31 mei 2009

Zonnig Griekenland


Voordat Volen en zijn moeder ons naar de snelweg brengen, houden we een traditioneel paaseiergevecht, waarbij twee tegenstanders een beschilderd ei uitkiezen, en deze tegen het ei van de ander stoten. De twee 'uiteinden' van het ei geven twee kansen, en wiens ei het eerst aan twee kanten ingedeukt is, heeft verloren. De winnaar gaat verder tegen de volgende persoon, tot de machtigste van het gezelschap zich eiermeester van het jaar mag noemen, terwijl hij de laatste is die zijn eitje met zout kan bestrooien.


We vertellen een man in een peugeot, die op weg is naar een paasontbijt met zijn familie, over onze ervaring van behulpzaamheid van de Bulgaren. In de trolleybus in Sofia lukte het ons 1 keer wel om kaartjes te kopen. Dat kwam goed uit, want zodra ik zat en probeerde onze kaartjes uit mijn zak te vissen, merkte Eric op dat er juist een controleur aankwam. Het is duidelijk dat de kaartjescontroleurs van Bulgarije maar op twee eigenschappen geselecteerd worden; ze moeten groot en asociaal zijn. Omdat ik na Eric's opmerking omkeek kwam de uitsmijter direct naar me toe, zodat ik hem zo de ongestempelde kaartjes, die ik eindelijk uit mijn zak had kunnen halen, kon geven en daarbij op het verroeste kastje op de muur wees, aangevende dat ik ze daar nog even in moest stoppen om er een gaatje in te drukken. Daar nam hij geen genoegen mee. Hij eiste dat wij uit de bus zouden stappen, wat wij niet van plan waren daar dit juist was toen Ciska haar vliegtuig moest halen; we hadden dan ook geen tijd voor onzinnige formulieren of smeergeld op een politiebureau. We bleven, aangemoedigd door de medebusgebruikers, op onze plaatsen zitten. De omzittenden namen de problemen mondeling voor ons over en verdedigden ons net zo lang, tot de lompe man, zichtbaar in zijn trots gekrenkt, zelf de bus verliet en bedroefd op een bankje ging zitten om de volgende bus af te wachten.

Na dit verhaal van ons aangehoord te hebben, gaf de bestuurder ons een paasbrood cadeau. De volgende man, met een busje, bracht ons, samen met een ander stel, die we langs de weg tegenkwamen, naar de grens, waar we anderhalf uur wachten tot een auto met vier Roemenen stopte.
"Maar jullie hebben geen plek!", zegt Eric tegen hen.
"Voor 1 persoon wel", zegt de bestuurder, die al uitstapt.
"Maar we zijn met zijn tweeen..."
"Er komt nog een auto aan. Die kan de ander meenemen"
En inderdaad sluit even later de tweede nieuwe Roemeense auto aan, bestuurd door een rocker met lang haar. Samen met hem prop ik mijn matras, tent en pannenset achterin, bij hun eigen bagage. De tas neemt een van de jongens tussen zijn knieen, terwijl ik in het midden neerzit. Zeer oncomfortabel, maar dat kan me niets schelen, zolang de rocker me met 160 kilometer per uur direct naar het centrum van Thessaloniki brengt.


Bij de witte toren halen Kostas en Gristos ons met Kostas zijn nieuwe Mini Cooper op. We kennen hen al sinds vorig jaar, waar we samen met 150 andere reizigers vijf dagen op een eiland feest gevierd hebben. We beginnen met een sandwich en een cappucino, waarbij we gelijk met ons neus op het enorme prijsverschil tussen Bulgarije en Griekenland worden gedrukt. Later in Athene vind ik een wafel met ijs, karamel en chocoladesaus voor het luttele bedrag van 14 euro 50. In Sofia hadden we dezelfde, en hij was echt heel erg goed, voor 1 euro 25. Die avond ontmoeten we de Roemenen nog eenmaal. Mijn tas voelde al zo heerlijk licht sinds ik uit hun auto gestapt was...

Voor de avond maken we grote plannen, maar besluiten eerst, in afwachting van een telefoontje van Gristos, die we bij zijn ouders hebben afgezet, bij Kostas thuis een uurtje te gaan slapen. Om vijf uur 's ochtends word ik wakker en poets mijn tanden; Gristos heeft niet gebeld. We zullen hem in Athene weer spreken.

De volgende dag is het, een week na Nederland, dan ook eindelijk in Griekenland pasen. We besluiten Elisavet te bezoeken, die wij ook allemaal van vorig jaar kennen. Ze viert pasen bij familie in een dorpje 150 kilometer verderop. Daar draait het spit, dat een lam doorboort, dankzij een mechanisme automatisch rond, terwijl onder andere de tadziekie en griekse salade (hier gewoon salade genoemd) al op tafel worden neergezet. Nadat we ons ongans hebben gegeten aan het lam en de andere lekkernijen, en we voldoende met Ciporro bevloeit zijn, raken we aan het dansen; met onze armen in een rij aaneengeschakeld, waarbij Eric en ik ons best doen om de dames bij te houden, vergissen we ons voortdurend in de simpele, maar om gewenning vragende, stappatronen.
Na een paar nummers lukt dat aardig, maar dat is juist het moment dat een stapel borden aan diggelen wordt gegooid, tot er voldoende scherven ontstaan zijn om voor het hele gezelschap een gelukkig jaar te verzekeren. Het dansen komt daarmee tot een einde. Het is immers tijd voor de tiramisu, baklava, chocoladecake en nog een paar suikerhouders. Na ook dit verorberd te hebben, besluiten Kostas, Eric en ik ons in onze kuststad terug te trekken.

's Avonds drinken we een door Eric gemaakte cocktail, waarvan we ook een fles mee de kroeg in smokkelen, zodat we, gedekt door een biertje van vijf euro, de glazen van Kostas en zijn vriendin zo nu en dan kunnen bijvullen.


De volgende dag liften we met een paar auto's naar Athene. We staan anderhalf uur stil op een druk benzinestation. Juist als ik een oudere dame overeind help, die ongelukkig ten val kwam, doordat haar echtgenoot (tegen de verkeersrichting in) al begon te rijden, terwijl zij nog met haar gewicht op het asfalt stond, begint Eric met een man in een spiksplinternieuwe BMW te onderhandelen. Hij blijkt naar Pireaus te gaan, de siamese tweelingstad van Athene. Daar blijken wij, na enig sms-en met Gristos, ook te wonen. Eric en Nikola hebben 450 kilometer lang gespreksstof, terwijl ik op de achterbank voor mijn onderzoek gegevens uit Wenen in mijn laptop invoer en we links en rechts (voornamelijk links) de auto's inhalen, die ons, tot een uur voordat Nikola ons meenam, hadden laten staan.

Gristos brengt ons naar zijn appartement. Doordat hij de rekening niet ontvangen heeft is er geen elektriciteit, maar dat lost hij de volgende dag al op. Diezelfde dag begin ik met het Athene-deel van mijn onderzoek. Omdat het allemaal nog wat kleinschalig georganiseerd is in deze historische stad, bezoek ik gedurende de week wel zeven ziekenhuizen en minstens zoveel bibliotheken. Hierbij word ik door verschillende mensen bijgestaan, maar vooral door dokter Mammas, die in een van de bibliotheken opduikt, waar blijkt dat hij, net als ik, de volgende dag naar het Attikon ziekenhuis, dat buiten het centrum gelegen is, zal gaan, wat betekent dat ik met hem mee kan rijden. In de auto levert dat bijzondere gesprekken op:
"Hoe zijn de vrouwen in Holland? Respecteren ze mannen?"
"Ik denk het wel...", begin ik. "Hoe bedoelt u dat?"
"Erkennen ze de man als hoofd?"
"Nou, nee, gelukkig niet. Ze zijn zelfstandig. Vindt u dat belangrijk dan?"
"Je hoofd heeft prioriteit in het nemen van beslissingen. In het nemen van beslissingen", benadrukt hij. "Toch? Dat is belangrijk, anders gaat het mis."
"Kan een vrouw dan geen hoofd van de familie zijn? Of van het parlement?"
"Nee."
"Waarom niet?"
"Bestuur door vrouwen leid tot 'hypocrisy and crime', nee geen crime... tot misleiden... Ja, tot misleiden"
"Hoezo?", vraag ik bedenkelijk.
"Vrouwen hebben altijd iemand anders nodig om hen beter te maken. Ze hebben gebrek aan kracht. Yes..., they lack strength", kiest hij zorgvuldig zijn woorden uit, waarna hij ze langzaam uitspreekt.
"Wat vindt u dan van Angela Merkel?"
"Ik weet dat de Duitsers haar niet meer willen. Ze hebben door dat de voorspiegeling van progressie een illusie was. Ze zullen niet meer op haar stemmen."
"Wat vind jij van haar?"
"Ik ken haar niet..."


Vervolgens neemt hij me op sleeptouw naar alle bibliotheken, die mogelijk van invloed zouden kunnen zijn op de gegevens van mijn onderzoek. Bovendien meld hij, dat hij zelf thuis 4000 boeken heeft staan. Daar zou ik toch ook rekening mee moeten houden, zo vindt hij. Bij hem thuis, waar hij alleen woont, excuseert hij zich inderdaad terecht voor al die boeken, die in bij elkaar geraapte kasten en in grote stapels op de vloer, op de stoelen en op tafels, door de woonkamer verspreid staan. Hij voorziet mij van een handvol paaseieren, koekjes en andere zoethouders, waarna hij wat spullen bijeenraapt, die hij voor zijn eigen onderzoek nodig heeft. Buiten zijn we getuige van een ongeluk. Hij doet wat een dokter in de eerste minuten zou moeten doen en geeft mij ook handschoenen, wanneer de man op een brancard naar de aangekomen ambulance gebracht moet worden. Gelukkig kom ik er niet aan toe ze te gebruiken. Liever mensen die daarvoor gestudeerd hebben.

Tijdens een ijscoupe legt hij me een uitspraak van Plato uit, die hij op mij van toepassing vindt.
"If you have to suffer, suffer"
"What?"
"If you have to suffer..., if you have to suffer, then suffer"
"?"
"If you have to suffer, then suffer, want als je nooit lijdt, dan zul je nooit iets bereiken. Om iets te bereiken, moet je lijden. Je moet lijden", herhaalt hij geregeld zijn langzaam uitgesproken woorden.
"Ah, dus als je moet lijden om iets te bereiken; lijdt"
"Exactly"
"Oke, zal ik doen", beloof ik hem. Doe ik immers toch al.
"En je moet je natuurlijk aanpassen aan de lokale omstandigheden"
"Ja, zeker. Maar daar ben ik wel beoefend in"
"Dat zie ik"
"Want: wanneer je in Rome bent, doe dan zoals de Romeinen doen", voeg ik een uitspraak, die voor mij vaak van pas komt, aan zijn kennis toe.

Nouja, het ging me allemaal een beetje boven mijn pet, maar ik kon nog net de schijn ophouden dat ik hem kon volgen. Vreemd dat zo'n intelligent persoon er zo'n vertekend vrouwenbeeld op na houdt.

In de avonden vermaak ik me met Eric en Gristos, waarmee we eenmaal samen met Norma, een andere bekende van vorig jaar, in Lunapark belanden, en een andere avond met Yannis, waar ik in september gelogeerd heb, in een taverna uit eten gaan. Vrijdagmiddag voel ik me nog een beetje toerist als ik samen met een vriendin uit Rusland en Australie, die in Amsterdam woont, maar nu een conferentie in Athene heeft, door de stad slenter, vergezeld door haar vader en zus, die een maandje vanuit Australie naar Europa zijn overgekomen om haar te bezoeken.


Vrijdagavond verzanden Gristos, Eric en ik in het centrum, waar we in gesprek raken met de twee meiden naast ons, die veroorzaken dat we niet zaterdag, maar zondag de boot naar Chios nemen, zodat we zaterdag nog een mooi internationaal feestje kunnen vieren, waarbij twintig van de 5000 uitgenodigden op komen dagen. Het was zeer geslaagd, mede dankzij weer een spetterende vuurshow van Eric (zie foto).


Op zondag eten we aan de kust een hapje gefrituurde aubergine en in azijn gedoopte inktvis, waarna we onze tassen op onze ruggen hijsen en met de bus naar de haven vertrekken, verder naar het oosten.

26 mei 2009

Een vleugje maffia


Om 3 uur sta ik op en loop ik naar de bushalte, van waar ik tussen het uitstervende nachtleven van bruisend Wenen naar zo dicht mogelijk bij de oprit van de A4 word gereden. Een goede liftplek, dacht ik op google maps te hebben gezien, maar niets bleek minder waar. Alle auto's die in de eerste anderhalf uur langskwamen sloegen direct af naar het vuildepot dat daar ook bleek te zitten. Vanaf zes kwamen al diezelfde mensen daar weer uitgereden, tientallen vuilniswagens besturend. Pas na drie uur nam een Turkse man me mee naar het eerste benzinestation, waar ik nog eens anderhalf uur wachtte tot een Hongaarse vrachtwagenchauffeur zijn verplichte pauze genomen had en me meenam naar een benzinestation aan de ring van zijn hoofdstad.
Daar liep ik naar het einde van de rustplaats, waar alle auto's langskomen om de snelweg weer op te gaan, waar juist een vrachtwagenchauffeur dromerig zijn laatste slokje koffie naar binnen liet glijden. Hij nam me mee naar vlak voor Kecskemet, waar de man, die de ontwikkeling van het elektrisch openbaar vervoer van Szeged managet, me oppikte. Hij had juist die week daarvoor 220 miljoen toegewezen gekregen, om daarmee een nieuwe tramlijn aan te leggen en nieuwe trolleybussen te kopen. Hij reed zijn stad even voorbij om me bij de grens met Servie achter te laten, waar ik drie uur later door een servisch stel in een gepimpte auto tot afslag Subotica word gereden; een slechte locatie. Dat is het juiste moment om een zak chocoladekoekjes weg te eten. Het werkt; na een half uur houden twee engelen in een oude auto halt en stappen uit om me te wenken.
"Are you okay?", vraagt de 28-jarige vrouw met donkere krullen.
"Do I look okay?", vraag ik.
"Ik bedoel", verklaart ze: "je bent geen gestoorde seriemoordenaar ofzo?"
"Ik niet, en jij?"
"Ik ook niet."
"Mooi! Waar ga je naartoe?"

Ze zijn onderweg naar een vriendin in het ziekenhuis en brengen me, om de tol te ontwijken, via een afgeragde landweg naar Novi Sad, al rijdt ze alsof ze op de snelweg is gebleven. Ondertussen drukken ze me op het hart om nooit bij Turkse vrachtwagenchauffeurs in te stappen. "Die hebben homoseksuele neigingen", vertelt ze me de reden. Dat is vervelend; ik moet nog heel Turkije door. Na een uurtje zetten ze me op een viaduct over de tolweg af, daar waar druk aan een nieuwe oprit gebouwd wordt.
"Daar is de weg. Belgrado is die kant op", zeggen ze.
"En waar kan ik staan liften?"
"Daar, langs de weg", wijst ze naar de snelweg terwijl de auto's onder ons door razen. "Succes!"
Langs de snelweg?, denk ik bij mezelf. Lijkt me niet zo'n goed idee.

Na een half uur naar mogelijkheden gezocht te hebben loop en lift ik naar het centrum, waar ik de weg naar de oprit afloop tot een benzinestation. Daar sta ik anderhalf uur, tot het aardig begint te schemeren en ik besluit een mooie plaats te gaan zoeken om mijn tent op te zetten. Deze vind ik gauw, tussen een grote olieraffinaderij en een breed kanaal in. Daar ligt een strook gras met voldoende bomen om mijn tent uit het zicht op te kunnen zetten, al zal daar 's nachts toch niemand komen.


Ik slaap acht uren en sta om half zeven weer bij het benzinestation te liften. Tot negen uur stoppen twee mensen voor me, waarvan een me aanraadt om toch langs de snelweg te gaan staan.
"Is dat niet illegaal dan?", vraag ik hem, waarop hij, zijn gaspedaal intrappend antwoord:
"Hey! This is Serbia man! The police doesn't care!"
Dan neemt een jongen, die doordeweeks taxichauffeur is, maar nu gelukkig even niet, me mee naar Belgrado. Het centrum van een miljoenenstad, slechter kan niet. In twee uur loop ik naar verschillende opritten, maar de een is nog gevaarlijker dan de andere. Het is dan ook veel te druk, en bovendien gaat nauwelijks iemand vanuit het centrum tot buiten Belgrado. Een sms van mijn zus vertelt me dat zij al in Sofia, de hoofdstad van Bulgarije, is aangekomen. Ik had haar op het vliegveld willen opwachten, maar zit nu nog ruim vierhonderd kilometer en een Europese Unie-grens ver weg. Ik besluit toch maar een stukje met de bus te gaan...
230 kilometer verderop loop ik eerst anderhalf uur van de stad naar het volgende dorp, tot twee kinderen me een lift met hun ezelkar aanbieden. Dat brengt me op het heldere idee om, in plaats van een verdere stad, het volgende dorpje Sicevo op mijn bordje te schrijven. Na vijf seconden stopt een man, waarmee ik direct naar dat dorpje kan. Zijn aandringen om in het hotel waar hij verblijft bier te gaan drinken weet ik te weerstaan, en dat is maar goed ook, want een half uurtje later, nadat enkele turkse vrachtwagenchauffers me hebben laten staan, stopt een dikke blauw glimmende bulgaarse mercedes met geblindeerde ramen. Een in overvloed gevoede man stapt al uit om mij mijn tas achterin te laten gooien, wat ik dan ook doe, om de schemer te ontvluchten.


Ze zijn vriendelijk. De twee mannen zitten voorin en praten om beurten tegen me, in het engels, waarbij de bestuurder me geregeld via de achteruitkijkspiegel aankijkt en ze me met 'darling' aanspreken. Ze waarderen mijn project, en de manier waarop ik reis. Zelf komen ze van een zakelijk bezoekje aan Belgrado en gaan nu terug naar Sofia, wat betekent dat ik daar ook nog diezelfde avond aan zal komen. Bij de grens ontmoeten ze een vriend. Een van de beambten begroet hen en heeft een gesprek met ze, in het bulgaars, maar de term Kalashnikov herken ik. Ze zetten me netjes voor de deur van Tisho en Yana af. Daar is Ciska al goed ontvangen. Met zijn vieren genieten we van het chocolade-assortiment van Milka, dat ik verrijk met Weens brood met Hollandse hagelslag, die zich door mijn hele tas verspreid heeft.


De volgende dag halen Ciska en ik Eric van het vliegveld, een Parijzenaar die ik vorig jaar in Griekenland tegenkwam, en nu drie weken met mij meereist. Als paasontbijt, al is dat in dit deel van Europa een weekje later, eten we in een restaurant overheerlijk met ijs belegde en met caramel overgoten wafels en pannenkoeken. Daarna vinden we in het centrum bij het paleis van cultuur, voor wat dat waard is, een groot stuk pizza, waarna we weer naar huis gaan om door Eric gemaakte cocktails te drinken en verschillende van zijn showelementen te bekijken.

De volgende dagen bekijken we het oude dorpje Koprivshtsjitsa, logeren we in een typisch communistisch appartementje in Plovdiv, bezoeken we het fort van de voormalig hoofdstad Groot-Tarnovo, beleven we even het leven van een duitse vrijwilligster, waarbij we in een kinderballetvoorstelling in Gorna Orjagovitsa belanden, en genieten we van de gastvrijheid van een familie in Gabrovo, voorzien van door vader gevangen verse vis. Deze laten ons de hele omgeving zien, wat we beeindigen met een vuurshow in het centrum van zowel Eric als Ciska. Het werd spannend toen mijn zus haar vliegtuig moest halen, waar we, mede dankzij het verwarrende en slecht afleesbare bus en tramsysteem, wat laat voor waren, maar met een taxi was dit toch nog te redden.


Vervolgens vinden Eric en ik onze weg naar Volen en Jassan. Daar zet hun moeder ons smakelijke moussaka voor en vertelt Jassan ons over de bomaanslag, gepleegd op hun buurman. De maffia is duidelijk aanwezig in Bulgarije. Hoe ronder het nummer op de vele topklasse auto's, hoe hoger de functie van de inzittende, vermoed ik. Al zie je die vaak niet, door de vele geblindeerde ruiten.
Het was een erg gezellige week.

Ps. Na deze fotoshoot rekende de echte eigenaar van dit winkelwagentje, die even afwezig was, de inhoud netjes af...

21 mei 2009

De eerste duizend


Om 10 voor 6 was ik op station Leiden centraal. 6.05 vertrok mijn trein naar Venlo, waarin ik onderweg nog bonnetjes aan het analyseren was om te achterhalen welke huisgenoot me hoeveel verschuldigd is voor de maaltijden die ik de afgelopen weken, zo niet maanden, geserveerd heb. Pas weken later zou ik tijd vinden dit ook daadwerkelijk op huislijst.nl in te voeren.

Om kwart voor 9 sta ik naast een man met een bestelbus voor het postkantoor van Venlo te wachten tot ik naar binnen mag. Om drie over negen is mijn OV ingeleverd en begin ik met lopen. Naar het oosten. Ver. Hoe ik er kom, geen idee; of ik er kom is zelfs maar de vraag, zoveel onzekerheden zijn er bij deze voorspellingen te betrekken, maar het begin is er; de stationsweg ben ik al uit.

Na een half uur, juist achter de rotonde, houd ik halt. Een kwartier lang steek ik mijn ene arm uit naar iedere auto die langskomt, terwijl de andere een met rode stift beschreven bordje vasthoudt tot plots, eigenlijk onverwacht, een man in een witte bestelbus me een vluchtig oogcontact gunt en vol op de rem trapt. Ik ren in vijf stappen naar de bijrijdersdeur welke ik na een goedkeurende knik van zijn kant open.
"Wohin gehst du?", vraagt de grijzende man.
"Nach Koblenz", begin ik:"of eigenlijk: naar Wenen"
"Nach Wien!", antwoord de man. "Du kannst bis Ulm mitfahren"
"Geweldig!", antwoord ik, me afvragend waar Ulm dan wel mag zijn, maar ik ren al naar mijn backpack en rugtas, die ik als schoudertas gebruik, en breng deze naar de auto. De backpack stoppen we in de lege gekoelde laadruimte en we stappen in. Ulm, zo blijkt, is halverwege Wenen... 600 kilometer met de eerste lift; een goed begin is het halve werk, letterlijk.

Ik vertelde hem, nadat we na 300 kilometer, waarin ik geregeld wegdommelde, lauwe koffie uit zijn thermoskan hebben gedronken, dat ik maar twee uur geslapen heb. Hij was jaloers, vertelde hij; hij had nog niet geslapen, en ik mocht hem wakkerhouden...

Op een benzinestation vlak voor Ulm pikt Michael me al gauw op. Het is vandaag zijn verjaardag en hij komt net van zijn stage bij Bosch vandaan, waar hij de kwaliteit van de produkten in de gaten houdt. Onderweg naar Augsburg belt hij in het Bayerisch zijn vriend en collega op, die een half uur eerder vertrokken was, of die me niet mee kon nemen naar zijn woonplaats, aan de Oostenrijkse grens. Hij had geen zin om te wachten, helaas, al was het ook niet de beste route naar Wenen.

Bij het volgende benzinestation stopt een rokende gestresste jongen in een Polo, die zich bezighoudt met technomuziek. Op de raststatte waar hij me dropt koop ik een hamburger voor hem.

Na een uur staan stopt een 28-jarige man, strak in pak, met een Volkswagen Passat. Een manager, maar wel een die zelf ook blijkt te liften en met de padvinders, waar hij zaterdags leider van is, bergen bewandelt. Wanneer we zijn geboortestreek binnenrijden, die hij belooft nooit te verlaten, wijst hij me op een wegstation aan de rand van een meer. "Dat is de eerste raststatte van Duitsland", zegt hij. "Gebouwd door eh..., Hitler"

Hij laat me vijftien kilometer voor de grens met Oostenrijk achter. Het wordt al donker. Tussen de auto's door kijk ik al een beetje om me heen waar ik eventueel mijn tentje neer kan zetten, maar daar is daar weinig plaats voor. Gelukkig is het niet nodig: een Belgische familie, op weg naar een skivakantie in Klagenfurt, brengt me naar de grens, terwijl ik, onwetend als ik ben, vraag of er in april dan nog steeds sneeuw ligt in de Alpen. Weer wat geleerd...

Daar sta ik anderhalf uur in het donker. Het wordt elf uur, niet mijn favoriete tijdstip om te liften, tot de verlossende auto voor me stopt. Vijf Duitse jongeren, waarvan er vier van het bier genieten, op weg naar Hongarije, om een fietssport te beoefenen.
"Ik moet naar Neusiedl am See. Dat ligt veertig kilometer voorbij Wenen aan de weg naar Budapest", vertel ik.
Om half twee kom ik aan.

Thomas stond juist op het punt om Bergwerk, de favoriete lokale kroeg, te verlaten. Hij pikt me op bij het stoplicht in het centrum, waar ik in een half uur naartoe loop, en brengt ons naar huis.
Na een ontbijtje voor het slapen gaan meldt hij: "jij slaapt in mijn zus haar bed, zij slaapt in mijn bed en ik slaap op de bank"
"Oke..., waarom dat? Slapen jullie niet liever in je eigen bed?"
"Welnee, maakt niets uit"
"Oke, prima"

De volgende ochtend word ik dus wakker in Sylvia haar bed, die ik, terwijl haar moeder soep voor me opdient, gezeten naast haar vader ontmoet. Met zijn vijven eten we, ter ere van Thomas' verjaardag, spaghetti met zalm, wat zijn favoriete gerecht is, aangevuld met chocoladecake.

Na wat werk op het internet vertrekken Thomas, Sylvia en ik voor een fietstocht door de aan het grote meer gelegen heuvels. Onderweg stoppen we bij een bron, waar een groep Turken een feest aan het vieren is, waarbij de mannen bier en dergelijke zitten te drinken terwijl de vrouwen turkse pizza's aan het voorbereiden zijn, wat mij doet verlangen naar de dagen in Turkije, die me in het vooruitzicht staan.
"Ik hou van Lahmacun", vertel ik Thomas.
"Dan heb je mazzel! Ze hebben het in Armenie ook."
Thomas heeft al aardig wat gereisd. Altijd alleen, zoals zijn moeder verwijtend bij het ontbijt had opgemerkt.
"Ik was nooit zo'n sociaal persoon", verklaarde hij toen:"maar dat probeer ik nu te veranderen." Dat lukt hem aardig.

Behalve Armenie heeft hij ook door Kyrgizie, Jemen en Ethiopie getrokken. Hij is 21 jaar oud.
"Dit heeft me veranderd. Ik hou van het Midden Oosten. Ik ben me gaan interesseren voor de Islamitische wereld", verteld hij zacht wanneer Sylvia naar het houten toilet loopt. "Ik heb me bekeerd tot de Islam", vervolgt hij. "Mijn ouders weten het nog niet. Sylvia wil ik het hier nu vertellen."
Ik, die hem nog geen twaalf uur ken, hoor het eerder dan zijn naaste familie... "Vanmorgen, toen jij nog lag te slapen", gaat hij verder:"spraken we over de verschillende religies met mijn ouders. Mijn moeder zei dat ze de Islam het minst prettige geloof vindt. Ik was juist van plan geweest ze vandaag, op mijn verjaardag, te vertellen dat ik me bekeerd heb..."
"Waardoor heb je je bekeerd?"
"Er was een teken, ik heb een visioen gehad. Het is niet te beschrijven, maar ongelovelijk krachtig. Plotseling weet je het..., en dan bekeer je je."
"Wanneer heb je je bekeerd?"
"Nu een maand geleden, tijdens een ceremonie met mijn vriend en leermeester, die me helpt de koran te begrijpen."
"Bid je vijf keer per dag?"
"Ja"
"En je ouders weten van niets?"
"Mijn ouders weten van niets", sterven zijn twijfels weg, terwijl Sylvia, na het meertje, die door de bron gevoed wordt, als biologe aandachtig geanalyseerd te hebben, terugkomt.

"Wil iemand een broodje hagelslag?", vraag ik hen, aangezien ik toch alweer een beetje trek heb gekregen.
"Lecker", antwoorden ze benieuwd naar wat dat is. En het was tijdens die eerste broodjes hagelslag die ik aan Thomas en Sylvia uitdeelde dat ik getuige was van hoe hij zijn zus, nog altijd atheist, vertelt dat hij Mohamedaan is.
"Ik zal je beschermen als vader op je afstormt wanneer je het hun vertelt", grapt ze even later, zo luchtig als ze dit nieuws ontvangen heeft. "En hoe zit dat met alcohol? Drink je niet meer?"
"Jawel", zegt Thomas. "Ik volg de regels pas op als ik begrijp waar ze voor dienen, en daar helpt mijn leermeester me bij. Mijn grootste twijfel is de vrouwenkwestie. Ik weet nog niet wat ik daarvan moet denken..."

Na nog een uurtje door de heuvelachtige bossen gefietst te hebben eten we in een haring, waarna we een concert bezoeken.

Zondagmiddag lunchen we met de hele familie in een gasthuis, terwijl Thomas een half uur lang een kaart tekent om ervoor te zorgen dat ik hun appartement in hartje Wenen kan vinden, waar hij vanwege zijn werk al eerder heen gaat. Zelf ga ik, als de schnitzel op is, met Sylvia een rondje langs het meer en door de wijnvelden fietsen. Het meer ligt op de grens met Hongarije, waardoor het vroeger een veelgebruikte plaats was om het IJzeren gordijn over te steken.

Na het avondbrood neem ik de trein naar Wenen, waar blijkt dat de kaart van Thomas erg van pas komt. Eenmaal aangekomen is het tijd om aan slapen te gaan denken, wat ik met Arabische muziek op de achtergrond doe.

De volgende twee dagen heb ik een aantal afspraken in het grote ziekenhuis van Wenen, waarbij ik met name geholpen word door de bibliothecaris, die twee uur zijn computer beschikbaar te stelt en zelfs bij me komt staan om me met Word-problemen te helpen. Goede service!

Tussendoor bezoek ik nog twee medische bezienswaardigheden, die een emailcontact me had aangeraden, en het oude ziekenhuis, dat nu door geneeskundestudenten gebruikt wordt. Daar zie ik Saskia, een Weense geneeskundestudent, waar ik twee jaar eerder in de Donau-delta in Roemenie een taxi mee gedeeld heb. De wereld wordt steeds kleiner.

8 mei 2009

De chaos vooraf


Via de trein-achtige ruimte, inclusief dichtgeschroefde asbakken en Hollandse vergezichten, loop ik dagelijks naar de kluisjes bij de bibliotheek in het ziekenhuis, waar ik, sinds mijn laptop overleden is, mijn leven leid. Zo heb ik eindelijk gemerkt hoeveel veel andere geneeskundestudenten studeren, wat mij verbaast heeft, en ben ik veel leuke aanstaande collega's tegengekomen.


Het is geen onprettig leven; 's ochtends rond tienen loop ik mijn ziekenhuis binnen en 's avonds rond tien, elf, twaalf uur stap ik er weer uit. Even geen tijd voor een sociaal leven. Aan de lopende band voor de voet op voorbereidingen treffen; meer te doen dan dat ik tijd heb, zoals ik gewend ben, waardoor de basis van geneeskunde studeren zelf tot een minimum beperkt wordt. Prioriteiten stellen... Naar Brussel om een visum te regelen of vier uur college? Brussel dus, want hoe meer visa ik van tevoren in mijn paspoort heb, hoe minder bureaucratische problemen en corruptiegelden onderweg.


De tweede keer in Brussel sta ik met een moeder en haar zoon voor de dichte deur van het consulaat van Kyrgizie. Aanbellen wordt niet beantwoord. De brief zie ik pas hangen als een chauffeur met een tankwagen voor de deur staat om brandstof af te leveren. Het consulaat is vandaag gesloten, want in Kyrgizie is het feest, en in Brussel dus ook. Uiteindelijk laat een ambassadeur in een t-shirtje me even binnen, maar hij kan me niet verder helpen. Ik gooi mijn paspoort, dan door andere visa al met een straatwaarde van zo'n 250 euro, door de brievenbus, in de hoop dat de consul er nog een stempeltje in zet, zonder te weten wanneer ik hem weer kan ophalen. Op een brief aan de muur staat vijf tot tien dagen. Erg lang, aangezien ik dan nog drie weken te gaan heb en Oezbekistan, de moeilijkste naar men zegt, nog geregeld moet worden.


Om te achterhalen of ik mijn paspoort al op kan halen bel ik vijf keer naar Brussel. Twee keer wordt ik doorverbonden naar een man die me vraagt na drieen 's middags terug te bellen, omdat de consul op dat moment te druk is. Pas bij de vijfde keer dat ik de ambassade van Oezbekistan bel, bedenk ik me dat mijn paspoort bij die van kyrgizie ligt. Verkeerde nummer vanuit mijn lijst ingetoetst... Ondertussen is het weekend alweer aangebroken en besluit ik de komende maandag op de gok naar Brussel te gaan. Dat gaat goed; mijn Kirgiez visum bleek twee dagen na het inleveren van mijn paspoort al geregeld te zijn en bij de ambassade van Oezbekistan is de consul in een goede bui. Hij neemt mijn 80 euro aan (de normale kosten) en maakt direct een sticker die hij in mijn paspoort plakt en bestempeld. Met zes visa ga ik maximaal voorbereid op stap.


In de laatste week van het blok psychiatrische stoornissen begin ik er zelf ook aan te lijden. Of de blanke Zuid-Afrikaan, die ik tijdens mijn dagelijkse wandeltocht (mijn achterband is lek) van Oegstgeest naar Leiden halverwege de onbevolkte Wassenaarseweg tegenkom, als hij echt was.

"Kun je me helpen?", vraagt de ruig behaarde man mij in het Engels.

"Ik ben de beroerdste niet", antwoord ik hem in dezelfde taal.

"Heb je een telefoon? Can I use it?" Zijn ogen kijken me door geblindeerde brilleglazen van onder een zwarte capuchon aan.

"Waarvoor?"

"Ik moet de Zuid-Afrikaanse ambassade bellen. It's very important, but I can't tell anything about it at this moment. Ze moeten ervoor zorgen dat ik zo snel mogelijk dit land verlaat! Ik kan mijn eigen nummer niet gebruiken. Die wordt afgeluisterd"

"Wat is het nummer?"

"Wait, yes, nul-zeven-een..."

Ik toets het nummer in waardoor ik zeker weet dat het een nederlands, en niet een Zuid-Afrikaans nummer is die mijn telefoon belt, en geef de telefoon aan de kleine onverzorgde man, die hem aanneemt en ertegen begint te praten.

"Yes, good morning. I kan u mijn naam niet over de telefoon vertellen maar ik verzeker u dat dit heel belangrijk is: ik heb zo snel mogelijk een vlucht naar Zuid-Afrika nodig....Ik ben in Nederland. Ik kan u niet vertellen waar ik ben, maar alstublieft helpt u mij. Kan ik nu naar de ambassade komen? Ik heb bescherming nodig... Kunt u een vlucht voor me regelen?"

Zo ging dat een tien minuten door, terwijl ik met de aanhoudend sterker wordende wind, die door dit laatste open stukje tussen Leiden en Oegstgeest waaide, steeds nieuwsgieriger werd naar het verhaal van deze man. Gewoon gestoord, thuishorend in het college van de week daarvoor over mensen met een manie, die ervan overtuigd zijn de nieuwe messias te zijn of zonder aanmelding bij Beatrix op de koffie te mogen. Of serieus belangrijk, geheim agent ofzo? Ik geloof dat ze bestaan.

"I have to stop now, want de student waarvan ik de telefoon geleend heb moet naar school. Maar nogmaals: I need your help! This is an emergency en vandaag of morgen moet ik een vlucht naar Zuid-Afrika hebben! Ik kan niet vertellen waarom, maar neem dit serieus!"

Telefoongesprek ten einde...

"Dank je heel erg", zij hij terwijl hij de telefoon aanreikte.

"You're welcome"

"Beloof me dat je niemand, maar dan ook echt niemand hierover vertelt" Een meisje fietst verbaasd lachend langs ons vreemde samenzijn.

"Okay, I promise"

"Geef me je telefoonnummer, dan kan ik je later, in beter tijden, contacten, zodat je eens in Zuid-Afrika een beroep op mijn hulp kunt doen"

"Hier heb je mijn email ook"

"Bedankt!"

"Tot ziens", en we lopen uiteen.


Op de laatste vrijdag, na het op-een-na laatste tentamen en een kalende lunch met Ruben en Nienke bezoek ik Femke in Rotterdam. Femke gaf tijdens een avondles over internationale gezondheidszorg voor tropengangers een presentatie over haar verblijf in Ghana voordat ik dat over mijn avonturen in Mali deed. Daarna maakten we kennis in een Leidse kroeg. Nu is ze in Nederland bezig met de opleiding tot tropenarts, wat ik waarschijnlijk ook zal doen. Daarom is het interessant nu over haar ervaringen te horen, die ze als arts-assistent in Spijkenisse nu opdoet. We raken verzeilt in Afrika, microkredieten en baanbrekende statistieken van Ted Rosling (zie: youtube), waardoor de tijd vergeten wordt en ik naar Amsterdam spoed om de laatste trein naar Den Helder te halen. Bij Haarlem kapen met alcohol doordrenkte Schotten de coupe. Ze zingen Nelly the elephant waarbij ze stampen op de stoelen achter mijn rug en in hun kilts gaan zitten roeien in het gangpad, om dit vervolgens in de volgende coupe nog eens te doen.


Dan stap ik Sloterdijk al binnen en loop naar spoor 13, waar staat dat de trein naar Enkhuizen van 16 over 0 tien minuten vertraagd is. Zou mijn trein daar niet moeten staan?, vraag ik me af terwijl de witte bordjes onzichtbaar snel beginnen om te klappen en inderdaad "Den Helder" verschijnt. Onder aan de trap komt de trein juist in het zicht. De door mij gekozen 2e-klas deur opent en Mirjam loopt bijna tegen me aan. Zo vertrouwd is haar gezicht, dat ik pas een moment later besef hoe bijzonder deze situatie is; midden in de nacht stapt mijn studiegenoot, waarmee ik verregaande plannen heb om volgend jaar in Mocambique samen een onderzoeksstage te doen, voor mijn neus uit de trein naar Den Helder. Peter komt erachteraan. "Hey", zegt hij: "Ben je naar de kapper geweest?" Ik was het al vergeten: "Oja, nee, Nienke heeft het gedaan..., nouja, Ruben. maar ik ga mijn trein halen. Prettig weekend!"

Moment voorbij.


De laatste dagen maak ik nog een herkansing en begin ik in Amsterdam mijn onderzoek, waar ik vier specialisten en een bibliothecaris in het AMC-ziekenhuis ondervraag, wat gemakkelijker gaat dan verwacht. Op woensdag pak ik in zonnig Schagen nog even paasvee mee, een traditioneel Noord-Hollands bierfestijn, waarna ik op donderdag met een paar vrienden alvast een paasstol verslind, om daarna in Anna Paulowna te dineren en vervolgens in Oegstgeest mijn tas in te pakken, waarbij Ruben stroopwafels etende toekijkt terwijl Nienke voor mijn onderhuurder de vloer veegt, tot een uur of twee 's ochtends.


De week daarvoor pakte de postbode een grote envelop uit zijn tas. Het huis naast het museum stond er als adres. Alweer dit adres? Mopperde de postbode in het Roemeens. Het kaartje dat aan de achterkant getekend stond negeerde hij: "Je bezorgt hem zelf maar!", vervloekte hij de verzender.

"Ik bezorg hem zelf maar", verzuchte de verzender, die enkele dagen later de brief uit zijn brievenbus viste. Hij bekeek weer de retour afzender stempel, waaruit blijkt dat hij weer binnen honderd meter afstand van zijn doel is geweest en voelde het gewicht van de kleinere envelop die erin zat. Hij stopte de A-4 envelop in zijn tas en sloeg deze met een grote zwaai, welke de bladeren van de Yucca-palm deden trillen, op zijn rug, waar de zware tas nu hoog boven zijn schouders uittorende. Hij pakte zijn sleutel en stapte de met halflege kasten gevulde kamer uit, de gang in, waar hij de sleutel in het slot stak en omdraaide, wat hij bij de buitendeur, nadat hij de kille donkerte binnengestapt was, nog eens herhaalde, uitgezwaaid door een van zijn huisgenoten, die op dit vroege tijdstip zich juist begon voor te bereiden op weer een dag co-schappen. De reis was begonnen.