt wordt. Seydou komt op een mat op de grond liggen. "Wil je een matras?", vraag ik terwijl ik opsta. "Mijn matras ligt op school", antwoordt hij. "Hier heb je de mijne" Om 18 uur, terwijl ik mijn tanden poets om Sitan op te zoeken, komt ze aan. Ze zegt naar het ziekenhuis te zijn geweest, maar dan had ik haar zeker gezien. "Wat hebben ze je voorgeschreven?" "Een behandeling" "Bij wie heb je het consult gehad?" "Een persoon" "Man of vrouw?" Dat wist ze niet... "Ik ben niet naar het ziekenhuis geweest", komt er dan uit. "Nouja, ik was daar, maar omdat ik jou niet zag ben ik weer weggegaan" "Hoe laat was je daar?" Ook dat kan ze niet beantwoorden. "Ik ga maandag", belooft ze. Ze is nu ziek: hoofdpijn, buikpijn, rugpijn. Ik geef haar twee paracetamol en een glas water, wat misschien nog wel het beste werkt. Omdat ze het koud heeft geef ik haar een t-shirt, die ze niet aantrekt maar wel mee naar huis neemt. Ze heeft de hele dag niets gegeten en gaat al vroeg weer weg. Ik zal morgenochtend haar kant opkomen.

Zaterdag en zondag heb ik niets gedaan. Djallo had me als assistent dierenarts ingeroosterd en laat me daarom een koe met een grote wond zien. Ik had echter al een andere afspraak, om welke reden ik er na gekochte oliebollen met uien opgegeten te hebben vandoor ga. Op de heenweg naar het nietsdoen kwam ik Matthew, de andere blanke in het dorp, tegen, met wie ik afspreek dat ik vandaag of morgen bij hem langs zal gaan. Bij haar aangekomen probeer ik te bevatten hoe je zo'n tafelkleed, als zij maakt, produceert, maar de handelingen met de haakpen zijn te ingewikkeld voor me. Ze is minder ziek, maar heeft nog niets gegeten. Mijn t-shirt staat haar goed. Er ligt een schrift van haar op het veldbed, waarin letteroefeningen geschreven staan. "Is dit een oud schrift?", vraag ik haar. "Nee" Inderdaad zie ik dat de data die ze erbij geschreven heeft van 2008 zijn. In 2008 heeft ze geoefend haar naam te schrijven. Na een tijdje komt Anna, die haar haar door Sitan laat extenderen. "Wat voor werk doe jij?", vraag ik. "Ik werk op school. Ik geef klas drie les. Zelf zit ik in klas negen. Verder werk ik in de slagerij" Vanavond zal er op haar school een feest zijn. "Kom je ook?", vraagt Anna. "Gezellig"

Met z'n tweeën gaan we naar huis, waar ik wat eet en we MP3 luisteren. Ze is weer ziek, maar zal me wel komen ophalen om naar dat feest te gaan. Djallo vangt dat op en is tegen. "De afgelopen twee jaar zijn daar mensen neergestoken", beweert hij. Lekker geloofwaardig; op de katholieke basisschool van Faladie. Maar hij regelt dat de burgemeester ervan weet en verbiedt me te gaan. Ik ga Matthew opzoeken en kom hem tegen terwijl hij juist op weg is om bij zijn gastfamilie te gaan eten. Die zou het verhaal van de steekpartij nog betwijfelen als het in de hoofdstad Bamako zou zijn geweest. Om een uur of negen komt een afgezant van de burgemeester controleren of ik inderdaad braaf thuis ben gebleven. Zo'n beperking van mijn vrijheid heb ik lang niet meer gekend. Voor de verandering eten we spaghetti met zand.

Djallo maakte me wakker vanwege de regen, die helaas niet door zette. Zoals alle dagen geniet ik weer van mijn stokbroodjes met suiker, waarna ik om acht uur naar mijn werk ga waar Soeur Honorine ons om 8.40 komt versterken, zodat we met de visite kunnen beginnen, terwijl de patiënten, die na de visite geconsulteerd zullen worden, vanaf kwart voor acht al zitten te wachten. Ondanks deze late start zitten we toch, zoals iedere dag, om half tien in de spreekkamer klaar om de eerste patiënt te ontvangen. Omdat de dokter nog niet terug is van zijn weekendverlof zitten we in zijn kamer, waar een onderzoeksbank staat. Opvallend is dat Soeur nu wel vaak lichamelijk onderzoek doet en de bloeddruk meet, terwijl dit, als ze in de andere kamer zit, blijkbaar niet nodig is. "Waarom komen de patiënten al om acht uur?", vraag ik. "Ze zijn niet zo slim", is het antwoord. "Ze snappen niet dat ze beter om negen uur kunnen komen"

Het meisje, dat ik vanmorgen in het winkeltje, waar ik brood kocht, tegenkwam, liep, nog steeds in haar versleten jurkje met grote gaten, de spreekkamer binnen. Uitpuilende ogen, zenuwachtig, concentratieproblemen, grote bult aan de voorkant van haar hals en een vreemd hoge stem: hyperthyreoidie, stel ik voor, na afgewacht te hebben of Soeur dat woord zelf zou noemen, maar ze had er een andere naam voor. Een te hevig werkende schildklier, die dan ook vergroot is wat die bult geeft. "Die concentratieproblemen kloppen ook wel", zegt Honorine. "Ze is elf jaar en zit nog maar in groep 4" "Kan ze niet gewoon laat aan school zijn begonnen?"

Het is jammer dat ik het bambara niet versta. Vaak heb ik wel een idee met welke klacht de patiënt komt maar alle gegevens die de arts daaromheen uitvraagt gaan langs me heen. Verder hoor ik welke diagnose de Soeur geeft en schrijf ik de voorgeschreven medicijnen over. Ze vertelt dat de behandeling van malaria, quinine, goedkoper is dan het onderzoek om te kijken of iemand malaria heeft. Om deze reden schrijven ze aan iedereen met iets dat op een malariaverschijnsel lijkt deze behandeling voor. Ik neem nog even een kijkje in de apotheek, waar een poster tegen vrouwenbesnijdenis hangt. "Komt dat hier veel voor?", vraag ik Soeur Margret, die daar de patiënten hun medicijnen uitdeelt. "Heel veel" "Alleen moslima's, toch?", vervolg ik. "Nee hoor, katholieken ook. Ongeveer 100%..."

Dinsdagochtend vraagt Gerard me of ik alle nachten alleen heb doorgebracht. "De laatste in ieder geval wel", antwoord ik. Het schijnt dat die daarvoor Sitan me bezocht had, maar me niet wakker had kunnen krijgen. "Allemaal alleen?", zegt hij. "Das niet goed" "Doe er wat aan", stel ik voor. "Oke", zegt hij. Ik loop naar het kamertje ernaast en trek mijn witte jas aan. Als ik weer terug loop zijn Gerard en Jean Marie vergezeld van drie vrouwen. Dat heeft hij snel geregeld. "Jules, dit zijn drie nieuwe stagiaires", verduidelijkt Jean Marie. "Goedemorgen", antwoord ik, terwijl Gerard zijn best doet zijn lachen in te houden.

Op de afdeling zijn nieuwe patiënten. Een man die een fietsongeluk gehad heeft, waardoor zijn halve gezicht verminkt is en de zenuwen van zijn arm beschadigd zijn. Hierdoor doet zijn hand het niet meer zo goed. Daarnaast ligt een man, die door een slang gebeten is. In de verste kamer ligt een patiënte, die ik op haar armen steunend voorover op haar bed zie liggen. Ze heeft gebraakt en het stinkt behoorlijk, waarop de zuster de twee patiënten die naast haar liggen naar een andere kamer stuurt en een stagiair bloemgeurige toiletverfrisser rondspuit. Soeur Honorine trekt een handschoen aan en pulkt een dierlijk uitwerpsel, waarschijnlijk van een ezel, onder de voet van de patiënt vandaan. Vrijdag was de afdruk hiervan nog steeds zichtbaar; blijkbaar wordt er niet zo strikt gewassen. Ik ben bang dat ze dood is. Ze steunt nog steeds op haar armen en haar benen steken over de zijrand van het bed, alsof ze gisteren zo voorover over de bedrand gestruikeld is en na zich te hebben opgevangen niet meer bewogen heeft. Jean Marie probeert haar op aarde te brengen. Geen reactie. Ze draaien haar op haar rug en meten haar bloeddruk. Haar ogen staan open en haar verstijfde armen bewegen iets, maar dat kan ook door de zwaartekracht komen. Ze heeft een bloeddruk. We laten haar zo achter. Zal ze niet in haar tong stikken, of in het volgende braaksel? vraag ik me af. "Wat heeft ze?", vraag ik Honorine. "Psychisch; we gaan haar doorverwijzen" De volgende dag is ze een stuk gaan lopen en brengt Gerard haar aan haar arm trekkend terug, waarop zij hem als een zombie volgt. Vrijdag vraag ik me af of ze wel te eten en te drinken krijgt, aangezien dit normaal gesproken door familie geregeld wordt. Na de consulten vraagt Soeur me een stuk over hyperthyroidie voor te lezen. Goed voor mijn franse uitspraak. Martha, een van de nieuwe stagiaires, zit ernaast met haar telefoon te spelen.

Op de weg naar huis nodigt Soeur Honorine me uit morgenavond te komen eten. Daarna kom ik Martha tegen, die me gezellig pratende tot mijn poort begeleidt. Daar ontvangt Djallo me, die direct een compliment maakt over zij die tijdens mijn binnenkomst langs de poort liep, die inderdaad wat richting het afrikaanse schoonheidsideaal is: niet te slank. "Dat is een nieuwe stagiaire", meld ik. "Er zijn er nog twee zoals zij", voeg ik eraan toe. Hij prijst me gelukkig. Deze middag is het tijd voor too:


"Wat kost een vrouw in Nederland?", vraagt hij. "In Nederland zijn vrouwen gratis" Wat de bruidschat betreft in ieder geval. "Gratis? Dus je grijpt ze op straat bij hun arm en dan zijn ze van jou?" "Maar ze zijn niet zo makkelijk te krijgen als hier", voeg ik eraan toe. Dat wil hij niet horen:"Ik ga naar Nederland en dan grijp ik er twee bij hun arm!" Hij heeft al een vrouw. "Maar je mag er maar een in Nederland" "Ik wil er twee..." "Succes" "Hoe oud is jullie president? Ik neem zijn dochter!" "Ik geloof dat die acht jaar oud is. Ook dat mag niet in Nederland, Djallo" "Maar homoseksuelen mogen wel trouwen?!" Mali is vaak toleranter dan Nederland, vrijwel altijd in het voordeel van (heteroseksuele) mannen.

Voor het eerst rust ik een tijdje uit op het midden van de dag, ik ben ondertussen al behoorlijk geintegreerd, waarna ik tot buiten het dorp wandel, aangemoedigd door twee jongetjes met een fiets met een lekke band, en me al gauw op de savanne waan. Er zijn in dit dorp decennia oude mensen die nog nooit in de hoofdstad, anderhalf uur verderop, zijn geweest. Voor hen is dit hun hele wereld, het buurdorp als buitenland. Wat zal er veel veranderen als hier telefonie komt...

Bij Sitan krijg ik een demonstratie granen stampen. Tot vier vrouwen tegelijk stampen met boomstammen in een grote houten kom, waarna met behulp van een zeef en de wind het kaf van het koren wordt gescheiden. Ook haar buurvrouw, die een misvormde onbruikbare voet heeft, kan mee doen aan dit gezelschapswerk, door de knieholte van dat been om een stok heen te klemmen, op welke manier ze ook, door deze stok met haar arm te bewegen, kan lopen. Ze ziet er gelukkig uit, met een handvol kinderen en een eeuwige lach. In de laatste weken voor ik hier heen ging is mij geleerd dat dit soort misvormingen gemakkelijk voorkomen kunnen worden, als er in het eerste jaar iets aan gedaan wordt. Helaas gebeurt dat hier nog veel te vaak niet wat in de steden een leger van bedelaars 'op de been' brengt.

Ik verwacht dat het de laatste keer is dat ik op dat erf ben, want 's avonds laat ik Sitan duidelijk weten dat ik haar voortdurende gevraag om geld (deze avond vroeg ze voor wol voor haar werk en 5000 voor de kapper) niet zo waardeer. Het zou dan ook wel de laatste keer geweest zijn dat we samen door de straten liepen. Wat zal ze het zwaar krijgen, als ik terugga naar Kati; iedereen zal haar naar mij vragen, in dit dorp waar iedereen alles van iedereen weet. Het halve dorp kent mijn naam en ik ken er van hen maar twintig...

Woensdag sluiten we het werk af met een praatje van Gerard over de besoignes van een verpleegkundige. Hier zijn het halve dokters, aangezien ook zij medicijnen voor moeten schrijven, wat in Nederland, en in Bamako trouwens ook, aan artsen voorbehouden is. Na dit loop ik met Martha richting huis, waar ik haar uitnodig om te komen eten. Djallo is erg verheugd en heeft juist al zijn dier-medicijnen op het bureau uitgestald, welke wij als twee medici met veel interesse bekijken. De maaltijd is er nog niet en Djallo praat zoals altijd te veel, waardoor Martha na tien minuten wil vertrekken. Dan wordt juist de rijst met saus binnengebracht en blijft ze toch nog maar even. Halverwege het voeden komt Sitan met een zeer chagrijnig gezicht binnen, wat er niet beter op wordt als ze ons afgezonderd ziet zitten en bij de thee drinkenden plaatsneemt. Na het eten loop ik, aangemoedigd door Djallo, met Martha mee naar haar tante's huis, waar zij tijdens haar stage bij inwoont. Mijn kleine zus (ook zij is een Traore) komt uit Segou, een grote stad meer naar het oosten; eens de hoofdstad van een snelgroeiend oorlogszuchtig rijk, totdat de Marokkaanse arabieren en later de fransen het gezag overnamen. Bij haar thuis aangekomen word ik, op het moment dat ik afzwaai, teruggeroepen. "Ik at bij jou; nu eet jij bij mij" Ik had net al aardig mijn best gedaan. Maar goed, ik ben de beroerdste niet en weer graaien we om beurten in een schaal met rijst, waarbij zij vis ontgraat en in mijn hand stopt. Na tien minuten meld ik dat ik weer terugga, omdat Djallo me gezegd had dat de blanken voor me langsgekomen waren en me later nog eens op zouden zoeken. Ik wilde ze natuurlijk niet missen. Arnold kwam inderdaad, samen met de opzichter van Sognebougou en Andrea. Ik schrok van deze Duitse collega; blanken, uitgezonderd Det en Nol, zien er hier zo vreemd uit.


Nu Sitan er was ging ik toch weer met haar mee naar huis, wat me de gelegenheid gaf de typisch Malinese veranda van mijn grote zus haar oma te fotograferen. Ze wil graag werk in Bamako. "Daar kan ik je niet aan helpen", zeg ik. Maar ze kent nog wel iemand: Pierre le rouge. Een fransman die een vriend van haar schijnt te zijn. "Zullen we daar samen langs gaan?", vraagt ze. Dat lijkt me wel interessant. Wat zou een fransman hier te zoeken hebben en hoe zou hij wonen? Zo kom ik weer eens ergens. Ik stem in en beloof de volgende dag bij haar langs te gaan.

Woensdagavond eet ik bij de drie katholieke Soeurs. Wanneer ik binnenkom zitten nog twee vrouwen, samen met Soeur Pauline en Soeur Margret, op de sneeuwrijke zwart-wit televisie de populaire braziliaanse serie te kijken, die iedereen hier volgt. Zodra die af is vertrekken zij en komt Soeur Honorine binnen, waarna we onder het genot van een biertje, wat ik in de rest van het dorp nog niet eens gezien heb, aan de maaltijd, spare ribs met friet en daarna rijst met goulash, beginnen. Dit natuurlijk niet na een minimaal gebedje, waar ik in dit huis toch wel wat meer van verwacht had. We eten al televisiekijkend met bestek, omdat we aan een tafel zitten. Na het vele eten, er was rijst voor de hele parochie, en een anti malaria pilletje probeert Honorine me nog wat cake te voeren, maar dat was niet meer mogelijk. In plaats daarvan krijg ik het mee als ontbijt. Ik help mee en kijk vooral toe bij het ijsjes maken, die hier als ingevroren zakjes hibiscussap verkocht worden. De zusters hebben een vriezer op zonne-energie, waarmee ze het hele dorp verfrissen.

Thuis kom ik Seydou in zijn ondergoed tegen, die voor zijn huis thee zit te zetten. Als ik door zijn deuropening kijk vraagt hij of ik de binnenkant wil zien. "Nee dankje, die heb ik vandaag al gezien", zeg ik. Als de thee klaar is verdwijnt er een glaasje naar binnen, waarna hij mij er ook een geeft. Heeft onze celibatair dan toch een vrouw? Later hoor ik hem, als ik water uit de jerrycan, die voor zijn kamer staat, haal, inderdaad met een vrouwenstem praten. Prima.

De volgende dag, marktdag wel te verstaan, ga ik na het werk weer met Martha mee. Ze wil door het vele gepraat van Djallo niet meer met mij mee-eten. Onderweg nuttigen we de cake van Honorine nog even, waarna we bij haar tante weer lekker rijst met saus krijgen. Het smaakt goed en we praten veel. Ze wordt financieel gesteund door een vrouw uit Bordeaux en Artsen zonder Grenzen betaalt haar opleiding tot verpleegkundige. Daar gaat ze later dan ook, waarschijnlijk in Mali, voor werken, maar misschien gaat ze wel in Frankrijk of Nederland wonen, als ze geld heeft. Ik geloof dat ze me wel aardig vind en niet alleen voor geld. Met haar nichtjes bambara pratend zit ze aan mijn armen. "Wat is er?", vraag ik. "Ze zijn mooi", verklaart ze.

Even later komt een van de jongens die ik ken maar waarvan ik de naam niet weet erbij zitten. Hij beweert hier ook te wonen, maar Martha kent zijn naam ook niet. "Waar is Sitan?", vraagt hij. Martha valt stil. "Geen idee" "Waar?", dramt hij door. "Au village", zeg ik: "in het dorp". Daar heeft ze tot nu toe haar hele leven gesleten. Even later rijdt hij met het kleinste nichtje achterop de motor een rondje. Ik ben blij dat ze er niet af gevallen is. Toen de regering op het dragen van een helm, wat ook hier verplicht is, maar nauwelijks gedaan wordt, ging controleren, braken er rellen uit. De scooters, die vaak als statussymbool gekocht worden, ook als de kinderen niet naar school kunnen, zijn al duur genoeg. De mensen kunnen niet ook nog eens een helm kopen.

Martha vertelt me dat ze altijd al koffiemelkkleurige kinderen heeft willen hebben; een blanke man dus, en dat haar moeder altijd heeft gezegd dat ze nog wel van mening zou veranderen. Ze vertelt ook dat haar geldschietster momenteel een huis voor haar laat bouwen in de hoofdstad. Ze heeft veel geluk gehad, toen die vrouw haar op driejarige leeftijd tot uitverkorene koos. Daardoor zit ze ook een maand of twee per jaar in Bordeaux, waardoor ze goed weet van welke planeet ik kom. En ze heeft geen geldgebrek. Ze laat me naar haar telefoon luisteren. Ik hoor een stem, die vertelt over hyperthyreoidie. "Je hebt dinsdag mijn voorlezen opgenomen?" "Ja, ik zal er vaak naar luisteren, omdat het jouw stem is" Dinsdag opgenomen... Toen hadden we elkaar nog helemaal niet gesproken...

Om een uur of vijf meld ik dat ik nog bij een andere vriendin langs zou gaan, maar dat ik daar eigenlijk niet zoveel zin in heb. Even later loop ik, enigszins gecharmeerd door deze lieve petit-soeur (ze heet ook Traore) weer naar mijn huis, waar Sitan al op me zit te wachten. "Je hebt tegen me gelogen", beweert ze. "Je zou naar mij toe komen." "Ik ben momenteel onderweg naar jou, maar je bent hier al", verklaar ik. Ze wil niet mee-eten van mijn tweede middagmaal. Ik bedenk me dat we de markt gemist hebben, wat ik niet erg vind, omdat ik eigenlijk niets nodig heb en zij alleen om cadeau's zou vragen, welke ik niet zo gauw geef. Aan haar niet. Onderweg naar haar huis vertelt ze dat ze nog steeds twee rokken (grote lappen stof) wil kopen. We gaan naar een erf met een televisie, de braziliaanse serie staat op, nu met een beetje kleur door de sneeuwbui heen, waar de vrouw woont die deze verkoopt. Deze zoekt een mooie voor haar uit, die ze zelf betaalt, waarna de serie net af is en we met de vele anderen vertrekken. We eten bij haar rijst met saus.

Onderweg naar mijn huis kopen we lekker fanta, welke we bij mij opdrinken, gecombineerd met brood met vlees in lekkere saus, waarvan Sitan en Seydou beiden beweren deze gemaakt te hebben. De bonenmaaltijd die ook nog voor mij klaarstaat gaat echt niet meer lukken. Sitan gaat Seydou's kamer binnen en praat daar met de onbekende vrouwenstem. "Is dat jouw vrouw?" "Ja" "Ga je me aan haar voorstellen?", vraag ik terwijl Sitan er juist weer aan komt. "Dat is Anna", zegt ze. Anna... Hij heeft mazzel. En inderdaad, op het bed ligt Anna mooi te wezen en veel te zoete franse muziek te luisteren. Ik vermoed dat Anna ook nachtwerk had op school, toen Seydou daar met zijn matras aanwezig moest zijn.

Om vijf uur maken de regen en de harde wind me wakker. Seydou ligt op zijn matras een meter van me af en begint zijn bed op te ruimen. Met tegenzin volg ik zijn voorbeeld, de druppels worden te dik, en doezel onder mijn veranda, die het voorportaal tot mijn kamertje is, nog een beetje in, tot ik gok dat het tijd is om op te staan, aangezien ik door de wolken de zon niet in de gaten kan houden. Voor de regen had ik ook slecht geslapen. Door een speling van het lot heb ik nu ongewild ineens twee meiden die zich als mijn vriendin lijken te beschouwen, en die ik allebei niet echt geweldig vind. Het leven hier is te ingewikkeld voor me. Nog een dag te gaan.

Na de visite laat de dokter me even baby's kijken. Een stuk of twaalf pasgeborenen komen om gewassen en gewogen te worden. Dit geeft al trauma's, maar wat ze nog veel erger vinden, is dat de nog gevoelige navel ook nog even flink in het jood wordt gezet. Een van hen huilde niet. Dit wordt niet mijn werk.

Tijdens de consulten doe ik mijn best niet in slaap te vallen. "Tu as sommeil?", vragen de dokter en Nathalie, een andere nieuwe stagiaire. "Het regende om vijf uur", geef ik als reden. Martha laat zich door collega Alou met de motor naar huis brengen. "Kom je als je klaar bent?"

Om kwart over twaalf ben ik er. Ze laat een grote vis zien die ze voor haar tante gekocht heeft. Zondag hoor ik dat die gezegd had mij op te halen om hem samen op te eten, maar ik heb niets gemerkt. Waarschijnlijk was ik ergens anders op het moment dat ze iemand voor me langsstuurde. Een van haar nichtjes, met veel mooiere borsten dan haar moeder, zo werd ik gedwongen uitgebreid te vergelijken, zette een lekker bakje thee. Martha is druk met haar neefje. Om kwart over een zeg ik haar alleen te laten, om haar de gelegenheid te geven met haar scooter naar Bamako te gaan, waar ik haar zondag weer zal opzoeken, en om mij de gelegenheid te geven om net als de vorige dag een andere vriend op te zoeken. Ze loopt, vergezeld door haar nichtjes, een stuk met me mee, terwijl ik bang ben dat Sitan al op mij zit te wachten en zij te ver meeloopt, wat niet het geval is. Ze vertelt nog even langs te komen bij haar vertrek, om Djallo te groeten. "Hoe laat zul je ongeveer komen?" "Veertien uur", antwoord ze. "Het kan zijn dat ik dan bij die vriend zit" "Is niet erg, tot zondag!"

In 'mijn' tuin, dat tot de openbare ruimte schijnt te behoren, zat Sitan schoolwerk te maken. Voor haarzelf; ze gaat niet naar school. Ze schreef optelsommen en vermenigvuldigsommen vanuit het ene schrift over in een andere. Als een kopie zo nauwkeurig. Het leek er niet op dat ze 15+13 zelf ook uitrekende. "Zullen we naar jou huis gaan?", vraag ik na mijn tweede middagmaal. Het is kwart voor twee; het lijkt me beter als ze elkaar mislopen. "Wacht even tot ik klaar ben", zegt ze. Prima. Ik ga schrijven en na een tijdje naast, in plaats van tegenover haar zitten, zodat ik niet meer het middelpunt van de aanwezigen vorm en het, mocht Martha komen, minder lijkt dat we een eenheid vormen, voor zover dat zo is. Omdat ik, wanneer zij klaar is, nog druk aan het schrijven ben, gaat zij op het matras, dat op de twee banken gelegd is, naast Seydou liggen. Laat Martha nu maar komen... Ze komt niet. Na een anderhalf uurtje, als de dokter erbij is komen zitten, zegt hij: "Jules, je had toch slaap? Ga daar liggen." Waarop Sitan, die het bed ondertussen voor haarzelf had, een stoel opzoekt en ik haar plaats inneem. Zodra de zon me onder de bomen door beschijnt gaan we naar haar huis. Daar zitten we bij elkaar, terwijl vijf nichtjes en het jongste neefje rechts van ons met lege tubes en potjes zitten te spelen.

Ze vertelt volgende week donderdag of vrijdag naar Kati te willen komen. Gezellig. "Ga naar de witte moskee van Kati coko en vraag daar naar de blanken" "De blanken van Pays Bas?" "Er zijn daar geen andere blanken, dus vraag naar de blanken en je komt bij mij." "Kun je me geld geven voor de Sotrama?" "Is goed" Ik weet dat ze de bus naar Bamako (2000 franc=3 euro) niet kan betalen.

Ze kleedt zich om in wat wij als de afrikaanse variant van een badjas zouden zien, maar in feite een grote doek is, in principe bovenaan strakgespannen. Dat was nu niet het geval. Ze regelde eten (bruine bonen) en moedigde me aan, terwijl ze zelf ook at. Door haar naar voren buigen zakte het losjes omgebonden laken al gauw tot onder haar navel; het gevolg laat zich raden. Maar goed, ik ben al dokter genoeg om daar geheel luchtig, haast nog luchtiger dan zij, onder te blijven en links van me kreeg haar kleine neefje ook nog de borst, daar ontkom je hier niet aan. Vreemd is wel dat ze vorige week nog bij me geklaagd had dat de vrouwen zich hier te gemakkelijk laten zien, wat voor mij ook wel even wennen was; ook ging ze niet naar het ziekenhuis, ondanks dat ik haar daar geld voor had gegeven, omdat ze dan haar bovenlijf bij de dokter zou moeten ontbloten. Ze blijft me aansporen meer te eten, wat ik met tegenzin doe, terwijl rechts naast me vijf nichtjes zitten te spelen, die niet beseffen dat dit op andere continenten een vreemde situatie is. "Al barka, het heeft me gesmaakt", zeg ik, terwijl ik mijn vingers aflik. Ze loopt in deze hoedanigheid het huis binnen, terwijl de vijf nichtjes zich op het beetje eten dat wij over hebben gelaten storten en het kleine neefje huilend zonder succes ook een beetje probeert te bemachtigen, tot de oudste hem een hapje (ik heb toch minstens dertig keer zoveel gegeten en thuis staat nog een maaltijd op me te wachten) in de hand duwt die hij tevreden gesteld in zijn mond stopt. Zo komt ze even later weer naar buiten en haalt met veel fysieke kracht en uitstraling water uit de put op grondhoogte, iets wat ze normaal gesproken door haar nichtjes, van een jaar of tien, laat doen. Het is goed te zien dat ze nog geen kinderen heeft; van de meeste patiëntes, die meestal al een paar jaar met kinderen op hun rug gebonden rondgelopen hebben, zou je wensen dat ze een bh dragen.

Ze trekt mijn t-shirt weer aan en we gaan, drie fanta kopend, naar mijn huis. Daar zitten Issa en Draman thee te drinken en Seydou, voor wie de derde fanta is, in zijn kamer, maar hij komt naar ons toe en zegt:"Zo Jules, je gaat morgen naar Bamako" "C'est ca, zo is het" "Alleen? Ik wil dat je samen met Sitan gaat" "Dat is helaas niet mogelijk", beweer ik. "Waar ik woon, dat is geen hotel, maar Sitan zal later langskomen" Dat stelt hem tevreden en hij gaat op het veldbed van Djallo liggen, omdat zijn matras, weer op de banken gelegen, bezet is door een onbekende. We eten en drinken.

De volgende morgen heb ik genoeg te doen. Mijn kamer uitruimen, het onderdak en het eten betalen, een paar foto's van het dorp maken, Matthew opzoeken en Sitan ophalen. Wanneer ik de kerk fotografeer, ik ben er toch twee keer geweest, kom ik Soeur Margret tegen, die me gedag zegt en direct een baan aanbiedt. Matthew zit, zoals gewoonlijk in zijn vrije tijd, voor zijn huis te zitten. Hij werkt via het Peace corps, een Amerikaanse organisatie die vrijwilligers vrijwel zonder budget met een lokaal salaris in gaten als Faladie dropt, om daar de wereld te verbeteren. We praten over de verschillen tussen Amerika, Nederland en Mali tot hij wordt opgehaald om werk, dat hij managed, te bekijken. Ik ga met hem mee en onderweg zie ik nog net Sitan in mijn ooghoeken onder een veranda van boomstammen, donderdags gebruikt als marktkraam, zitten, die ik vertel later te zullen komen. Ik doe zelfs wat nuttigs voor Matthew; samen met hem en drie Malinezen gooien we een gat vol met stenen, zodat het waswater niet meer blijft staan waardoor er minder muggen komen wonen, die minder malaria overbrengen. Hierna gaan we, halverwege opgehouden door een vervelende man, die beweert naar Amerika te gaan, naar mijn huis. Deze had de afgelopen dagen ook al, zonder op zijn beurt te wachten, wat hier een paar uur kan duren, twee keer het ziekenhuis bezocht waarbij hij de Soeur en de grote groep wachtenden een half uur ophield, om buiten het grote boek om (ik mocht hem er niet inschrijven), een recept te krijgen. Deze arrogante man bood mij slaapplaats bij zijn familie aan in Bandiagara, waar ik, ook al ga ik daar naartoe, geen gebruik van ga maken.

Na een half uurtje zitten stopt de witte pick-up auto voor de poortopening, waarna Det en Nol, gevolgd door Djallo, dokter Alfons en Ousmane bij ons komen zitten. Het geld voor de verhuurder en de vrouw van de maaltijden, die ik nooit gezien heb, geef ik aan Djallo. We slaan de thee die Djallo aanbiedt niet af, waarop hij Issa regelt om thee voor ons te zetten. Hierdoor zitten we anderhalf uur (thee is een hele ceremonie hier) met zijn entertainment opgescheept. Det en Nol hebben spijt dat ze me hier twee weken bij hebben achtergelaten, zoveel onzin als deze dierenarts weet te vertellen, maar ik was gewoon steeds minder thuis. Sitan drinkt, tegen alle principes in, alleen de "thee van de dood", het eerste sterke bakje, waarna ze er vandoor gaat. De rest laat ook de "thee van het leven" en de "thee van de liefde" tot zich komen, welke met dezelfde blaadjes als de eerste worden gezet, maar steeds met een nieuwe berg suiker, waardoor de tweede goed te doen is en de derde lijkt op suikerwater. Ik heb er deze weken vrijwel altijd aan meegedaan; ik vermoed dat het de diarree beperkt. Na dit gebeuren helpen alle aanwezigen mijn spullen in de auto te zetten, waarna we wegrijden, om in twee uur via een markt, waar we een vuilniszak vol grote mango's inslaan, naar Kati te hobbelen, waar ik na twee weken ballingschap mijn internationale leven update.

23 juni 2008

Waar ben ik beland?

Gezeten achter een bureau in de schaduw van de mangoboom door de open poort kijkend:


15.23 Een ezel loopt van rechts naar links

Op welke planeet ben ik geland?

15.31 Een ezel loopt van rechts naar links

Zou het dezelfde zijn?

15.38 Twee ezels lopen van links naar rechts

Of toch een ander?

15.51 Drie schapen lopen van links naar rechts

Het moet rechts gezellig zijn.

16.06 Drie geiten lopen ons erf op en begrazen het gebrek aan gras

In Faladié valt altijd wat te beleven...

Djallo maakt mijn kamer schoon, regelt een stoel, de maaltijd, water om handen te wassen en een plaats om 's middags van het 'zware werk' uit te rusten en bereidt 's avonds onder een mangoboom een slaapplaats met klamboe voor me voor...

Is dit het paradijs?

Voor een blanke misschien, juist waar aan alle luxe gebrek is.





Nadat we met zijn drieen als blanke invasie in Faladié waren aangekomen bezochten we het ziekenhuis, waar de dokter, die zaterdags vrij heeft en dan altijd naar zijn vrouw en kinderen in Bamako vertrekt, niet was, waarna we naar zijn huis, euhm, ja hier noemen ze dat een huis, gingen, waar hij voor de deur in de schaduw zat. We volgden zijn voorbeeld, terwijl hij mensen regelde, om mensen te regelen die mijn kamer, elders in het dorp, schoonmaakten. Na een uurtje, ik had nog steeds behoorlijk trek, maar daar klaag ik hier niet over, besloten we ook die kant op te gaan om daar onder in de schaduw thee te gaan drinken met de vijf jongens en mannen die er al zaten. Arnold en Bernadette vertrokken naar hun werk in Sognebougou, een paar kilometer verderop. Als Djallo, dat is zijn achternaam en roepnaam, die me toen de indruk gaf het slaafje van het erf te zijn, maar later dierenarts bleek te zijn, en Issa, die de schoonmaker van de kliniek is, klaar zijn met mijn kamer, komt Djallo mee onder de boom zitten en thee drinken en begint hij met praten, waar hij eigenlijk in de twee weken daarop nauwelijks mee gestopt is.

Dokter Alfons regelt een jongen die brood en sardines voor ons koopt, wat we met z'n tweeen opeten. Een feestmaal, dacht ik, maar gauw kwam ik erachter dat dit, naast suiker, het enige broodbeleg was dat in het dorp te koop is. Djallo regelt een abonnement voor me, die me elke middag en avond een maaltijd bezorgt. Na vieren, na de hitte, vertrekt de dokter toch nog op zijn motor naar Bamako, waarna Joseph, een broeder van mijn kliniek, me door het ziekenhuis en het dorp rondleidt, waarbij ik kennis maak met de drie katholieke Soeurs en de twee witte paters, een italiaan, die na 46 jaar Faladié nog steeds wit is, en een 'jonge' spanjaard, die er nog maar 18 jaar zit. Op een binnenplaatsje tussen de lemen met rieten daken bedekte huisjes is een of ander feest aan de gang, waarbij jonge vrouwen, aangespoord door de zomerse tonen van een instrument met houten balkjes en daaronder halve kalebassen, om beurten een vage kikkerdans, die ik niet voor ga doen, uitvoeren. Samen met Djallo eet ik rijst met saus, zoals gewoonlijk met mijn handen, uit een schaal.

Om een beetje in de social scene van Faladié bekend te raken besluit ik naar het op-een-na belangrijkste evenement van de week te gaan: de kerkdienst. Deze begint om acht uur, dus ik moet uitkijken dat ik me niet verslaap. Mijn telefoon vroeg me gisteren, toen ik hem uit mijn zak haalde, om de puk-code. Dat was me nog nooit overkomen. Maar nu dus wel, en wel juist op het moment dat ik twee weken geen internet heb, waar ik op mijn account mijn puk-code kan achterhalen. Dat werden dus twee horloge- en wekkerloze weken. Gelukkig hebben we de zon nog. Deze eerste morgen stelde ik met behulp van Djallo's horloge vast dat om twaalf over zeven, als ik op tien centimeter van de muur sta, de zon ongeveer precies op de muur ligt. Dit verschijnsel zou de komende twee weken elke dag iets vroeger zijn, dus dit was een veilige manier om te gokken of ik op tijd op mijn werk zou komen. Diezelfde morgen bleek dat als ik op dat moment op zoek naar ontbijt (brood met sardines) ging, ik mooi op tijd zou zijn. Deze morgen haalde Joseph me op, waarna we samen op de houten banken plaatsnamen. Een Oegandese pater die Bambara spreekt... Interessanter waren de vrouwen/meiden van het koor, vaak met kind op de rug, en wel het feit dat ze tijdens het gezang en gedans op weer dat instrument, versterkt met trommels, in staat waren om borstvoeding te geven. Ook het jongetje, dat als een heertje rechtop voor de aanwezigen langs naar buiten liep, waar ik hem vervolgens door de openstaande luiken heen in het rond, vooral richting de kerk, zag plassen, waarna hij, wederom als een goed opgevoed kind, weer terug naar zijn plaats liep. Tijdens de communie neem ik de hosti met links aan, wat de Oegandees een vreemde gezichtsuitdrukking gaf, aangezien algemeen bekend is dat iedereen met deze hand na toiletgang zijn kont afveegt, zonder papier welteverstaan, om hem vervolgens met een gietertje water weer schoon te spoelen.

Na dit uur van bezinning gaan we naar de kliniek waar vier patiënten op ons zitten te wachten. De eerste mevrouw hoest en heeft last van hartkloppingen. Ze gaat naar huis met zeven medicijnen met als voorlopige diagnose malaria. Thuis drinken we weer lekker een paar bakjes zoete thee en vraagt men me over Nederland. "Veel koeien daar, toch?" "Jahoor, heel veel koeien..."
"Is het waar dat homoseksuelen daar mogen trouwen?" Het eerste homohuwelijk was ook hier op televisie. "Sterker nog, ze mogen ook kinderen adopteren"
"Nederland..., dat ligt toch aan de Middelandse zee?", vraagt de een. "Het grenst toch aan Rusland?", dacht de ander. "Hoort het bij de EU?" Ze weten net zoveel van Nederland, als Nederlanders van Mali, maar dat er in Nederland veel koeien zijn, superkoeien zelfs, daar is iedereen het over eens.

Na, bij het kopen van brood, pinda's te hebben gekregen en even later, ontvoerd door een oude man naar zijn familie, mango's (afslaan bleek onmogelijk), vind ik toch mijn weg naar huis waar Joseph me al ophaalt. Vandaag wordt de eerste echte stagedag. Als ik Joseph brood aanbied neemt hij een klein hapje. "Als ik vandaag eet heb ik morgen geen trek", zegt hij. "Wat ga je morgen dan eten?" "Morgenavond eet ik een mango..." Hij ziet er toch best gezond uit. In de kliniek gaan we eerst met de tien witte jassen die de post rijk is, een dokter die er nog niet is, een Soeur, drie broeders en vijf andere stagiares, de afdeling, met de patiënten die blijven overnachten, op. Soeur Honorine spreekt de moeders en verzorgers van de ondervoede kinderen streng toe, ook als deze zelf ook ondervoed zijn. Een van hen hadden Joseph en ik gisteren opgenomen. Hierna volgen de consultaties (patiënten die met hun klachten bij de dokter langsgaan), waarbij ik meekijk hoe de Soeur de patiënten afbekt en vervolgens ogenschijnlijk twijfelloos een diagnose stelt, maar zonder uitleg voor een stuk of drie diagnosen een behandeling voorschrijft, die de patiënt direct bij de apotheek, tien meter verderop, kan halen. Hierna komt hij weer terug naar ons om te horen welke pillen hij wanneer moet innemen. Een zeer efficient systeem, waar, op een enkele batterij na, geen elektriciteit aan te pas komt. Een vrouw komt het kamertje binnen en gaat op het patiëntenbankje zitten. "Hey Jules, dat is mijn moeder", zegt Joseph. Twee patiënten later komt een man binnen. "Dat is mijn zwager" Even later komt zijn zus nog langs. Zouden ze allemaal zo weinig eten? Voor twaalven zijn de patiënten op en ga ik over tot de orde van de dag: onder de mangoboom zitten en thee drinken, zoals alle mannen van het dorp.

's Avonds komt een Malinese bij mijn buurman Seydou langs, die duidelijk laat merken ook in mij geinteresseerd te zijn. “Dit is mijn vrouw”, zegt seydou. “nee”, zegt zij, “ik ben celibatair (lees: vrijgezel). Seydou ook, toch?” Djallo beweert daarop dat dat de vrouw is die hij voor me geregeld heeft. Mijn eerste vrouw dus. Hier wordt echt alles voor me geregeld... Ik ga er maar bij zitten: "E togo?", vraag ik. "Sitan Traore" "Ah, c'est famille!", roept Djallo uit. "C'est parfait!" Incest bestaat hier niet. Ik heb Traore als achternaam gekozen omdat dat hier de grootste groep is. Hierdoor noemt bijna een derde van deze streek zich mijn familie. "Hoe oud ben je?" "Vijftien", beweert Djallo. Zij zegt het niet, en het beperkte maanlicht verraadt alleen haar uitzonderlijke lengte. "Dokter, ik ben ook ziek", zegt ze. "Ik heb plekken op mijn buik" "Doet het pijn?" "Soms" Als de maaltijd daar is nodig ik Sitan uit mee te eten. Dat hoort hier nou eenmaal zo en ik doe erg mijn best om te integreren. Zo dopen we samen, door de zaklamp bijgelicht, brood in de saus, wat we met onze hand in onze eigen mond stoppen. Hierna snijd ze een mango voor ons in stukken (geen door anderen geschild fruit eten, had de vaccinatiearts in Leiden tegen me gezegd), welke we samen opeten. Ze praat: "Ik ging zes jaar naar school. Toen was er geen geld meer en ben ik gaan werken. Dat is acht jaar geleden." "Das erg vervelend" Wat moet je ermee? Ze is nog niet meer dan een schim, letterlijk, voor me. Seydou komt erbij. Later ook Gerard, een collega met wie ik morgen een dorpje ga vaccineren, figuurlijk. Andere onderwerpen. Veel Bambara, vaak doorspekt met het zinloos uitroepen van mijn naam. Nouja, 'Jules', door Sitan. Na twee uur klanken luisteren bereid ik mijn bed voor en leg me te rusten. "Jules, tu as dormi deja?", klinkt het vaak het komende uur, gestoord door blikkerige afrikaanse en franse muziek uit telefoonboxjes. "Ne man sunogo folo", leren ze mij: 'Bij mij is nog geen slaap geweest'. Die bereikt me pas als ze wegzijn. We hebben 16 uur bij mij afgesproken. "Dan laat ik je mijn huis zien", zei ze.

Dinsdagochtend heeft broeder Joseph malaria en ga ik met Gerard mee naar Djisoumale. Volgens mij betekent dat 'koud water', aangezien de zakjes water verkopende vrouwen op Rayda dat ook altijd roepen. In dit dorp vroeg een Peuhl-vrouw, die me zure Peuhl-melkpap te eten gaf, me of ik naar de rivier zou gaan, aangezien alle Toubabs daar altijd voor naar dit dorp toe komen. Die rivier zal dan wel verfrissend koud zijn; ik heb hem in ieder geval niet gezien, ik had andere dingen te doen. Ik mag sowieso niet in rivieren zwemmen, want daar wonen de schistosomiasis parasieten en daar ga je bloederig van plassen, zo hebben de bijbehorende patiënten me geleerd. We gingen op de motor heen, waar meer westerse studenten in deze landen aan schijnen te overlijden dan aan al die ziekten bij elkaar. Het is een veelgebruikt vervoermiddel, maar deze weg was, door de weinige medeweggebruikers en het toeteren voor alle onoverzichtelijke bochten, veel veiliger dan de wegen in de hoofdstad. Op de heenweg stoppen we halverwege, omdat een kennis van Gerard een kind heeft verloren. Hij gaat erheen zoals hij zelf zegt: "to wish them my congratulations" Hij spreekt enkele woorden engels. Tijdens zijn condoleance word ik voor het huis van zijn tante geparkeerd, waar een paar schoolkinderen me direct vergezellen, totdat Gerard's tante met de buurvrouwen thuiskomt en me in het huis op de stoel zet, bij een paar al dan niet gekleedde meisjes. Er staat een spinnewiel die wij slechts nog uit sprookjes kennen. Ruimte voor andere spullen is er eigenlijk niet. Even later haalt Gerard me weer op, waarna we bij zijn zoontje langsgaan, die dubbel zo oud is als hijzelf, maar toch zijn neefje. Het verschil tussen broer en neefje, of moeder en tante is hier niet zo strikt. Even later, als ik weer achterop de motor zit, vraagt hij naar mijn leeftijd. "Twintig jaar", antwoord ik. "Twintig jaar?! Ik dacht dat je mijn grote broer was!" "Hoe oud ben jij dan?" "34, ik dacht dat jij een jaar of 37 was..."

We parkeren de motor onder de grote boom naast het klaslokaal, die voor het vaccineren gebruikt zal worden, waar al een menigte vrouwen, vaak jonger dan ik, zwanger of met een baby staat te wachten. Toch nodigt Gerard me uit om eerst de kraamkliniek, die daar tegenover staat, te bekijken, wat we dan maar doen. In de twee kamertjes liggen zeven vrouwen op een matras op de grond van hun nieuwe aanwinst te genieten, hoop ik. Vervolgens gaan we de leraren even bij hun thuis begroeten, waarna we toch tussen de menigte door ons lokaaltje binnenlopen en na een half uur daadwerkelijk beginnen.

Ik schrijf de nieuwe registraties in het grote boek en welke vaccinaties er deze keer aan hen worden gegeven, terwijl Gerard de gele vaccinatie boekjes bijwerkt en een andere vrouw, gesteund door haar vijfjarige zoontje die de naalden uitpakt, de vaccinaties in de mensen spuit. Vrijwel alle baby's huilen; vaak pas bij de tweede naald die hun huid doorboort. Een van de laatste jonge moeders laat duidelijk weten dat ze mijn vrouw zou willen zijn. Dat is dan mijn tweede vrouw alweer. Het kind dat ze net op haar rug bindt krijg ik er gratis bij. "Is dat een probleem?", vraagt Gerard. "Ja", zei ik resoluut. Ik heb nu toch wel een beetje spijt; ze was best leuk. (Zie onder)

We eten in het lokaaltje rijst met vissekoppen. Op de terugweg vraagt Gerard me of ik hem een telefoon uit Nederland wil opsturen. Volgende week wordt een radiostation in Faladié geopend en zal Orange ook een zendmast plaatsen, waardoor ook deze regio eindelijk mobiele telefonie heeft. Nu kan je je sms-jes alleen bovenop een heuvel, drie kilometer verderop, ontvangen. We gaan nog even bij de familie van een vriend van hem langs, die met zijn veertienen pinda's zitten te doppen en te eten. Terwijl de man, die voor mij uit zijn stoel was opgestaan, op zoek gaat naar een flesje Coca-cola voor mij, brengt een klein jochie me gedopte pinda's. Het wordt toch fanta, wat ik beter vind. Delen is niet mogelijk. Hierna gaan we naar het volgende dorpje, Sognebougou, om een foto van hem en zijn oma te maken. Bij een andere kennis van hem krijg ik de dochter, ongekleed, met hongerbuik en een jaar of vijf, als vrouw aangeboden. Das de derde al... Ik mag haar ook als vader adopteren; ik bedank toch maar vriendelijk. We bezoeken de stuwdam waar Det en Nol aan werken, waar de wijze en oude mannen van het dorp toekijken hoe een graafmachine het werk doet. Ook in Faladié heeft iedereen het erover dat de dam van Sognebougou zo mooi geworden is en de verwachtingen zijn dan ook hoog, maar realistisch. Het blijkt alweer 16 uur te zijn, als we nog met een paar theedrinkende jongeren bij de dam staan te praten. Sitan zou nu bij mij langs gaan. We gaan nog even bij de opzichter van de bouw langs, waar Gerard het meisje, dat hij eerst sigaretten voor hem laat kopen, beval mijn fles met pompwater te vullen. Dan gaan we toch terug naar de kliniek, waar ik twee mango's toegestopt krijg en we het ondervoedde kindje, dat Joseph zondag opgenomen had, met haar verzorgster tegenkomen. "Kijk, mijn dochter", zegt Gerard. "Je dochter?" "Ja, van mijn tweede vrouw. Die is helaas overleden" Die man met die mooie kleren en die protserige ketting met een kruis eraan, heeft een ondervoed kind...

Thuis verteld Djallo me dat ze een uur of vijf terug zal komen. Na mijn derde maaltijd kwam ze inderdaad en nam gelijk mijn, door Djallo zo benoemde, tweede vrouw mee, al wist ik dat het de vierde was. Anna zei echter bijna niets, past wat dat betreft beter bij mij, denk ik, terwijl Sitan mijn naam maar bleef uitspreken en me met haar voet bleef bewerken, een enkele keer door mij beantwoord door “Sitan, Sitan”. Tegen de schemer verteld ze naar huis te gaan, waarop ik haar vraag of ze mij haar huis nog laat zien. “Vient avec moi”, nodigt ze me daarop uit. We lopen voorbij de moskee, waar we via haar tante bij haar thuis belanden, en ik kennis maak met haar oma en een een andere tante. Verder lopen er een handvol nichtjes rond en een klein neefje. Als we weer naar huis gaan stoppen we weer bij de eerste tante, die ons als vierde maal een bord spaghetti verkoopt.

Daarna gaan we in het pikkedonker naar huis. In een rustige straat vraagt ze te zachtjes: “Jules, veux-tutelephon…” Juist dan komen vier opgewonden ezels in galop de hoek om onze kant op stormen. Eenmaal voorbij ons blijven ze bokkend midden op de weg staan, waarop wij een andere route, van de moskee richting de kerk, nemen. Daar vraagt ze me weer: “Jules, wil je voor mij een telefoon kopen, zoals die waar we je gisteravond mee wakker gehouden hebben, want volgende week komt Orange naar het dorp en ik heb geen geld” Ergens valt wel te herkennen dat ze haar basisschool nooit heeft afgemaakt…Euhm…, nee” Maar toch vraag ik om welke het gaat en bij mij thuis vraagt ze Seydou hoeveel deze kost. 60000 CFA=90 euro. “Zoveel geef ik ook niet uit aan een telefoon voor mezelf” Dan wil ze graag een muziekapparaat. Het blijft uiteraard nee. “Je kan niet altijd alles krijgen wat je wil”, vertaal ik de uitspraak van mijn moeder naar het frans. Ik weet ook nog niet hoe mijn budget uitkomt, al kun je in Faladié, zoals Det en Nol voorspelden, inderdaad nauwelijks geld uitgeven. Tot nu toe was zeven uur Casablanca nog even kostbaar als zeven dagen Faladié, maar dat zal elders in het land wel anders zijn. Ik ben haar vanavond behoorlijk zat en ga wat zitten schrijven, waarbij zij mij bijschijnt, en daarna bekijk ik de foto van de Canadese, die me nog zoveel meer waard was dan zij die naast me zat. Ze zal morgen om 16 uur het erf weer betreden.

Woensdag word ik wakker terwijl acht schapen en enkele kippen zich om mij verzameld hebben, al hebben ze slechts aandacht voor het beetje dat op de grond te vinden is. Tijdens brood met sardines en zand, gecombineerd met kookkunst van Seydou, vraagt hij me of mijn vader en moeder nog leven. “Ca, c’est très bien”, vindt hij van mijn antwoord. In de kliniek keek ik weer met Soeur Honorine en later, toen zij daarmee gestopt was, met dokter Alfons mee, waar ik mijn eerste werk verrichtte, door iets in het grote consultatieboek te schrijven. Joseph ligt op de afdeling met een antimalariamedicatie-infuus. Na het werk dronk ik weer met Issa, Djallo en nog twee mannen. Dokter Alfons, die gemeld had dat ‘die grote moslimvrouw’ gevaarlijk was is al weer weg, als zij rond 16 uur de poort doorliep en midden in het gezelschap pontificaal voor mij op de bank gaat zitten, terwijl ik quasi-ongeinteresseerd verder ga met waar ik mee bezig was. Haar blouse is meer bedekt met witte vlekken dan schoon blauw en mist een knoop en ze roept, zoals gewoonlijk, geregeld mijn naam, maar minder vaak dan Djallo, die er ‘Moussaka Jules van der Voet Traoré’ van heeft gemaakt, wat erop neerkomt dat ik bezit van een vrouw ben. Al gauw vertrekken de mannen om te kaarten en ook Issa gaat een rondje lopen. Als in scene gezet blijf ik met haar over en zo zitten we een tijdje naast elkaar. Onderweg naar haar huis vraagt ze me of ik morgen, wanneer de markt er is, iets voor haar zal kopen, opdat ze, als ik straks gevlogen ben, nog vaak aan me zal denken. Ik vertrouw haar niet, er vanuit gaande dat het meer om het voorwerp zelf gaat dan de associatie met mij. Ze is ook niet echt aardig; te bevelend. Bij haar thuis vertelt ze, met haar tante als luisterend oor ernaast, dat haar vader hun acht jaar terug verlaten heeft en haar moeder vier jaar geleden overleden is. Sinds haar vader weg is heeft ze niet naar school kunnen gaan. Dan heb ik toch wel met haar te doen.

Bij mij thuis regelt Djallo het eten en water om onze handen te wassen en eten we tegenover elkaar zittend, terwijl Seydou naast ons voor zijn werk enquêtes doorkijkt. Ik ga naast haar op de bank zitten; vandaag ben ik toch wel een beetje om haar gaan geven. Ik begin over die plekken op haar buik en spoor haar aan naar het ziekenhuis te gaan. De behandelingen die hier voorgeschreven worden kosten vaak niet meer dan drie euro. Dat geef ik haar dan ook, met haar woord dat ze vrijdag naar de kliniek zal gaan. Morgen is niet handig, omdat het donderdag marktdag is en veel mensen uit andere dorpen daar gebruik van maken door dit met een bezoek aan het ziekenhuis te combineren. Meer mensen verzamelen zich in deze openbare ruimte en naarmate de avond vordert gebruikt Sitan steeds meer aanrakingen tot ze de helft van de tijd praktisch op mijn knieen ligt. Zou dit een relatie met dat geld dat ik gegeven heb hebben? Als ze naar huis gaat laat ze mij en Seydou meelopen, maar al aan de overkant van de brede weg laten wij haar, verlicht door de melkweg, die ik hier wel heel duidelijk kan zien, gaan. Om één uur leg ik me te rusten, nadat mijn sleutel in het slot vastgeraakt is, zo dat ik mijn kamer niet meer kan betreden.

Donderdagochtend leen ik geld van Seydou om te kunnen ontbijten. Als ik zonder witte jas op mijn werk aankom stuurt Alfons Joseph, die weer aardig over de malaria heen is, meteen met me mee om naar mijn slot te gaan kijken. Ook hij komt er, net als Djallo en Seydou, niet doorheen, waarop hij de eigenaar haalt die met een koevoet de metalen deur in een halve seconde opengewerkt heeft. Dat geeft je een veilig gevoel… Na de visite schrijf ik van alle consulten de patiëntgegevens met de diagnose en behandeling in het grote boek, terwijl de dokter dit in de door de patiënt meegebrachte statussen (schriftjes) doet en een recept uitschrijft. Nuttig werk dus, al zou ik me, ook als ik niets nuttigs zou doen, niet schuldig hoeven te voelen voor mijn aanwezigheid hier, aangezien ik voor de Malinezen een welkome afwisseling van hun dagelijks bestaan ben. Ze hebben dankzij mij iets om over te lachen. Verder kijk ik even mee hoe mooie wonden schoongemaakt en verbonden worden en hoe de dokter een stagiair op zijn vingers tikt als hij merkt dat hij niet na iedere patiënt de grote lage gootsteen, waar de behandeling plaatsvindt, met pompwater schoonspoelt.

Om een uur of twee kom ik, na verkeerd te zijn gelopen, Sitan voor haar huis tegen. Ze zet me op de stoel onder de veranda van haar oma waar haar vijf nichtjes al gauw mijn toeschouwers spelen, terwijl ik juist hun bezig zijn bekijk. Ze kleedt zich in het andere huisje om door het doek, dat om haar heen gewikkeld zat voor een shirt en rok te verwisselen. Samen zitten we dan even bij haar theedrinkende neven, waarna we naar het buurerf gaan, waar een vrouw oliebollen zit te bakken, een man in zijn bakkerij brood voorbereidt, een geit droge blaadjes van een tak plukt, een man met op kolen gestookte schroevendraaiers in een geluidsbox zit te solderen, kuikentjes onder mijn stoel door lopen, een meisje van een jaar of zeven water uit een put, afgedekt door een autoband, haalt, een peuter mijn hand niet durft aan te nemen (zwarte piet-effect) en nog een man of zes thee zit te drinken. Hierna zoeken we mijn huis maar weer op, want daar zal mijn maaltijd klaar staan. De dokter (die me voor die lange moslima gewaarschuwd had) en Djallo zitten aan de thee. Laatstgenoemde plaatst ons op gepaste afstand onder een andere mangoboom, waar we onze maaltijd eten.

We gaan naar de markt. Misschien doet ze het wel om naast mij door het dorp te kunnen lopen. Als tweede reden dan. Ze vraagt me of ik een casseterecorder (die bestaan hier nog) voor haar wil kopen, maar jullie kennen mijn antwoord. Ook geen rok (grote lap stof, al kosten ze maar 1,5 euro). Volgende week is het immers weer markt, dus ik moet de lat niet te hoog leggen, of gewoon niet aanraken. Ze vraagt wat ik dan nodig heb. “Een ding om me te scheren”; ik had gedacht die in de dagelijkse winkel te kunnen kopen, maar ik moest tot de marktdag wachten. Ze gaat voor me op zoek. De eerste heeft het niet, maar de tweede die ze het vraagt tovert een systeem onder een laken vandaan. Na betaald te hebben zoeken we verder. “Maar we hebben het toch?” “We moeten nog een mesje kopen” Die zit er nog niet bij, maar die zijn nog makkelijker te vinden.

Bij haar thuis parkeert ze me bij haar neven, waar ik een theetje meedrink. “Ik kom terug”, zei ze, voordat ik haar aan de andere kant van het erf over een muur zag klimmen. Inderdaad kwam ze na een half uur vanaf de andere kant weer aan, maar even later zei ze het weer. Deze keer galmde het drie kwartier door mijn hoofd totdat de neven en hun vrienden, nu de theesessie over was, opstonden en ik alleen achter bleef. Ik sta op en loop richting de uitgang van het erf. Niet om te vertrekken, maar alleen om die indruk te wekken en te kijken wat daar is. Het werkt. Sitan wordt ingelicht en ze komt achter me aan. Ze vraagt een nichtje de stoel, die ik juist verlaten had, naar me toe te slepen, wat ze zichtbaar met moeite doet, zet me in de schaduw tegen de muur en pakt er zelf een krukje bij. “Ik wacht even mijn drankje af”, zegt ze. Na tien minuten komt inderdaad iemand cola brengen, wat mij voor het eerst sinds twee jaar dit weer laat drinken.

10 juni 2008

Het acclimatiseren

Na een zeer geslaagde avond in Anna Paulowna, waarna Bart, die ik al te lang niet gezien had, bleef slapen, om de volgende dag met me naar Leiden te gaan om me door de laatste in theorie stressvolle dag heen te loodsen, en nog een topavond in Oegstgeest (ook Joost kan ze vergelijken), waarbij ik, dankzij Nienke, Ruben en mijn huisgenoten vrijwel al mijn haar verloor, pakte ik om half twaalf nog even mijn tas in, om de volgende dag voor twee maanden naar Mali te gaan. Met Bart onderweg naar schiphol ruilde ik mijn sandalen toch nog maar even om voor die betere, waar ik, ondanks het grote prijsverschil, nog geen moment spijt van heb gehad. Ze staan alleen in scherp contrast met die plastic flappers waar hier iedereen op loopt. Nog even een bakje koffie op schiphol, inchecken, bellen, wachten, wachten, na het boarden de vliegveldregels die je van je ouders hebt meegekregen overtreden (wil je dit armbandje even voor me vastmaken, vraagt de mooie Marokkaanse aan je...), direct bijna al je zakken controleren, envelopjes geld tellen, denken dat je je huissleutel nu al kwijt bent, je huisgenoot bellen om te vragen of je sleutels misschien op tafel of op een van de magnetrons in de gang liggen, ze even later toch in een van de vele broekzakken die je zelf eigenlijk nog niet gevonden had tegenkomen, instappen en wegvliegen.

Ik had het nog nooit gedaan, maar het beviel goed, al heb ik nu nog nauwelijks door dat ik op een ander continent zit. Royal Air Maroc serveerde, naar mijn idee, een prima Marrokaanse maaltijd en bracht me in een ruime drie uur in Casablanca, waar we met een busje honderd meter verder werden gereden en in het grote erg lege gebouw werden losgelaten. Ik liep naar buiten om vervoer naar de stad te vinden en kwam erachter dat daar behalve taxi's niets was. Voor een bank om geld te wisselen moest ik binnen zijn. Om binnen te komen moest ik in de rij staan en mijn bagage laten controleren. Eenmaal binnen kwam ik de Marokkaanse, bij wie ik het armbandje om had gedaan, samen met haar familie tegen. Ze was hier thuis en we wensten elkaar in het nederlands een goede tijd. Toen ze de deur uit was bedacht ik me pas dat ik had kunnen vragen of ze naar Casablanca ging, maar helaas, de kans was alweer voorbij.

Om 17 uur reed ik, met een andere Nederlander, met de trein in een half uurtje naar Casablanca, waar zij even in haar hotel incheckte en we een rondje gingen lopen. Pauline had een opticien nodig om nieuwe glazen in een oud montuur te laten plaatsen. Voor 150 dirham, zo'n 12 euro, wilde hij dit ondanks naderend sluitingstijd nog wel even regelen. Voor zijn winkel regelde hij nog even een portie kikkererwten voor ons; we waren gewenste klanten. Na even de supermarkt bewonderd te hebben en nog een kwartiertje wachten, was de bril gebruiksklaar en gingen we op zoek naar een taxi om de moskee, waar Pauline het over had, te bekijken. Ik had me helemaal niet in Casablanca verdiept en als je er maar drie uur bent is het toch wel leuk om iets bijzonders te zien. Een taxi bracht ons er. Bijzonder was het zeker, alleen de omvang en de locatie al, aan de rand van de oceaan, tegen een ondergaande zon, terwijl vele mannelijke gelovigen zich, gelokt door het monotone gebed van de imam, naar de enorme poort spoedden, waar ik verzocht werd buiten te blijven, en de vrouwen een kleine, lager gelegen ingang nemen, waar Pauline haar zakken gerooid werden, waarna ze even mee naar binnen werd gesmokkeld. Na deze eerste ervaringen namen we de taxi terug naar het station, waar we na een kopje thee, een croissantje, een tosti en een anti-malariapilletje, tot ziens zeiden en ik me weer naar het vliegveld liet rijden.

Terwijl mijn tweede vliegtuig, deze zonder fancy beeldschermpjes, zich klaarmaakt om op te stijgen lees ik de brief die ik in de lucht pas mocht openmaken, waar ik me dus toch niet aan gehouden heb, omdat dit, ongeveer precies op de helft tussen vertrekplaats en aankomst, me een idealer moment leek. Na een onderzoek over malaria, uitgevoerd in het dorpje waar ik de eerste twee weken naar toe ga, te hebben gelezen val ik boven onverlicht Mauretanie in slaap. Boven Kati, waar ik vier weken zal wonen, word ik wakker, in de lichtjes de vorm ten opzichte van Bamako herkennend van google earth.

Om half 3 sta ik weer op de grond, waar we weer met een busje 50 meter verder worden gereden, waarna ik via de paspoortcontrole en de bagageafhaal zonder problemen bij de al klaarstaande Det en Nol aankom. Vanaf half vijf slapen we vanwege de regen, die er die dag geweest is, nog een paar uurtjes binnen, wat ik in de weken daarna niet meer gedaan heb.

De volgende morgen bezochten we mijn ziekenhuis in Bamako om even te melden dat ik echt kom. De personeels-chef daar, die niet op mijn brief gereageerd had, bleek toch zelfs al een dossier met mijn en Anne Marij, die eerst ook mee zou gaan, haar naam erop te hebben staan. We werden verwacht, maar ik kon melden dat ik alleen zou komen, wat geen probleem was. Daarna doen we even inkopen in een westerse supermarkt met westerse prijzen, bewonderen we op de markt, die ook als riool gebruikt wordt, de geneesmiddelen van een alternatieve apotheek, met apenschedels, botjes en kruidjes, en drinken we een biertje in mijn slaapkamer; het dakterras, waar ik die voetbalavond (twee engelse clubs geloof ik) onder een klamboe met een groot gat erin de stad werkelijk hoor leven als er (bijna) gescoord wordt, aangezien men hier overal in grote groepen buiten op de paar televisies zit te kijken. Ik durf bijna te beweren dat de sfeer hier nog beter was en er meer werd meegeleefd dan in Engeland. Na het beslissende schot rijden de chinese plastic scootertjes op smalle bandjes toeterend de stad door. Dat doen ze hier wel vaker trouwens.

Om 5 voor 9 komt Aisha, de keukenprinses/schoonmaakster, die me vandaag de weg naar mijn ziekenhuis zal wijzen, al aan, terwijl ik lekker uitgeslapen nog aan mijn ontbijt zit. We nemen de bus, als je dat een bus mag noemen, met een overstap in het centrum van de hoofdstad Bamako, waarna het tweede busje me over de rivier de Niger brengt. Al met zal het me zo'n anderhalf uur kosten om van huis naar mijn werk te komen. Ik kan natuurlijk ook een kamertje dichtbij huren, maar bij Det en Nol is het veel gezelliger dan op een eigen eilandje en twee uur per dag tussen Malinezen in gedrukt zitten heeft ook wel wat. Het derde ziekenhuis die we in die wijk vinden is de goede, waarna we weer naar de meest bebouwde kant van de Niger gaan. Aan deze kant staan de twee flatgebouwen, die de hoofdstad rijk is; de centrale bank en een hotel, die de Sovjet Unie cadeau heeft gegeven aan dit dorp met 1 miljoen inwoners. Pinda's etend en uitdelend lopen we naar het nationaal museum, waar we het tweede gebouw (de eerste wordt van binnen geschilderd) binnengaan.

Daar heeft Aisha een minutenlang durend gesprek in het Bambara met de mensen achter de balie, die vervolgens iemand opbellen, waarna we het gebouw worden uitgezet. "Het zal wel", dacht ik. 's Avonds hoor ik via Arnold dat ze om onze kaartjes gevraagd hadden, die we helemaal niet gekocht hadden, waarop Aisha beweerd had dat we die al hadden weggegooid. Daarop hadden ze de mensen van de kaartverkoop gebeld of die lange blanke met die kleine, of eigenlijk normale, negerin bij hun kaartjes gekocht hadden, waarna ze ons vriendelijk verzocht hadden weg te gaan. We besloten later, als het schilderen voorbij was, de binnenkant te gaan bekijken en liepen verder naar de dierentuin, die we voor 7 en een halve cent betraden. Toch is die 16 euro die je in Nederland betaald goed besteed, zowel voor het park zelf als voor de dieren; dit wens je niemand toe.

Nol belt me via de telefoon van Aisha, bang geworden dat ze me al verkocht had, zolang als we wegbleven. Ze verteld daar nog even mee te wachten; na mijn stage zal ik meer opleveren. Na de apen Senegalese melkbiscuitjes te hebben gevoerd (zij vinden ze wel lekker) liepen we via nog meer apen, die hun hand beter niet in het hok van de buren, de hyena's, kunnen steken, naar het luipaard bovenaan, waar we vijf jochies van de Islamschool, te herkennen aan de lege conservenblikken om te bedelen, tegenkomen, die zelfs voor Aisha, die beweert hier zeker maandelijks te komen, nog geheimen blootleggen; een van buiten onuitnodigend uitziend gebouwtje blijkt bewoond te zijn door slangen, varanen leguanen en schildpadden, achter glas, welteverstaan.

Bij het naar buiten gaan kom ik zomaar een blanke meid tegen, die direct de lijst van de dag aanvoert en bewijst dat ik nog niet voldoende geintegreerd ben. Beiden fotograferen we de vele karkassen die direct onder de bezoekers in de droge gracht van het leeuwenhok liggen. Al pratend, het ijs breekt makkelijk met deze temperaturen, lopen we met zijn achten, de jongens gidsen ons drieen, naar het hok van het nijlpaard, die zelf helaas al overleden is. Ik was in het engels begonnen, wat ze ook wel spreekt, maar ze kwam uit Quebec en was juist klaar met vier maanden stage als verpleegkundige. Overmorgen zou ze beginnen met haar paar weken reizen. We liepen gedrieen terug naar het nationaal museum, waar muziek gespeeld werd. Sophie moest helaas al gauw weg om boodschappen te doen, maar voor de tijd die ons nog restte, een dag, had ik haar telefoonnummer. Helaas heb ik er zelf nog geen.

Na een goed uurtje bij de band te hebben gekeken, lopen we via het voetbalstadion, waar op de tegenoverliggende rots vele mensen zitten, om de aan de gang zijnde wedstrijd gratis te kunnen volgen, naar het busstation. Daar nemen we een witte auto, die naar een vaste plaats rijdt, maar de mensen ook ongeveer thuis afzet. Omdat mijn 5000 te groot is schiet Aisha de 700 voor. Zo beland ik bij haar thuis, waar een "bon appetit" me al verplicht om mee te komen eten met de mensen die buiten voor haar kamer bijgelicht door een zaklantaarn om beurten met de rechterhand rijst met pindasaus uit de grote schaal pakken en in hun mond brengen. Ik heb het idee dat mijn hand daar te groot voor is. Daarom hap ik het maar van mijn hand af. Ik krijg het voor elkaar de stoel, waar de jongste jongen, van mijn leeftijd, vanuit opstaat, te weigeren, waarop Aisha een ander voor me regelt. Je ontkomt hier niet aan een voorkeursbehandeling. Met moeite krijgt ze het wisselgeld bij elkaar, waarna ze me weer naar huis brengt, waar ik anders niet zo snel zou zijn aangekomen in dit pikkedonker, en we de dag met zijn vieren afsluiten. Voor het slapen rijg ik nog even de grote gaten in de klamboe dicht, maar doordat deze niet geimpregneerd is (met anti-mug behandeld), prikken ze me toch waar ik tegen het net aanlig.

Om 6 uur, niet mijn favoriete tijdstip, sta ik op. We eten stokbrood met een lekker omeletje, waarna ik met Det en Nol naar hun werk ga, dat alles te maken heeft met de bouw van kleine stuwdammen, waardoor agrariers, dat is bijna iedereen hier, het hele jaar door water voor hun werk hebben. Dit valt onder het Duitse ontwikkelingswerk. Onder de mangoboom, waar we bij iedere windvlaag door de vruchten bekogeld worden, houden ze een vergadering. Een collega en kleine jochies uit de buurt geven mij een aanzienlijk deel van hun mango's; ze zijn goed opgevoed. Via het kantoor rijden we naar onze lunch. Dit zijn de duifjes die Bernadette die ochtend geslacht heeft met gefrituurde aardappelschijfjes, klaargemaakt door Aisha. De rest van de middag zullen Det en Nol achter het bureau doorbrengen. Ik krijg vrij en bel Sophie.

Ze was juist van plan om te gaan zwemmen, alleen, en ik mag haar best komen vergezellen. Ze gaat naar hotel Grand en zal daar binnen een half uurtje zijn. Dat ga ik niet halen. Na twintig minuten kom ik bij het busstation aan, waar ik als eerste in zo'n witte auto ga zitten. Na drie kwartier, waarin twee bedelaars en een derde die deed alsof langskwamen, waren ook de andere plaatsen meer dan gevuld en gingen we op weg. Bij het stadion stap ik uit. Deze is echter nieuw en staat nog niet op de kaart, waar wel een andere op staat, die ik ermee verwar. Daardoor loop ik nog drie kwartier om, totdat ik bij het hotel Grand aankom, twee uur na haar. Ik loop naar de bewaker en laat me naar het zwembad wijzen. Bij aankomst vraagt een jongen die er met twee meiden inzit wat ik daar doe. Ik negeer hem, loop een rondje en constateer dat er geen blanke is. Op de terugweg komt de jongen aan mijn kant uit het water. "Wat doe je hier?" "Ik zoek een tubab in het zwembad" "Hier is geen blanke, maar misschien in het andere zwembad, die is voor hotelgasten. Is ze een gast?" "Nee, euh, misschien wel", verbeter ik mijn antwoord. Ik kan altijd even gaan kijken. Ik meld ook de bewaker dat ik een blanke in het zwembad zoek, die wellicht in het andere zwembad ligt, en hij verwijst me door naar de receptie.

Het gaat makkelijker dan gedacht. Zonder vragen wijst de receptionist me de weg naar het zwembad (verderop deze gang rechtsaf) waar ik de buitenlucht weer instap en juist de enige aanwezige van haar stoel naar het zwembad zie lopen. "Hey", zeg ik. "Ik ga bijna weg", zegt ze. "Mijn vriendin komt terug uit Koulikoro. Ik zal haar op het busstation ontmoeten om samen buskaartjes voor Mopti (600 kilometer verderop) te kopen." "Das jammer", zeg ik. "Is het nog de moeite om te gaan zwemmen? Zal ik meegaan naar het station?" Het was nog wel de moeite. Ze kreeg juist een sms-je binnen die haar vertelde dat de vriendin zelf al kaartjes had gekocht, dus we bleven nog zo'n twee uur in het bad dobberen, waarbij zij voortdurend schriftelijke gesprekken met haar vriendinnen had om alles voor hun vertrek van morgen te regelen. Toch was er voldoende gelegenheid om te weten te komen dat ze erg goed aan het profiel voldoet. Maarja, de dagen waren al om en Canada is te ver fietsen. "Mag ik langskomen, als ik in Quebec ben?" "Ga je daar naartoe dan?" "Natuurlijk. Misschien al binnen tien jaar... Meld het ook als je in Nederland, Duitsland of Frankrijk bent..." Ze was gewoon het hotel binnengelopen en in het eerste zwembad dat ze tegenkwam gesprongen. Maargoed, het personeel weet natuurlijk ook niet precies wie er in het hotel verblijven. "Ik hoop dat we ook zo gemakkelijk naar buiten komen", zei ik. "Ik zit in kamer drie-nul-zes", grapte ze. Zonder problemen liepen we weer naar buiten, terwijl ik de het buffet voorbereidende obers met een gouden glimlach groette. Bij het kruispunt namen we afscheid, waarna ik naar haar, ze stond nog op het juiste oversteekmoment te wachten, terugkeerde. Het zou toch stom zijn zonder foto te vertrekken... Bij het busstation eet ik mijn eerste echte bananen.

De volgende morgen ontbijten we taaitjes en gaan we met z'n drieen vroeg op hobbelweg naar Faladie, waar ik mijn eerste stage zal lopen. Door het geringe ontbijt en het gebrek aan wegdek word ik wagenziek, maar ik hou alles binnen.

Parijs

Zondag ging ik samen met Joost naar Parijs. We namen 's ochtends de trein naar Brussel, waar we half twee aankwamen. Na mijn ervaringen afgelopen weekend keek ik al de hele week uit naar een lekkere vette mitraillette van de luxe snackbar naasthet beursgebouw. Daar liepen we dan ook direct op af. Hij beviel Joost ook goed. Hierna deden we gauw een klein rondje Brussel en dronken we een onder andere een Kwakje naast Manneken Pis waar ik die zondag daarvoor twee New Yorkers in een van de Belgische specialiteiten geintroduceerd had. Redelijk nuchter zochten we onze thalys op en bestegen we de sauna. In onze coupe was de airco kapot, wat ons ertoe bracht zoveel mogelijk uit te trekken.

Zonder tussenstop werden we naar Parijs noord gebracht, waar we al na een uur openbaar vervoerkaarten geregeld hadden, die van maandag tot zondag geldig zouden zijn. De metro bracht ons bij de universiteitscampus. We hadden trek en besloten binnen te gaan kijken. Bij de brasserie vonden we friet met vis, die we voor een studentenprijsje konden kopen. Het grasveld hierachter was gevuld met internationale studenten, die van het zonnetje zaten te genieten, een enkeling waterpijpend.

De tram bracht ons bij "Port de Versailles" waar we zouden overnachten. Camille had ons al ge-smsd waar we bleven. Ze zat verstandig samen met een vriendin op ons te wachten, totdat we beneden op haar bel drukten en, na binnengelaten te zijn, met de trap vier verdiepingen hoger bereikten. Het was een mooi appartement met een woonkamertje, een slaapkamer van dezelfde grootte, een kleine keuken en een krap badkamertje. Na een portie spaghetti, die veel op die in Brussel leek, gingen we, langs haar bloemenboetiek lopend, op stap naar de metro die ons naar een district bracht waar de meiden leuke cafe's kenden. Binnen dronken we monaco's en bier en spraken we de algemene dingen door, waarna we alweer terug gingen om met z'n vieren bij haar thuis te slapen.

De volgende morgen ging de vriendin naar haar werk en wij op zoek naar het Malinese consulaat om een visum voor mij te regelen. Daar binnen stond een grote groep Afrikanen bij een bali te dringen, wat mij even deed vrezen dat ik daar ook tussen moest staan wachten, maar gelukkig was naast die bali nog een hokje die zich met de visa bezig hield. Camille stapte er direct op af tot haar verteld werd dat ze eerst een nummertje moest trekken en daarvoor werden we naar de rij ernaast verwezen. Ik sloot achteraan aan vanwaar ik zag dat op aan de bali kartonnetjes met nummertjes erop geschreven uitgedeeld werden. Al gauw bleek dat ik een ander nummertje moest trekken, uit een apparaat die voorbij de voorsten van de groep mensen stond opgesteld, die op kartonnen nummertjes stonden te wachten. Een vrouw uit de rij was zo vriendelijk een nummertje aan mij door te passen, waarmee we weer naar ons loket gingen, waar bleek dat het nummer dat ik getroffen had al sinds voordat ik de ruimte binnengekomen was opgeroepen werd... Was dit al Afrika?

Hierna bezochten we de grote begraafplaats, dat al bijna op een dorp leek, en liepen we richting de Notre Dame, waar Camille ons verliet om een feestje te organiseren, waarvan achteraf bleek dat die ter ere van onze aanwezigheid gevierd werd. Zelf bezochten we die kathedraal en de Champs Elysees vanaf het Louvre tot aan de Arc, tot het tijd was om het feestje op te zoeken. Ze heeft gezellige vrienden, die wel van onder andere een drankje houden, wat onze degelijke gastvrouw veranderde in een dronken, stonede meid, die we, alvorens de glazen op te ruimen, naar bed begeleidden. Hiervoor (en misschien ook wel met dit erbij) hadden we een zeer geslaagde avond, waarbij we wat Parijse slang leerden, wat de volgende dag in de supermarkt erg van pas kwam.

's Ochtends vroeg moest Camille weer, niet geheel fris en fruitig, maar knap dat ze er stond, werken. Het was een regenachtige dag, wat bovenop de fideltoren, in de rij staand voor de lift, omdat de trap vanaf de tweede verdieping niet gebruikt mag worden, tussen een overschot aan Japanse meisjes in schooluniformen met veel te koude rokjes, maar al te goed te merken was. Toch ben ik blij dat ik bovenop geweest ben, want dat was de vorige keer, een jaar of tien geleden, niet gelukt. Na dit uitzicht lieten we ons naar de Sacre Coeur rijden, waar we met moeite een paar illegale foto's hebben kunnen maken, alvorens allebij door een Senegalees gestrikt te worden met een paar draadjes, waar ze vervolgens met een gulle lach 20 euro voor vragen. We betaalden minder voor het armbandje.

Tsjah, wat zullen we nu eens gaan doen... Een zonnetje maakt het allemaal toch iets gemakkelijker. We kijken op de kaart en zien dat Camille Place d'Italie nog heeft aangekruist. Daar zitten veel leuke restaurants, had ze gezegd. Ik keek wel uit naar een Italiaanse pizza, dus daar gingen we naar op zoek; een zeer geslaagd idee. Het mooiste was nog de replica van een vriendin van me in Roemenie die naast ons zat. Zo kom je de persoon die je het minst verwacht zomaar tegen... Na dit smakelijke maal deden we nog een hardloopwedstrijdje bij dat rare vierkanten ding van de defensie, waar we keken of Joost er sneller overheen, met trappen en hindernissen, als ik er omheen kon (ook met hindernissen, anders had ik natuurlijk gewonnen). Daarna nog even het Hilton binnengedrongen.

's Avonds maakten we, na boodschappen bij het Louvre, een lekkere hutspot met spekjes voor Camille; een maaltijd die je bijna overal kunt maken. Hierna sms-de ik de New Yorker die ik vorig weekend in Brussel was tegengekomen, om de volgende dag om 12.00 onder de Arc de Triomph af te spreken. Daar gingen we woensdag, na uitgeslapen te hebben, dan ook naartoe. Om drie voor twaalf stopte onze metro bij de ster van Charles de Gaulle, waarvandaan we enigszins haastend naar het midden van de rotonde probeerden te komen. Onder de weg daarnaartoe (er is gelukkig een tunnel), kom je dan de vriendin van je huisgenoot tegen, waar je afgelopen pinkpop samen mee naar concerten hebt staan luisteren; je hoort in Parijs sowieso te veel Nederlanders, maar daar hoorden we zelf natuurlijk ook bij. Onder de triomfboog geen Amerikaan.

Omdat we eigenlijk alles wel gezien hebben zitten we in het Luxembourg park een tijdje het werktempo van een franse palmbomenplaatser te bewonderen, waarna we naar de universiteit lopen, om daar twee uur te wachten om erachter te komen dat we door de weeks ergens anders in het gebouw een maaltijd kunnen kopen. Deze eten we op tijdens een gesprek met een fransman, die beweert dat de Nederlandse vrouwen veel beter/minder arrogant zijn dan de franse. Hij zou er binnenkort wel eentje komen halen. Later op de avond dronken we met Camille en drie van haar vriendinnen, waarvan er een juist terugkwam van een stage aan het Bajkalmeer, ver weg in Rusland, nog een biercocktail. Een goede afsluiting van een geslaagde vakantie.

De volgende morgen met de trein naar Den Haag en Anna Paulowna, vanwaar ik met de bij Camille gekochte plant naar de verjaardag van mijn zus liep.