2 september 2009

Yurtland



In Batken, waar de taxi me afzet, stort een groep taxichauffeurs zich over me heen. Hier zal ik een rit om de in de weg liggende Oezbeekse enclave moeten regelen. De eerste biedt zich voor 1500 Som aan, wat ik gemakkelijk naar 1000 weet te praten, maar ik ga niet akkoord; 500 (8 euro) wil ik ervoor betalen en anders ga ik lopen. Ik heb nu toevallig even geen haast. Ik vlucht een winkel in, waar moeder en zoon, die de zaak runnen, zitten thee te drinken. Daar koop ik brood, water, pasta en een blikje vis; et de spaghetti die ik al maanden meedraag genoeg om drie dagen wandelen te overleven. Moeder nodigt me uit voor de thee, die ik aan de bezoekerskant van de balie, op een stoel gezeten, opdrink. De rus, die bij me in de taxi zat en nu in dezelfde situatie zit, komt ook de winkel binnen. In de taxi had hij al gezegd:
"Kijk", en hij liet zijn paspoort zien. "Ik ben net als jou ook Rus, dus zullen we samen een taxi zoeken?"

"Ook Rus?", had ik geantwoord. "Maar ik ben een Nederlander!"
Ook hem willen ze voor 1000 som verplaatsen, waar ook hij niet mee akkoord gaat. Met zijn vieren drinken we thee, tot ik besluit te vertrekken. Moeder geeft me nog een blik vis mee en de later binnengekomen vader stopt me een zak koeken toe. Eenmaal buiten, wandel ik met mijn bepakking weer langs de taxichauffeurs, die zeggen:
"Kom hier met die tas, dan gaan we!"
"Ik ga al, lopend!"
"Lopend?!" Belachelijk vinden ze dat. Maar zij kennen de mogelijkheid van liften nog niet.


Ik geniet van de vrijheid. Loop lekker door de rust van de heuvels, een briesje in mijn gezicht maar verwarmt door de zon; op de zware tas na is het heerlijk. Voor vijfhonderd meter. Dan stopt de 1000 som vragende taxichauffeur met twee klanten in zijn auto naast me.
"Stap in."
"Nee."
"Voor hoeveel wel?"
"500."

"Oke." Hij stapt uit, laat me mijn tas achterin gooien, en we rijden weg. Na twee kilometer zijn we uit de heuvels en al gauw rijden we door de woestijn. Zonder tegenligger of achterligger doorkruizen we kilometers niemandsland, tot we de bewoonde heuvels aan de andere kant inrijden, waar we na nog enkele kilometers een kruispunt bereiken. Daar kijk ik hoeveel een andere inzittende hem betaalt, wat, ondanks mijn doorzettend afdingen, nog altijd vier keer minder blijkt te zijn dan ik zou betalen. Met deze nieuwe kennis halveer ik mijn prijs nog eens, waar de chauffeur zich al gauw bij neerlegt.

Weer mag ik een stukje lopen. Nu besef ik ook wat ik de afgelopen weken, door de oneindigheid van Kazachstan, de registratieplicht van Oezbekistan en mijn haast in Tadzjikistan, omdat mijn visum me daar nog maar vijf dagen rechten gaf, gemist had. Want daar miste ik iets, en nu weet ik wat dat was, dat ik tekortkwam. Ik miste de vrijheid van het liften. Het gevoel dat het niet uit maakt waar je die nacht zal slapen. Het vertrouwen dat het vanzelf wel goedkomt, wat nog realistisch is ook, en dat je, hoe dan ook, toch zeker je doel zal bereiken. Want waar mensen rijden, kan gelift worden.

Een uur lang loop ik foto's makend langs velden met hier en daar een huisje. Mensen bewerken hun akkers, terwijl andere vlakken paars of geel zijn van het juist ingetreden voorjaar. Eén keer wordt ik door de politie aangehouden. Ik had ze niet herkend, omdat ze incognito in een normale Niva rondreden. Ze waren benieuwd wat er zo interessant aan de velden was, dat ik er foto's van maakte.
"Ik ben een simpele toerist", verklaar ik, waardoor ik er na hun verwondering over mijn gevulde paspoort vanaf kom. Na het uur begint de lucht te rommelen. Donkere wolken pakken zich samen en worden door de bergen mijn kant op gedwongen. Wanneer de eerste dikke druppels op mij neerstorten vraag ik me af naar welk huis ik zal lopen, terwijl ik vecht met mijn vertrouwen dat de echte bui wel over zal waaien. Drie jongens, waarvan twee met een fiets, verzamelen zich om me heen en praten een paar minuten met me. Waarvandaan, waarnaartoe, hoe?
"Liftend."
"En wat als het regent?"
"Dan word ik nat."
Maar niet deze keer. De bui sterkt aan, dat wel, maar een Kamaz haalt me van achteren in en hoewel ik nauwelijks mijn hand uitstak trapt de vrachtwagenchauffeur op de rem en houdt de passagiersdeur voor mij open.
"Meerijden?"
"Graag!" Tot ziens jongens uit afgelegen Kirgizië; ik zit alweer droog.


Als je ooit lange afstanden lift, ga dan niet met een Kamaz. Deze Russische vrachtwagens zijn tergend traag. Voortdurend vliegen de Volvo's, DAF's en Globetrotters je voorbij, om over de personenauto's, nog altijd mijn favoriet, maar te zwijgen. De weg was dan wel erg slecht, zo zonder asfalt door de leegte, maar 30-40 kilometer per uur is toch echt te gek, als je ruim 200 kilometer te gaan hebt. Toch was ik er wel blij mee.
Het weer klaarde al gauw op en de zon brak door. Het was een mooie rit. Grote stukken reden we langs de Oezbeekse groene Fergana-vallei en zelfs over een weg die kilometers door niemandsland ging, zo vlakbij de grens als het lag. We gingen namelijk aan de ene kant de Kirgizische grenspost over, waarbij ik erg zenuwachtig werd dat we ook de Oezbeekse grens over zouden gaan, maar in plaats daarvan sloegen we rechtsaf een weg in, die letterlijk over de grens van de twee landen ging.
Daar werden juist alle Oezbeekse aansluitingen opgebroken, die vroeger, toen het rijk van Estland tot Turkmenistan praktisch één groot land was, de grenzeloosheid benadrukten. Nú niet meer. Ze hebben nu grenzen, al zijn ze er op grote stukken nog niet uit waar die liggen, omdat ze, toen de grenzen er nog niet toe deden, op iedere kaart net even anders waren ingetekend. Daarom graven ze nu, waar ze er wel over uit zijn, een diepe greppel tussen de twee landen, waarbij alle tuinen en huizen die in de weg staan het moeten ontgelden en de Kirgizische huizen aan de andere kant van de weg nu definitief van de dorpen afgesneden worden. En daar reden wij nu langs.

Twee uur ten zuiden van Osh genieten we een shashlik in een restaurant. Bij het afrekenen zegt de serveerster:
"Ik heet Zarina en ik ben 18 jaar. Mag ik je emailadres?"
"Tuurlijk."
De vluchtige glimlach op haar gezicht zei me al genoeg, toen ik bij het ontvangen van de vleesspies mijn standaard 'zdravstvoejte' en 'spasiba' liet horen, zoals ik deze naar iedereen toe uitspreek. Vooral naar de genegeerde dames, die bij de metro penningen verkopen of schoonmaken, waarbij soms hun eeuwige chagrijnige grimas even tot een verloren lieve glimlach vertrekt, waarbij ik hoop hun leven heel even mooi te hebben gemaakt.
"Schrijf mij; ik zal terugschrijven", beloof ik de meiden van Centraal-Azië, die ik op straat tegenkom oprecht, wanneer ik hen het gevraagde geef. Ze schrijven me niet. Ik blijk voor hen net zo'n vluchtige gedachte geweest te zijn als zij voor mij.


Drie uur 's nachts komen we in Osh aan. Sino laat me bij zijn vrachtwagen achter, waar ik in de cabine ga liggen slapen, terwijl de met grote stenen gevulde trailer achter mijn rug door een vijftal jongens wordt leeggeschept. Na het wakkerworden maak ik kennis met de mensen die op het terrein van het vrachtwagenbedrijf wonen. Na de dochter des huizes mijn mailadres te hebben gegeven loop ik een paar uur door Osh. Het is bijzonder. Niet standaard-communistisch als Dushanbe, maar toch met de gebruikelijke elementen. Zo is er een groot grauw overheidsgebouw met een enorm Lenin-standbeeld, die met zijn rug naar het vergaande Lenin-kinderpark gekeerd staat, waar in de enige van de vele vijvers, die dit jaar wel gevuld is, kleine jongens spelend zwemmen. Natuurlijk is er ook een groot operagebouw en zoals altijd lange rechte lanen, met aan weerszijden hoge tientallen jaren oude bomen, die de lelijke woonblokken verbergen. Maar hier kun je ook in een van de vele theegana's traditioneel gemaakte samsa kopen, heerlijke lagman eten of shashliks bestellen, en er is een levendige markt vol Oezbeekse en Kirgizische waren. Op straat spreekt Yoldash me aan, omdat hij graag zijn Engels wil oefenen. Hij blijkt gastroenteroloog en wil graag in Europa dokter zijn.
"Want weet je wat dokters hier verdienen?"
"Geen idee."
"Ik krijg 20 dollar per maand... Wat verdient een dokter in Europa?"
"Over drie jaar, na zes jaar studie, verdien ik 150 keer zoveel als jij. Daarna wordt dat meer."
Logisch dat hij naar Europa wil. Of ik hem niet kan uitnodigen...
In een winkel koop ik een nieuwe SIM-kaart. Daarbij heb ik een gezellig gesprek met de verkoopster. 's Avonds belt ze me op, zonder dat ik haar mijn nummer had gegeven.
"Waar zit je?"
"Ik sta juist op de taxi te wachten. Ik ga vannacht naar Bishkek."
"Wanneer kom je weer naar Osh?"
"Goede vraag. Misschien later deze week. Als ik kom laat ik het je weten."
"Oké, tot dan!"
"Paka!"

De taxi brengt ons door de nacht over de bergen. Bij zonsopgang rijden we op 5000 meter hoogte over het asfalt door de groene grasvelden. We passeren vele langs de weg, en in de verte aan de overkant van de rivier staande yurts. Die ver weg staan behoren toe aan de veehouders, die enorme kudden schapen, koeien en paarden beheren, terwijl de dichtbij gelegen yurt-dorpjes vooral voor de automobilisten opgetrokken lijken te zijn, aangezien daar shashliks bereidt en кымыз verkocht wordt. De onvertaalbare term staat voor paardenmelk, die wij als over datum zouden beschouwen. Een Kazachse en dus ook Kirgizische delicatesse. Ik heb kunnen voorkomen dit te moeten proberen; airan en kefier, verdunde zure melk, dat vanaf Bulgarije al te verkrijgen is, is genoeg voor mij.


Mocht u ooit in deze streek belanden, rij dan op een zomerse lentedag overdag van Osh naar Bishkek of andersom. Het is eigenlijk verschrikkelijk dat ik het 's nachts heb gedaan, los van het feit dat ik geen oog heb dichtgedaan. De zonsopgang was dan weer wel de moeite. Het zou nog beter zijn als u bovenop zou blijven kamperen, misschien zelfs in één van die yurts. Maak u geen zorgen over de kou; de vetlaag van de schapenhuiden, die als tentdoek zijn gebruikt, houden u wel warm, zolang het geen winter is.


In Bishkek vind ik, na een ontbijt in het park met de koeken, die ik in Batken heb gehad, internet. Daarmee kom ik erachter dat ik nog steeds geen gastheer of vrouw heb, waar ik kan overnachten. Gelukkig heb ik nog de hele dag om dat te regelen, en al regelende zit ik in een internetcafe, dat 24 uur geopend is. In het ergste geval val ik daar in slaap. In de loop van de ochtend stuur ik vijf aanvragen. Na vier uur beeldscherm is het tijd voor pauze, vooral om eten te zoeken.


Ik kom een oude dame tegen die haar pannenkoekjes, gevuld met aardappel, staat aan te prijzen. Ik koop er twee, geef geld voor 4 en krijg er vier. Terwijl ik mijn pannenkoeken sta op te eten komt de volgende klant aanlopen.
"Sto gram, pazjalste"
Ze betreedt via de schuttingdeur haar tuintje, opent een luikje dat in de schuttingdeur verwerkt zit en steekt even later haar hand, die een bekertje wodka omsluit, naar buiten. De zwerver pakt hem aan, gooit het watertje door zijn keelgat, grijpt één van de drie lepels vanuit het pannetje met sla, dat de vrouw nu naar buiten steekt, neemt steels een paar happen, wenkt de rest van de pan weg en wandelt weer verder, de voorbijgaande menigte in. De vrouw komt naar buiten en gaat weer bij haar pannenkoeken zitten, waar ze er een paar van verkoopt, tot de volgende alcoholist langskomt om even bij te tanken, waarvoor ze het ritueel herhaalt.

Terug in het internetcafe lees ik dat Nazik en haar moeder me verwelkomen. Een uur later haalt ze me op en al gauw zitten we thuis van moeders kookkunsten te genieten. Het is een familie van schaakmeesteressen. Moeder, die bij de universiteit werkt als schaaklerares, heeft het vooral over haar derde dochter, die in Amerika zit en schaakkampioen van Kirgizië was. Nazik, of in onze taal 'zachtheid', kan het ook vrij goed, maar heeft het te druk met haar werk bij de bank. Ze had drie jaar lang in Duitsland gewerkt, maar is toen terug naar Centraal-Azië gevlogen. Toch zou ze nu weer graag naar Europa gaan.


Moeder Bagtonoer begeleidt me de volgende dag van overheidsgebouw naar overheidsgebouw om me te registreren. In de 'Lonely Planet' stond dat EU-burgers, behalve Nederlanders, zich niet hoeven te registreren. Daar baalde ik natuurlijk van, maar na in Osh en in Bishkek vier instanties te hebben bezocht kwam er een lijst tevoorschijn waarop stond dat ook ik zonder problemen vrij was om te gaan en staan waar ik wilde. Gerechtigheid. Daarna bezoek ik de Kazachse ambassade, om daar een nieuw visum te regelen voor mijn oversteek naar Rusland, maar helaas is het feest in Kazachstan en dus ook een beetje in Kirgizië; er wordt vandaag niet gewerkt. Tijdens de daaropvolgende vier bezoeken aan de ambassade krijg ik het uiteindelijk voor elkaar. Drie keer heeft het meisje achter de balie me naar vijfhonderd meter verderop gestuurd om een kopietje te maken, waardoor ik me drie keer in voordringende menigte naar haar balie heb moeten werken. De vierde keer stuurde ze me naar een bank, ergens ver weg in het centrum van de stad, om daar een betalingsbewijs te regelen. Toen ik dat twee dagen later toonde, begonnen ze met mijn aanvraag. De consul had toch ook een beetje met me te doen en besloot me de één-dags service te geven. Daardoor mocht ik mijn paspoort vrijdag alweer ophalen, terwijl mensen die hem twee dagen eerder hadden ingeleverd hem maandag pas konden verkrijgen.

Bij de universiteit word ik aan een lijst professors geholpen, die ik in verschillende ziekenhuizen in de stad mag bezoeken. Dat gaat wel goed, ook dankzij Artem, die ik 's avonds thuis ontmoet. Hij is dokter en nodigt me uit bij hem op zijn werk langs te komen. Zo helpt hij me aan twee professoren. Samen met de anderen kom ik slechts op vier, doordat velen al op vakantie zijn, of domweg niet willen meewerken. Zo stuurde de hoofdoogarts me door naar zijn onderdanen, die me vervolgens in een half uur uitlegden dat ze geen twintig minuten de tijd hebben om mijn vragen te beantwoorden. Daartegenover staat dan weer een professor die toevallig van vakantie terug naar het werk kwam, omdat hij juist een belangrijke bijeenkomst had. Die bijeenkomst liet hij even wachten om mij te kunnen helpen.

Nog steeds kom ik er één tekort, maar dat probeer ik via een Duitser, die daar geneeskunde studeert, omdat het voor hem in Kirgizië veel interessanter is dan in Duitsland, op te lossen. Frieder nodigt me ook uit om naar het grootste meer van het land te gaan: Issoek Koel. De noordkust schijnt vol te staan met hotels voor Russen en Kazachen, die daarvoor de grens over gaan, maar de zuidkust is nog leuk. Vooral de plaats waar hij al eens is geweest, met 300 meter van het enorme meer een zoutmeertje, waar je lekker in kunt drijven, bij een klein yurtdorpje twaalf kilometer van de grote weg. Hij gaat de dag voordat ik tijd heb al op pad, vergezeld door drie Zwitserse, twee Vlaamse en één Kirgizisch meisje.


Want ik probeer op zaterdag nog aan mijn professoren te komen. Met Nazik bezoek ik nog vier ziekenhuizen, maar tevergeefs. Daarna bezoeken we de markt. Ik had laten vallen dat er twee bruiloften aan zaten te komen (niet mijn eigen, merk ik daarbij altijd maar op) en dat ik daarvoor toch misschien wel een pak nodig zou hebben. Nooit moeten doen natuurlijk. De intentie hebben een pak te willen kopen was eigenlijk al te gek, maar door dat aan Nazik te vertellen sloeg het helemaal door:
"Mooi, dan gaan we naar de bazaar", zei ze.
"Maar ik kan hem hier helemaal niet kopen. Hoe krijg ik die ooit mee naar Nederland? Ik kan hem toch niet die duizenden kilometers door Siberië naar huis slepen?"
Dat was ze met me eens. "Dan gaan we toch alleen maar kijken?"
Dat kan geen kwaad, dacht ik. "Oké dan." Die bazaar zelf schijnt toch ook de moeite van het bezoeken waard te zijn.
In de grote hal vol zeecontainers, die als marktkramen fungeren, wandelen we van verkoper naar verkoopster om te vragen of ze maat tien hebben. Maar Kirgiezen, die qua uiterlijk al veel met Chinezen te maken hebben, dragen niet mijn maat. Toch vinden we er een, eigenlijk net niet groot genoeg, maar de verkoper en Nazik zijn na
ar omstandigheden best tevreden. Direct gekocht.

Nazik en ik lopen even later een buurtwinkel in, waar Nazik een fles water koopt. Ondertussen staat een vijftal mannen met plasticbekertjes in de hand, waarin ze eerst de wodka weg proberen te blazen, alvorens het in een keer achterover te slaan, waarna ze van de voor mij veel te zoute ballen en croutons snoepen. Ze wandelen weer verder.
"Waar woont je vriend?", vraag ik Nazik. Gisteren had ze over zijn bestaan verteld.
"Hier, in Bishkek."
"Oh", zeg ik verbaasd. "Ik dacht in Duitsland, aangezien ik hem de afgelopen dagen niet gezien en niet van hem gehoord heb."
"Ik zie hem niet zo vaak."
"Wil hij ook naar Europa?"
"Geen idee. Ik heb het hem niet gevraagd."
"Wil je met hem trouwen dan?" Dat is hier wel vrij gebruikelijk.
"Ik weet het niet. Ik denk het niet."
"En als je met hem trouwt, dan moet je zeker bij zijn familie inwonen?"
"Inderdaad."
"Vervelend."
"Maar zo is het nu eenmaal. Daarom weet ik ook niet of ik hem wil trouwen. Hij is wel prima, maar bij zijn ouders wonen... Liever niet."


Samen met Burul, die ook door Frieder is uitgenodigd, neem ik tegen de avond de marshroetka naar de zuidkust van het meer. Burul, of 'verander', zo genoemd omdat het na dit derde meisje, dat haar ouders geschonken werd, nu echt eens tijd werd om een jongen te krijgen, dacht vijf tassen mee te hebben genomen. Helaas, toen het busje ons in het donker bij het kruispunt had gedropt, kwam ze erachter dat het er zes waren geweest. De fles wijn en de klaargemaakte cake had ze weg laten rijden...


Een door Frieder besproken taxi brengt ons naar het yurtdorp aan het strand. Daar stuurt de chauffeur ons de verkeerde kant op, waardoor we een drie kwartier in het maanlicht ronddwalen. Halverwege het door het zand stappen, wordt de onderweg gekochte lompe watermeloen, in combinatie met mijn backpack (met pak), de optimaal gevulde rugtas aan mijn schouder en de vijfde tas van Burul toch ietwat oncomfortabel.

"Laten we de bagage hier even neerzetten, zodat we ze gemakkelijker kunnen zoeken", stel ik Burul voor.
"Maar wat als er iemand langskomt?" We waren net een paar mannen tegengekomen.
"Dat zal wel meevallen."
"Ik blijf wel bij de bagage", roept ze.

"Are you sure? En wat als er dan iemand langskomt?" Bovendien heeft iedereen het over wolven in deze landen.
"Ja, ik ben niet bang", voegt ze vertrouwenvol toe.
"Oké, prima, tot zo."

Alleen loop ik door de duisternis. Links van me is het grote meer, met een smal strandje, en rechts beginnen de bergen. Of ik tenten zie kan ik niet zeggen. Iedere struik, en daar zijn er veel van, zou een tent kunnen zijn, maar ondanks dat Frieder me per telefoon, die hier geen bereik heeft, had verteld dat ze níet dichtbij het pad stonden, lijkt het me zinloos alle struiken tot in de verte af te gaan. Wanneer ik een strandtent passeer roep ik een keer en besluit terug te gaan.
Als hij dáár voorbij had gestaan, had hij dat gebouw zeker opgenoemd. Terug in de buurt van Burul hoor ik haar gillen.
"Frieder!", roept ze. In de verte zie ik een licht onze kant op zweven.
"Burul!", roep ik naar haar.
"Ah, Kiel, ik ... wolf."
"Wat? Wacht even, ik versta je niet."

Dichterbij probeert ze het nog eens:
"Ik hoorde je roepen! Ik dacht dat je werd aangevallen door een wolf. Ik was zóó bang."
"Toch..."
"En ik dacht aan al die horrorfilms, waarin de slachtoffers altijd besluiten op te splitsen, voor ze verloren raken... Zo stom."


Maar Frieder had Burul al gehoord. Het lichtje zweefde steeds sneller naar ons toe, tot het dichtbij genoeg was om te verraden dat het zijn hoofdlamp was. Praktisch. Zo kon hij mooi die watermeloen van me overnemen. Samen met Nargiza, de Kirgizische die hij ook meegebracht heeft, loop ik voor Frieder uit, die Burul psychologisch bijstaat bij het verlies van haar zesde tas.
Diep in gesprek missen we op twintig meter de drie tentjes, waardoor we een paar honderd meter de verkeerde kant op langs het strand lopen, tot Frieder ons rennend inhaalt. Snel zetten we mijn tent nog even op, waarna ik door het ruizen van de golfslag in slaap word gesust.


Bij het ontbijt komen ook de Belgen en Zwitsers van Frieder zijn papkookkunsten genieten. Daarna genieten we van een modderkuurtje bij het zoutmeer, voordat we nog even in het echte meer gaan zwemmen. Aangenaam, gezellig, en de omgeving maakt het helemaal af, zo omringd door met sneeuw betopte bergen en groene en rode heuvels.


Na het avondmaal regelen we twee taxi's naar de grotere weg, waar de Duitstaligen een marshroetka terug naar de hoofdstad nemen, terwijl ik met de Vlamingen en Nargiza naar het oostelijk gelegen Karakol lift. Met onze laatste betaalde lift bezoeken we even een dorpje om een andere mederijder af te zetten. Daar laat Elke haar heupband, met paspoort, veel geld en andere belangrijke zaken, buiten op een steen achter, want "piesen met dat ding om, da's toch niet zo proper, hàh." Het kost wat stress en beltegoed, maar de achtergelaten meerijder brengt hem nog dezelfde nacht naar onze bestemming, vier uur verderop. Daar staan wij in de tuin van een hostel te kamperen.


Terwijl we de volgende morgen naar ontbijt, geld en internet op zoek gaan worden we door Valerie gestrikt. Hij vertelt ons over zijn berghostel in Altyn Arashan, waar hij juist tegen die avond met zijn jeep weer naartoe zal rijden. We besluiten mee te gaan, aangezien we toch op zoek waren naar een mooi bergavontuur. Hij vertelt alleen nog even de remmen van zijn jeep te moeten vervangen. Dat was wel fijn. Bij een benzinepomp koopt Valerie 3 ijsjes: twee voor de Vlaamkes en één voor zichzelf.
Gelukkig komt het toch goed; Inge en Elke herverdelen het zo dat ik uiteindelijk het meest krijg. Na tien kilometer asfalt slaan we een bergweg in, waarbij we langzaam maar oncomfortabel anderhalf uur omhoog hobbelen. Halverwege komen we nog een paar van zijn gidsen tegen, waarna we met zijn achten de rit met het autotje vervolgen, waarbij wij de beste plaatsen houden, aangezien wij nog net niet bij elkaar op schoot hoeven. Bovenaan mogen zijn gidsen aan de afgrondzijde tegen de auto aanduwen, terwijl Valerie zijn best doet niet van de berg af te rijden. Alles komt goed.


In het hostel zitten een paar Russen uit Sachalin bij het haardvuur en nog een stel uit Israël van het avondmaal te genieten. De meiskes brengen me in de loop van de avond wat Nieuwpoorts bij:
"Hie kie'n! Ik peiz dat hie een teusje ghoeste!", zegt Inge tegen mij.
"Nèn is al u'te'naak!", antwoordt Elke.
"'tzit bacht'n jun oor'n!", vuur ik terug. "En we moeten de tenten nog opstellen..."
"Nèm gaan even kiek'n of we ons een hokje kunnen stoef'n."
"'k zie weg..."
Niets van te volgen, die Belgische meiskes. Geregeld gaan we maar over op het Engels, omdat we dan meer dezelfde taal spreken dan in het Vladerlands.


De volgende dag doen we waar we voor gekomen waren: door de bergen lopen. Naar een of ander alpien azuurblauw meer. Dat hadden zij uitgekozen.
"Vier uur heen en vier uur terug", zei Valerie. "Maar voor jullie", waarbij hij op de meisjes wees,"negen uur. Heen..."
Maar ach, het zijn maar bergen, dus we gaan vrolijk op pad en ik mag Elke haar fototoestel vasthouden, omdat mijn batterijen plat zijn, en dan ben ik al gelukkig.
Al gauw komt de regen van de afgelopen dagen boven water, waardoor we maar van pol tot pol door de modder springen. Mocht ik ooit in Kirgizië komen te wonen, wat niet ondenkbaar is, dan probeer ik 'polspringen', niet te verwarren met polstokspringen, tot nationale en daarna olympische sport te maken. Het is een genoegen om je weg zo te zoeken, vooral als je de langste bent en door twee kleinere meiskes wordt gevolgt. Het is ook lekker duidelijk wie er gewonnen heeft: modderige broekspijpen=af. Elke was de eerste gelukkige, maar 's avonds, na regen en hagel, waren we alledrie verloren.


De beschrijving naar het meer was niet ideaal, maar met een handgetekend kaartje uit een boek dat ik vanuit Leiden al meesleepte kwamen we drie-en-een-half uur na aanvang toch erachter waar dat meer precies lag: daar schuin voor ons, achter die besneeuwde bergtop... Ik had er nog wel zin in, uitgerust door het vele wachten op mijn
medereizigers, en verfrist door die keer dat ik op mijn blote sandalen in de smeltwaterrivier ging staan, om Elke droog naar de overkant te begeleiden, maar voor hen zou het iets te gek worden.
"Wacht een uurtje", vroeg ik hen. "Dan ben ik boven, wanneer jullie naar beneden beginnen te lopen, dan zie ik jullie over twee-en-een-half uur wel weer."
Zo gezegd, zo gedaan. Vergezeld door een enkele bergmarmot spoed ik naar de losse stenen glijbaan, waar ik tegenop omhoog begin te klimmen. Na de eerste meters sneeuw gepasseerd te hebben, waarna ik weer bij stenen beland, komen juist twee mensen vanaf de andere kant naar beneden.
"Is the lake close?", roep ik ze vanuit de verte toe.
"Yeah, you can see it from the top."
"Great, where are you from?"
"Holland."

"Mooi, dan kunnen we gewoon Nederlands praten..."
Sta je na drie maanden bijna bovenop een berg in Kirgizië, en wie kom je daar dan in de verlatenheid tegen...
"Daar beneden zitten twee Vlaamse meisjes op me te wachten; doe ze even de groeten!"
"Van wie?"
"Van Chiel!"
Ze dalen verder, de man steevast twintig meter lager dan zijn vrouw.

Nog een half uur klim ik tegen de steenhelling op en dan via de rand van de rotsen langs de sneeuw. Dan ben ik hoger dan die sneeuw en kan ik in de grauwheid van de dag die we getroffen hebben een bevroren meer zien liggen. Geweldig... Een tomaat en twee slokken water als beloning en dan weer levend terug zien te komen. Terug bij de stenen kies ik nu de kiezelbaan.
Ik doe, na enige ervaring, sokken om mijn hand, en laat me zo, door mezelf naar voren te duwen, met enige vaart naar beneden glijden, met één knie gestrekt en de ander gebogen, om af te kunnen remmen. Dat was lachen! Zo afdalen maakte de klim toch nog de moeite waard. Het kost wel een paar sokken, maar schiet ook lekker op. Na de sneeuw terug in de groene weiden ren ik achter Inge en Elke aan, die alvast aan de terugweg begonnen zijn. Na nog een gesprekje met een herder, die vanuit zijn tentje 600 schapen, 120 koeien en 30 paarden beheerd, weer die koude rivier en wat polspringen komen we doorweekt thuis. Daar koken we spaghetti met prut en vis, voor we onze tenten opzoeken.

Voor een ander perspectief (2 minuten): http://www.tangatanga.com/ingenelke/reisverhaal/2007212380/

De volgende dag liepen en liften we in 4 uur terug naar Karakol. Valerie had belooft onze bagage met zijn auto mee te brengen. Dat deed hij ook, 1 uur 's nachts. Toen hadden wij al bij zijn collega een kamer met drie tweepersoonsbedden geregeld, na hard afdingen voor een 80 cent per persoon. Asociaal; kamperen had ons de helft gekost. Zonder afdingen had ik het niet gehaald; ik had nog maar 2 euro in som en wilde graag nog eten, voor ik het land zou verlaten.


Bij het hostel werd ik naar de telefoon geroepen. Aan de lijn hing een Spaanse, die me vroeg naar haar familielid, waar ze 16 dagen geleden voor het laatst van gehoord hadden, vanuit deze stad. Of ik of de hosteleigenaar hem misschien gezien hadden. De eigenaar had hem mogelijk wel gezien, maar waarschijnlijk niet... Dat helpt. Ze hebben hem later gelukkig wel teruggevonden, heeft ze me per email verteld. Levend; hij had gewoon even niets van zich laten horen.


Lopend vind ik de grens van de stad, vanwaar ik met verschillende auto's over landweggetjes richting de laatste heuvelrug voor Kazachstan rij. Daar word ik bij het vragen naar de weg uitgenodigt voor een maaltje, waarbij mijn proviand gelijk wordt aangevuld, voor ik weer een ritje verder word gereden. De volgende lift stopt ongevraagd. Een viertal ruiters tilt mij en mijn tas van de grond op een paard, waar we mee rijden tot de ruiters een paar vrienden in een auto tegenkomen. Daar in de berm legen we op onze hurken zittend een fles wodka, waarna twee van de ruiters me weer verder brengen. Vanaf de splitsing waar ze mij achterlaten, haalt een paardenkar met vader en zoon me in.
Ook zij brengen me direct weer een stukje verder en bovendien regelt de man een lift voor me met een paar Kazachen en Russen in een busje. De bestuurder had me eigenlijk niet mee willen nemen, maar de inzittenden maken al plaats voor me en de paardenmenner roept ook uit dat hij me toch in ieder geval wel even over de heuvels kan brengen. Dat bespaart me weer een stevige wandeling over een slecht begaanbare verlaten weg. Daarbij komt, dat, eenmaal in een auto, ik er nooit uitgezet wordt voordat onze wegen scheidden. Een grenspost en tweehonderd kilometer verderop laten ze me goed doorvoed achter.