1 april 2007

Een dag

Zaterdagochtend viel ik dankzij de harde doffe tonen van mijn geliefde buren pas kwart over een in slaap.

Om kwart voor zeven ging mijn wekker. Na de tweede keer bleef ik eruit; ik mocht vandaag weer werken. Mooi op tijd, om twee voor acht, liep ik door de gang naar de overdrachtsruimte, waar we ook onze pauzes vieren. Daar kwamen we vandaag ruimschoots aan toe; het was erg rustig op de afdeling. Toch werd het een boeiend en enerverend dagdeel. Ik hielp de verpleging met wat er te doen was en keek met de verpleegster van de KNO-kant mee toen zij de indrukwekkende wonden van een vrouw bekeek. Ik weet nu hoe een borst er van de achterkant uitzien. Later keek ik met iemand van de oog/huid kant mee toen zij "even een HB-tje ging opnemen". Bloed prikken dus. Tijdens de lunch meldde ze dat ze met iemand een oculair-injectie zou gaan halen. Een injectie in het oog. Ook dat wilde ik wel gezien hebben. Toen zij opstond om te gaan vroeg ik dus of ik mee mocht, wat uiteraard geen probleem was. We haalden de man op en brachten hem met een rolstoel en de lift naar de oog-polikliniek, waar we nu in het weekend de enige klant waren. Toch zaten we, ondanks dat we de artsen bij binnenkomst begroet hadden, nog een poos in de wachtkamer. Op hun verzoek reden we naar het eerste kamertje, waar we meneer op een andere stoel hielpen. De arts keek met een lens en een lampje naar het oog. Het wit was rood en de pupil was wit. Wij mochten even meekijken, maar ik had natuurlijk geen idee waar ik naar keek. De arts wel. Die zei dat het er tegenviel, waarop de man tegen ons zei, dat hij er dan maar mee moest leren leven. Wonderlijk zoals hij lichamelijke tegenslag, waar hij sinds hij met pensioen was al vaak mee te maken gehad had, zonder een kik leek te accepteren. Hierna gingen we naar het volgende kamertje. De man mocht weer in de rolstoel, en tien stappen verder weer in een behandelingsstoel. Daar werd veel in zijn oog gedruppeld, om hem schoon te maken en enigszins te verdoven. Er werd een doek over zijn gezicht gelegd, met een gat zo, zodat alleen zijn oog nog aanwezig was. Zijn oogleden werden met een klemmetje op hun plaats gedwongen. Hierdoor zag het oog er uit, zoals ik het in een horrorfilm niet tegen zou willen komen. Nu het de realiteit was kon ik er echter goed mee omgaan. Na nog meer druppels kwam de zogenaamde verdoving, een spuit waarmee ze in de boven op het oog gelegen vaten probeerde te spuiten. Deze verdoving deed, net als het plaatsen van het klemmetje, duidelijk al behoorlijk pijn. Hierna wachtten we een lange tijd, zodat de verdoving kon inwerken. Hierbij werd het klemmetje even weggehaald. Het bleef een raar gezicht, vooral toen de arts een alledaags gesprek met hem aanging. Vreemd om alleen een oog te zien als je een mens hoort praten. Na de lange tijd werd de klem, niet met minder pijn, weer teruggeplaatst. Na nog wat druppels werd de injectienaald, waar het allemaal voor gedaan was, erbij gepakt. Er werd gevraagd om vooral zijn oog stil te houden en toen zat hij erin. Vrij gauw ook weer eruit, klemmetje weg, doek eraf en we konden weer gaan. We waren een half uur weggeweest. Hierna liep ik voor de derde keer een rondje met een man die maandag na zeven weken ontslagen zal worden.

Na tweeën volgde ik een lezing over tropengeneeskunde. Eerst sprak een man die net terug is van twee jaar Malawi. De foto's die hij liet zien van de ziektebeelden die je daar kunt tegenkomen waren erg sprekend. Alles is even verder ontwikkeld dan bij Nederlandse patiënten. Terwijl hij daar zat heeft hij geregeld dat hij nu, op 34-jarige leeftijd, zich in gyneacologie gaat specialiseren. Daarna sprak een vrouw die nu bezig is met de opleiding. Die duurt maar twee-en-een-half jaar, dus dat valt mee. Vervolgens had ik nog een lezing over kindergeneeskunde. Deze informatie werd afgesloten met een borrel, waarna ik samen met twee van mijn geliefde huisgenotes naar de bibliotheek liep omdat zij daar hun spullen in een kluisje gedaan hadden. Op zaterdag na vijven is de bibliotheek zelf echter ook als een kluis. Gelukkig liet de beveiliging zich inschakelen en hielp die hen naar binnen. Zij wilden in de stad wat gaan eten. Ik dacht ïk doe eens gek, ik ga mee.

Zo belandden we bij de ottomaan, waar we alle drie het eigen recept van de kok bestelden, behalve dan dat ik het graag zonder knoflook wilde hebben. Dat bleek onmogelijk, want het was al klaargemaakt. Mijn tweede keuze was ook erg lekker. Zeker samen met de drie knoflookvrije stukjes brood, waar de ober me op wees. Deze maaltijd sloten we af met een turks kopje thee.

Ik spoedde me op mijn fiets naar huis waar ik mij voorbereidde op het volgende dagdeel. In bovengemiddeld nette kleding reed ik haastend mijn dorpje uit. Even later reed ik het weer in; net als de dag ervoor was ik mijn toegangsbewijs vergeten. Doordat ik daardoor de trein naar Den Haag centraal gemist had, nam ik de trein naar Hollands Spoor, ervan uitgaande dat het niet erg zou zijn dat mijn kaartje voor centraal bestemd was. Bij binnenkomst in de trein hoorde ik bekende klanken. Vier roemeense dertigers zaten met om hun heen tassen vol met tientallen dezelfde klompvormige souveniers verdeeld over acht plaatsen. Terwijl de trein op gang kwam vroeg ik: "Sunteti din Romania?". Uiteraard kwamen ze uit Roemenië, dat wist ik al doordat ze roemeens spraken, maar het was een goede vraag om een gesprek mee te beginnen. Ik stond op, ging tussen hen in zitten en vertelde dat ik "de afgelopen maand..., euhm een maand geleden" (figuurlijk vertaald uit mijn Roemeens) in Roemenië geweest was. Het was gezellig om met ze te praten, al was mijn helft van het gesprek hetzelfde als zoveel van mijn gesprekken daar: in welke steden ben ik geweest, waarom/hoe lang was ik in Brasov en of ik nog eens terugga. Zij kwamen uit Boekarest en waren nu bijna aan het eind van een weekje Nederland. Morgen zouden ze met KLM vanaf Schiphol direct terug naar Boekarest vliegen. Ze waren vandaag in Leiden geweest en waren nu samen met mij onderweg naar Den Haag. Ze vroegen me, toen ik vertelde dat ik in Brasov verbleven had, of ik in Poiana, het door Boekarestianen bevolkte skigebied van Brasov, geweest was. Toen we op Den Haag HS waren stapten we gezamelijk uit. Ze twijfelden eraan of ze in Den Haag waren. Ook ik was er niet zeker van, al kon het eigenlijk niet anders zijn. Ik was nog nooit hier uitgestapt en het leek zo veel op station Haarlem... Een logische redenatie stelde mij, en ik daarna de Roemenen, gerust. "La revedere" scheidde onze wegen.

Voor het station vroeg ik me af welke tram me het snelst op mijn doel zou brengen. Normaal gesproken kwam ik hier na dansles met tram 1 aan, maar nu moest ik de andere kant op. Iemand stuurde me behulpzaam de verkeerde kant op, maar daar kwam ik gauw achter. Ik bedacht me dat mijn OV nu niet genoeg zou zijn om met de tram te mogen reizen, dus onnodig haastend kocht ik een strippenkaart, waarna ik uitzocht dat ik tram 17 zou nemen, die zes minuten voor tram 1 zou aankomen, maar wel een kleine wandeling zou veroorzaken. Op de gok stempelde ik twee strippen af en nam plaats. Op de stadskaart had ik gezien dat ik bij de verste hoek van de gracht bij het torentje van Balkenende eruit moest en daar naar rechts moest lopen. Dat was de weg die mijn bus iedere week nam. Ik kwam dan ook zonder problemen op de dansavond aan.

Daar traden een aantal mensen op die werden geïntroduceerd met het feit dat ze ook in New York en Dubai een voorstelling gegeven hadden. Daar kunnen ze voortaan zeggen dat ze ook in Den Haag geweest zijn. Later kwam nog een paar, bekend van tv, een showtje weggeven, waarbij vermeld werd dat de dame eerder die avond bij sterrendansen de eerste plaats opgeeist had. Het waren gezellige uren. Tegen éénen waarschuwde mijn trampartner mij dat onze laatste tram om een uur zou gaan. Die hebben we maar gehaald, al had ik achteraf beter de bus die de tram vooruit ging, maar dan naar centraal in plaats van Hollands Spoor, kunnen nemen.

Vijf minuten later stond ik namelijk voor de dichte deuren van station HS, vergezeld door een oudere man die het niet vond kunnen dat zijn laatste tram naar Delft van twee over een niet had gereden, en nog een Delftse meid. Een donkere Nederlander van een jaar of 25 kwam in een nette jas aanlopen en bij ons staan. Op de deur stond dat het gebouw om kwart over een zou sluiten. Zo laat was het nog niet, dacht ik terwijl ik me afvroeg hoe je dan bij de treinen moest komen. Het drong tot me door dat, als je het station niet in mag, er waarschijnlijk ook niet zoveel treinen stoppen. De twintiger moest naar Rotterdam. Ik vroeg de oudere man hoever en welke kant op centraal was. Een kwartiertje, zei hij, en hij wees me naar de weg parallel aan het spoor. Samen met de jongen liepen we in de aangewezen richting. Hij vertelde dat hij met marketing en sale werkte. Hij had wel universitair onderwijs kunnen volgen, want hij kon gemakkelijk leren, maar hij had het niet gedaan, omdat hij het niet deed. Hij was te lui om te leren, beweerde hij. Hij hoopte dat er nog een trein zou rijden. Anders zou hij wel een taxi nemen. Daarop antwoordde ik dat dat voor mij als student geen optie was, maar dat ik wist dat er een trein zou rijden, want Den Haag en Leiden worden met elkaar verbonden door het nachtnet. Ik had alleen geen idee hoe laat die zou rijden. We vroegen een paar engels sprekende voorbijgangers de weg naar het station. Nadat ze ons verder hadden gewezen en doorslenterden zei ik, terwijl we stevig doorstappen tegen mijn metgezel: "This..., dit was de eerste keer dat ik aan chinezen de weg in Nederland heb gevraagd". "Alles moet een primeur hebben", antwoordde hij. Ik vroeg hem wat hij dat markette. Hij verkocht alles, zei hij. “Het maakt niet uit wat je verkoopt, als je je maar aan de bewezen systemen houdt. Gewoon het protocol uitvoeren, dan verkoop je. Over een half jaar begin ik mijn eigen kantoor.” Na door een andere man weer verder gewezen te zijn komen we de slenterende chinezen weer tegen. Ter verzekering vraag ik of we de goede richting nog uitlopen, wat ze beamen. We halen ze in.

Na vijf minuten zijn we inderdaad op centraal, maar aan de achterkant zijn alle hekken op slot. We lopen om het station heen naar de hoofdingang, vergezeld door andere, gefrustreerde, mensen. Eerst kwamen we een ingang tegen waar je alleen door naar de Burger King kon gaan. Verdere doorgangen waren afgesloten. Rond deze ingang stonden meerdere mensen een nachtelijk maal naar binnen te werken. Een voedselpakket lag voor de hoofdingang vertrapt en uitgespreid, waardoor wij tussen de afzettingen door naar binnen liepen. Aan het einde van de gang bij de balie stonden twee conducteurs bij de draaideur te controleren. Ik mocht naar binnen. Mijn metgezel bleef nog even achter om een kaartje te kopen. Ik ging bij drie conducteurs staan die op hun trein stonden te wachten en een wegwijzer stonden te becommentariëren. Het was een paal met een wildgroei van borden eraan, die allemaal de verkeerde kant opwezen. Ik vroeg ze hoe ik in Leiden kon komen. Mijn trein zou om 2.41 vertrekken. Het was 1.45… De twintiger kwam de stationshal binnenlopen. Ik voegde me weer bij hem. Hij zei dat hij honger had, waarop ik voorstelde om iets te gaan halen. Alles moet een primeur hebben. Hij zei dat hij geen Burger King rotzooi wilde eten, waarop ik zei dat ik ook liever buiten op zoek zou gaan.

Terwijl we de draaideuren passeerden stonden de hingen de conducteurs nog rond bij de deur en de balie. Een raakte in een mondeling gevecht toen hij een man, die de stationshal niet leek te willen betreden, vroeg het gebouw te verlaten. Deze vroeg hem in gebrekkig Nederlands waar stond dat hij daar niet mocht staan. We vernamen dat zijn trein om 2.49 zou komen en gingen op pad, terug in de richting van Spui, waar we vandaan gekomen waren. We kwamen aan bij een een aantal eettentjes die we op de heenweg al gezien hadden. We stapten Luxor binnen.

Het zat en stond er vol met mensen. Stellen zaten aan tafels grote met vlees en patat gevulde borden te legen. Ik zag mijn redelijk nette overhemd en de donkerblauwe stropdas door de ritsopening van mijn automatisch geopende jas. Gauw ritste ik hem dicht. Deze kleding vond ik hier niet op zijn plaats. We inspecteerden de menukaart. "Het is wel duur", zei hij. "Ach, we bestellen". We namen shoarma. Terwijl het bereid werd stonden we in de weg. De portier verhief bij iedere binnen of uitgaande klant zijn stem met een "Goedenavond heren!" Toen we juist waren gaan zitten was het klaar. Hij legde het tientje dat hij juist uit de muur gehaald had op de balie en pakte toen zijn portemonnee er nog bij. "Moet ik niets bijleggen?", vroeg ik verontwaardigd. "Doe er maar twee euro bij. Ik heb een goede week gehad”, zei hij. We twijfelden of we onze maaltijd toch hier zouden opeten, maar de portier zwaaide de deur al voor ons open. “Prettige avond heren!”, gebruikte hij om ons naar buiten te werken.

Terwijl we langs het Spui liepen opende hij zijn kunststoffen bak en bekeek bekeurend zijn eten. “Wat is er?”, vroeg ik. “Even kijken of ik waar voor mijn geld gekregen heb”, zei hij. “En is het wat?” “Mwah, ’t kan er mee door. Alleen wel een heel zielig klein broodje…” “Tsjah, daar kunnen ze wel wat meer van doen”, zei ik, “dat kost ze ook niet zoveel, en het maakt het gelijk een stuk beter.” “Hoe oud ben je eigenlijk?”, vroeg hij. “Negentien” “Nog jonger dan ik”, hoor ik met verbazing. Ik had hem rond de 25 geschat. “Hoe oud ben jij dan?” “Twintig.” “Oke, en over een half jaar je eigen kantoor. Netjes.” “Wil je weten wat ik de afgelopen week verdiend heb?”, vroeg hij. “Nouja, als ik dat vertel dan stop je gelijk met studeren.” “Ik ben wel benieuwd naar wat een leeftijdsgenoot kan verdienen”, zei ik “Ik kan het wel hebben hoor.” “750 euro.” “Das netjes, maar ik stop nog niet met studeren. Dokters komen op een gegeven moment ook wel aan dat soort bedragen. Dan moet je geen tropenarts worden, maar ik doe het niet voor het geld.” “Een man met idealen… Het viel nog wel mee. Een meisje had deze week 1500.” “Hoe doe je dat?” “Je krijgt 110 euro per sale. Ik probeer altijd twee of drie deals per dag te maken”, verklaarde hij terwijl we door de Burger King maaltijd het station binnen liepen, waar juist een in de handboeien geslagen man tegenstribbelend door twee politieagenten afgevoerd werd. We liepen weer tussen de conducteurs door richting ons perron. Tussen de rij mensen die de banken op perron zes en zeven bezet hielden zochten we een plaats om onze winst te verorberen, terwijl mijn leeftijdsgenoot een meegeleverd bakje met oranje-rozig spul ongeopend in een vuilnisbak gooide. Op een van de laatste banken vonden we twee aaneengesloten plaatsen. Ik nam plaats naast een jonge man in een rood vest, die achterovergelegen een leeg colaflesje voor me wegnam. “Moet je naar Rotterdam?”, vroeg hij. “Nee, naar Leiden”, zei ik. “Gefeliciteerd” “Leiden is ook niet alles”, zei ik. “Alhoewel, jullie gaan natuurlijk maar tot Delft en dan verder met de bus. Leiden is wel alles, vergeleken met jullie.” De man sloot zijn ogen terwijl ik het witte bakje opende. Dit was zo ongezond. Zo’n hoeveelheid vlees zou zelfs op een gebruikelijke maaltijd tijd ongunstige gevolgen hebben. Ach, ik moet toch een beetje doen alsof ik een normale student ben… “Eet smakelijk!” “Hetzelfde”, antwoordt hij met volle mond. Het broodje was inderdaad miezerig, maar er zat wel een bewonderenswaardige hoeveelheid groente bij. Het oranje-rozige spul was inderdaad niet te eten en de knoflooksaus, toch nog vandaag, had weinig smaak. Na tien minuten reed de trein naar Leiden achter me binnen. “Tot ziens!”, zeiden we, waarna ik de trein in stapte en daar mijn ontbijt beeindigde.