25 augustus 2008

Even verderop

Woensdagochtend zou ik met Willem en Baba meerijden naar Sevare, 630 kilometer verderop. Daarvoor zou ik om acht uur bij de katholieke missie, waar men kan overnachten, zijn. Om tien over half acht stond ik voor de kathedraal, maar na twee keer te zijn doorverwezen, was ik bij de vrouwenafdeling, drie vragende bedelaars en vijfhonderd meter verderop. Omdat ik te lang nietsdoend voor de dichte poort stond kwam een man naar me toe die beweerde dat 'de blanke man' om zeven uur al vertrokken was, maar hij wilde me graag helpen een hotel te zoeken...
"Ik bel hem wel even", zei ik.
"Geloof je me dan niet?", vroeg hij verbaasd.
"Jawel, maar ik zou met hem meerijden dus ik vraag hem even waar hij is"
Ik loop weg en bel Willem, die aangeeft bij de andere afdeling te zijn, waar ik tien minuten geleden stond. Wanneer ik die kant weer op begin te lopen komt de ‘behulpzame’ man achter me aan.
“En?”
“Hij is op de mannenafdeling”, zeg ik.
“Dan breng ik je daar naartoe”
“Is niet nodig. Ik weet de weg”
“Heb je geld om koffie te drinken?”, vraagt hij me.
“Ik kan nu geen koffie drinken…”
“Nee, zodat ik koffie kan drinken”, maakt hij duidelijk.
“Nee”
“Geef je me geen geld?”
De vierde vragende bedelaar…
“Nee”
“Waarom niet? Jullie daar hebben genoeg!” Hij laat zich van zijn minder vriendelijke kant zien.
“Ik geef geen geld. Tot ziens” Ik geef hem een hand, bedank hem voor zijn bemoeizucht en steek, wanneer daar gelegenheid voor is, gauw over, hem achterlatend.

Terwijl ik Willem uit de poort zie komen, leg ik geld voor koffie op de vingerloze handen van de oude vrouw, waar ik nu al voor de derde keer met mijn gevulde backpacktas langsloop. De auto wordt volgeladen, handen worden geschud, we gaan op weg. Via de bank in de villawijk, die mij aan Nederland deed denken, nemen we de Libanese brug naar de overkant, waar we mijn ziekenhuis passeren en langs de busstations rijdend (iedere organisatie heeft zijn eigen station) de weg naar Segou kiezen. De auto, meegenomen uit Nederland, zo verraadt het garagestrookje boven het Malinese nummerbord, is comfortabel en snel. Willem denkt ook om de vele verkeersheuvels, waardoor ook die de auto en ons onberoerd laten. Onderweg eten we oliebollen en loempias, die Baba van een vriendin gekregen had. In de stad Bla (deze noem ik niet zo omdat ik de naam niet meer weet; de stad heet Bla en die daarna heette San), welke halverwege de 630 kilometer ligt, drinken we een fanta en nemen we een vrouw en haar verwonde dochtertje mee tot San.

We brengen Baba naar zijn huisje in Mopti. Bij het uitladen van de spullen stromen de kinderen op ons toe. “Bonsoir; le cadeau?”, begroeten ze ons. Wie zou ze dat geleerd hebben?

De volgende dag neem ik de taxi brousse naar Mopti om daar blanken te zoeken om met hen mee te gaan naar de Dogon. Vijf seconden nadat ik de taxi verlaten heb komt een jongen met van die typische vlechtjes triomfantelijk op me af. Hij spreekt me aan en loopt pratend met me mee.
“Je mag best naast me lopen”, zeg ik na drie minuten “maar ik heb niet veel geld”
“Dat geeft niet, inshallah. De vriendschap is toch veel belangrijker dan geld? Het gaat mij erom met mensen ervaringen te delen, hakuna matata!”, beweert hij.
Dat zeggen ze allemaal, maar goed, ik heb gemeld dat hij niet te veel geld van me moet verwachten. Het eerste half uur bepaal ik waar we heen gaan. Of eigenlijk niet: ik kies gewoon de richting waar hij me juist niet naartoe wijst, om te doen alsof ik zelf mijn weg bepaal. Op een gegeven moment, wanneer ik me plotseling omdraai en de andere kant op loop, omdat ik daar twee blanken zag lopen, beschuldigt hij me ervan dat ik hem af wil schudden en merkt hij op: “als ik bij je weg zou gaan zullen zich direct tien anderen om je verdringen, inshallah”
Ik weet dat het waar is, je ontkomt er niet aan een gids bij je te hebben. Dat is al vervelend genoeg, maar daarbij komt dat je nooit op het eerste gezicht kan zien of het een goede is, of hij dingen weet te vertellen, of hij je niet af zal zetten. Maar hij houdt in ieder geval de andere gidsen, de opdringerige verkopers en de bedelende kinderen op afstand. Waar nodig haalt hij zelf een muntje uit zijn zak en stopt deze iemand toe; dit hoort bij de service.

Langzamerhand krijgt hij de leiding. Er zijn minder blanken beschikbaar dan ik had gedacht. Het toeristenseizoen is ook nog niet echt begonnen. Na drie keer langs de moskee te zijn gelopen en het aangelegen dorp op het kleine eiland te hebben bezocht komen we bij de scheepswerf, met daarachter de kade waar tussen alle pirogue-boten de zijne met dak en blauwe gordijntjes aangemeerd ligt. [Zie foto] We dalen naar het water af waar hij zijn boot in stapt en onder het afdakje kruipt. Daar zitten meer mannen. Hij nodigt me uit.
“Ik wil niet met de boot weg”, zeg ik. Hij was hier in de uren daarvoor al enkele keren over begonnen.
“Wees gerust, we zitten gewoon even rustig neer. Hakuna matata!”
Ik neem plaats in de wietlucht. De man tegenover me geeft zijn joint door aan mijn 'gids', die hem op zijn beurt, na hem aan mij aangeboden te hebben, aan een ander doorgeeft. De man tegenover me is in Nederland geweest. Dat hoor ik wel vaker, maar hij kon Groningen uitspreken, wat voor mij overtuigend bewijs is. Daar woont een Nederlandse vriend van hem.
“Is Marihuana hier legaal?”, vraag ik alsof ik onwetend ben. Ik wist al van betrouwbare bronnen dat met mensen als deze de gevangenissen overvol geraakt waren.
“Gedoogd”, liegt hij: “net als in Nederland”
“Oke, mooi”, speel ik met hem mee. Hij zal wel vrezen dat ik uniformen langs zal sturen.

We gaan nog een rondje wandelen. Hij brengt me naar de markt voor de kunstenaars, waar je er niet aan ontkomt om wat te kopen. Het is makkelijk afdingen op spullen die je helemaal niet wilt hebben. Ze willen zo graag verkopen, dat ze het uiteindelijk toch wel doen; als je ze de rug toedraait komen ze altijd achter je aan en accepteren ze je bod. Aan de ene kant voel ik me wel schuldig, maargoed, ze hoeven niet akkoord te gaan. Wacht dan de volgende blanke af…

Ik kocht iets, maar voor het wisselgeld moest ik mee naar een andere winkel. Hier verkocht hij ‘traditionele’ met modder geverfde kleden.
“Wat bied je hiervoor?”
“Ik bied niet. Ik wil het niet kopen”
“Wat zou je bieden als je het zou willen kopen?”
“Ik wil het niet kopen, maar stel dat, dan zou ik 3000 bieden”
“3000! Maar ik vraag 10000, anderen betalen 15000 voor zo’n kleed. 3000 is veel te weinig…”
“Tsjah, ik betaal niet veel geld voor dingen die ik niet wil hebben”
“Oke, maar als je het had willen hebben, wat zou dan je maximale prijs zijn”
“Als ik het zou willen hebben zou ik als laatste bod 5000 bieden”
“8000”
“5000”
“Je hoort nu weer wat bij je prijs te doen”, legt hij me de spelregels nog eens uit.
“Nee hoor, zoals ik al zij, als ik het had willen kopen, zou 5000 mijn maximale prijs zijn”
“7000”
“5000”
“7000”
“Oke, geef je me mijn wisselgeld nog?”
“Is goed”, maar eerst vouwt hij het kleed op en duwt het in een plastic tas in mijn handen.
“Hé, qu'est-ce que tu fais?”
“Ik verkoop hem aan je voor 5000”
“Maar zoals ik aan het begin al zij, ik koop hem niet”
“Ja maar ik heb geld nodig. Ik wil vanmiddag met de bus naar Djenné”
“Dat is niet mijn probleem” Hij was de tweede al die dag die mij het idee wilde geven dat ik zijn buskaartje moest betalen.
“Je peut te laisser ma fille”
“Je ne te comprend pas... Nee, ik wil je niet begrijpen. Wat zei je?”, vraag ik om het hem nog eens te laten zeggen.
“Ik kan mijn meisje bij je laten. Ik heb geld nodig…”
“Nee, dankje. Kan be, tot ziens”
Ik hoop maar dat het niet over zijn dochter ging; hij kan niet veel ouder dan ik geweest zijn. Het kan niet anders; die grote ijzeren vogel, zoals ze hem in het Bambara noemen, heeft me op een andere planeet gedumpt.

We lopen verder. Ik bedenk me dat ik de vriend van Arnold en Bernadette zou bellen. Hij is ook gids en is me door hen aangeraden om mee naar de Dogon te gaan. Een enthousiaste stem neemt op en hij belooft direct te komen. Met de andere gids bespreekt hij de ontmoetingsplaats, waar deze me brengt. Wanneer Ogomono me bij het hostel aan een tafel op fanta trakteert verdwijnt de andere gids direct uit het zicht. Weer moet er onderhandeld worden, maar nu serieuze bedragen. Eerst €300 met een huurauto en een chauffeur, dan €200 met openbaar vervoer tot de laatste stad en van daar een huurauto. Is toch wat veel voor drie dagen, vooral in verhouding met de rest van de twee maanden. Waneer ik dat meld, biedt hij aan met zijn motor te gaan. Dat maakt alles een stuk makkelijker dus ik ga akkoord.

’s Avonds ga ik voor de derde keer in vier dagen met Willem uit eten. Deze keer om met Baba en andere vrienden zijn verjaardag te vieren.

Hierna belt Ogomono om te vertellen dat hij nog drie geïnteresseerden heeft gevonden waardoor de prijs nu tot €75 gezakt is. De volgende morgen sta ik om half negen klaar langs de weg vanuit Mopti, waar hij en de drie jongens vandaan komen. Na drie kwartier arriveren ze, waarop ik achter Ogo plaats neem en we via Bandiagara naar Djigiboumbou rijden. Na een drankje onder het afdak lopen we een rondje door het dorp, waarbij Ogomono het een en ander over deze bijzondere cultuur uitlegt. Zo vertelt hij over het ronde lage gebouwtje met de fraai bewerkte pilaren en het enorm dikke dak. Zo’n gebouw is in ieder Dogon dorp te vinden. Wanneer er een probleem is nemen alle wijze mannen in het gebouwtje plaats. Het plafond is zo laag dat men alleen maar kan zitten. Hierdoor kan het nooit tot een gevecht komen, daar je daarvoor toch rechtop moet kunnen staan.

We rijden nog een stukje verder, de rotswand af, over een mooie door de Duitse ontwikkelingsdienst aangelegde weg, die onderaan opsplitst in zandweggetjes. Ogo heeft veel rij-ervaring en ploegt ons tweeën daar met weinig moeite doorheen. De drie anderen, verdeeld over twee Chinese motors, hebben meer moeite met het losse zand. Al gauw zijn we in het dorp Endé, waar een goede lunch, couscous met kip en doperwtensaus, voor ons bereid wordt. Langs de majestueuze rotswand, van tijd tot tijd op hoogte bebouwd met graanopslagplaatsen, lopen we naar het noorden. Ik kan hier niet veel over schrijven. Ik kan je alleen maar op het hart drukken eens de moeite te nemen ook hier een paar dagen rond te lopen. Liefst in de komende jaren; ook deze wereld veranderd snel.

De animistische Dogon trokken hier zo’n 600 jaar geleden naartoe, de islamitische Peuhl ontvluchtend, en vestigden zich tegen de rotswand, waar je alle geluiden van de vlakte hoort en dus ook de aanstormende plunderaars die van tijd tot tijd langskwamen. Ze kwamen er de Tellem tegen, die nog hoger tegen de rotswand hun graanschuren gebouwd had. Men weet nog niet hoe deze zo hoog hebben kunnen klimmen. De wand is behoorlijk stijl. De Dogon gaan er dan ook vanuit dat de Tellem konden vliegen. Dat kan immers niet anders… Helaas vonden de Peuhl de Dogon en ze stelden hun voor de keuze islamiet te worden of te sterven. De meeste stierven.

De reisgenoten waren gezellig. Een Engelsman, een Belg en een Australiër met een Frans paspoort die slechts drie jaar in Australië heeft gewoond. Daarna heeft hij vijf jaar in Frans België gewoond en verder in Duitsland. Hij en de Waal spraken best redelijk Nederlands en perfect frans, de Engelsman sprak goed Engels… Ze studeerden alledrie in Manchester en twee van hen hadden net een jaar stage in een laboratorium in Gambia achter de rug, waar de Belg hun opzocht waarna ze nu samen tot aan de Dogon getrokken zijn.

Van Ende liepen we naar een volgend dorp waar we overnachten. We zouden op het dak slapen, maar een grote stortbui maakte dat het personeel ons kamers met onafsluitbare klamboes toewees. De volgende dag beklommen we de rotswand en sliepen we in een dorp erbovenop. De foto's spreken voor zich.

Nadat een ossekar ons teruggebracht had reden we met de motors naar Mopti. In Kati werden we aangehouden. De man in uniform sprak met Ogomono en vertelde dat het niet toegestaan was toeristen met gehuurde motors mee te nemen. Ogo stopte hem 1000 franc in zijn hand. "Wat is dit?", vroeg hij: "probeer je me af te kopen?" De Australiaan mengde zich in het gesprek door te zeggen dat Ogo de afgelopen dagen zeer goed voor ons is geweest. Toch neemt de politieman Ogomono mee een gebouwtje in. Na vijf minuten komen ze naar buiten en kunnen we gaan.
"Was het duur?", vraag ik als ik weer bij hem achterop zit.
"Nee, niet duur", antwoord hij: "hij nam het alleen buiten niet aan omdat jullie erbij stonden"
"Alsof wij niet weten dat hier veel corruptie is..."

De jongens nemen een kamer in hotel "Ya pas de probleme". Ik zwem illegaal met ze mee, voordat we wat eten, gedag zeggen en Ogo me naar Willem's huis brengt.

De volgende dag brengt Willem me naar de kliniek, die 300 meter achter zijn huis is, waar hij met de Soeur mijn komst al had besproken. Deze is nu helaas met vakantie, maar er is uiteraard geen probleem: ik mag mijn witte jas, die ondertussen toch wat rood is van al het stof, aantrekken en de consulten kunnen beginnen. Het is een mooie kliniek. Een Italiaanse organisatie heeft deze in 2006 cadeau gedaan. Er zitten onder andere een chirurgie-afdeling en twee grote verpleegzalen in. Helaas is er geen personeel om dit te bemannen: het staat al twee jaar leeg en dit ziekenhuis is nu niet meer dan een huisartsenpost en vaccinatiekliniek. De dokter vertelt me op woensdag, de enige dag dat hier een dokter is, wanneer de eerste patient pas om negen uur binnen komt, over zijn studie. Deze duurt net als bij ons zes jaar, met daarna een specialisatie, met als verschil dat hij na drie maanden, als eerstejaars dus, zijn eerste bevalling begeleidde en in de eerste zomervakantie tijdens een stage voor het eerst een blindedarm wegsneed. Mocht mij iets overkomen, dan vlieg ik hier zo gauw mogelijk weg...

Tijdens de spreekuren voert de broeder ook behandelingen uit, waarbij ik hem assisteer. Verbanden verwisselen, wondjes schoonmaken, injecties geven; dat soort werk. De opvallendste patienten waren die drie van de vijftien, die op een dag een bloeddruk van 260 over 130 hadden. In Nederland schrok ik altijd van 160 over 100, en daar worden veel mensen dan ook voor behandeld in het westen. Een ander persoon had een schorpioenenbeet in haar voet, waardoor ze maar op een been kon lopen en voor de terugweg haar rechtersandaal vergat.

Een middag hielp ik Willem met het plaatsen van een zonnepaneel op het dak van de opslagplaats bij de tuin in een dorpje even verderop. Hij heeft deze tuin aangelegd voor de vrouwen van het dorp, opdat ze groenten en specerijen voor de saus kunnen verbouwen. Doorgaans is het de taak van de man om ervoor te zorgen dat er rijst of toh is, maar het is aan de vrouw om de saus te regelen. Van hun eigen geld; de portemonnees zijn gescheiden. Niet vreemd, als je vier vrouwen hebt.

Donderdag bezochten we het ziekenhuis van Mopti, waar Willem ook een stage voor me geprobeerd had te regelen. De directeur vond dit niet zinvol, zoals hij nu weer benadrukte, omdat ik nog geen enkele snij-ervaring heb. Maar over drie jaar ben ik welkom. Dan mag ik komen oefenen met bevallingen en operaties. Als ik nu een operatie wil bekijken dan mag dat ook, maar helaas, morgen is al mijn laatste stagedag in Sevare; er is geen gelegenheid meer. De tandarts leidt ons rond en brengt ons overal naar binnen, waardoor ik met alle specialisten een praatje maak. Bij de oogheelkunde staat een apparaat dat al vijf jaar stuk is, maar bij de radiologie staat juist een mooi nieuw apparaat. Voor de MRI-scan moet je naar Bamako, 600 kilometer verderop. Een CT hebben ze niet in Mali. Het is wel een mooi ziekenhuis. Het is vijftig jaar oud, nog door de fransen gebouwd, en het ademt dan ook een koloniale sfeer uit. Op de open plekken buiten zitten talloze mensen op matjes te leven. "De familie van de patienten", zegt de tandarts. "Ze zorgen voor het eten en de verzorging" De patienten zelf liggen binnen. Wel vervelend als je op de bovenverdieping verpleegd wordt en ze je de trap op en af tillen om van en naar de operatieafdeling te gaan. Liften hebben ze niet.

We sluiten de rondleiding af met de incontinente vrouwen afdeling, welke op het terrein ernaast is, met een muur ertussen. Af en toe komt een team langs die deze opereert. Als de operatie mislukt blijven ze de rest van hun leven incontinent. Sommigen van deze schijnen hier vijf jaar te blijven wonen. Waarom is me niet helemaal duidelijk, maar een feit is dat incontinentie tot grote sociale problemen leidt en veel van deze vrouwen door hun omgeving niet meer geaccepteerd worden. Waar ze na die vijf jaar belanden is al helemaal een raadsel.

We drinken nog wat in het mooist gelegen restaurant van Mopti met uitzicht op de haven. Een man neemt zijn hele verzameling CD's met me door. Ik beloof hem op internet de muziek te beluisteren. Als ik het goed vind zal ik terugkomen. Helaas wist ik al dat ik niet meer in Mopti zou geraken.

Zaterdagochtend brengt Willem me naar het busstation. De bus brengt me in een uurtje naar 'kruispunt Djenne' waar ik bij het bijna leeg lokaal busje ga staan. Mocht deze vol komen, dan rijdt hij naar de stad Djenne, maar daar wacht ik liever niet op. De tweede motor die langskomt neemt me mee. Ik betaal 2000 franc. 1000 voor de motorrijder en 1000 voor de chauffeur van het busje waar ik niet met meerijd, omdat hij dacht dat ik zijn klant zou zijn. Na 25 kilometer komen we bij de rivier, waar we een pirogue nemen, die ons naar de overkant brengt. Bij het in de pirogue stappen komt een gids naar me toe. We onderhandelen over de prijs en even later zitten we met z'n drieen op de motor; een gids heb je sowieso nodig... Toevallig had ik een goede! Hij leidde me eerst naar mijn hostel en vervolgens door het doolhof van de stad, waarbij we de grootste moskee van West-Afrika, de naastgelegen begraafplaats voor mensen die tijdens de jaarlijkse reparatiewerkzaamheden door van de steigers te vallen om het leven komen en het bouwwerk waar rond het haar 900 een meisje levend is ingemetseld niet overslagen. De jaarlijkse herstelwerkzaamheden zijn bij alle lemen gebouwen na het regenseizoen een verplichting. Gelukkig hebben ze dat meisje geofferd; sindsdien brokkelen alle muren niet meer zo snel af.

[Gebouw waar meisje is ingegraven]
Hij vertelde dat hij me graag een dorpje wilde laten zien. Dat leek me niet zo interessant, ik had immers al twee weken in een Malinees dorpje gewoond, maar het was een mooie manier om de dag door te komen. Ik had alleen niet genoeg geld. Daarop bood hij aan om het met twee maaltijden, de lunch en het avondeten, bij hem thuis te combineren. Dat leek me een prima oplossing.

Bij hem zat ik een uurtje buiten op de stoel televisie te kijken, terwijl zijn vrouw en een andere vrouw het eten bereidde. Vette rijst met visjes. Ze zijn lastig te ontgraten, met een hand, maar oefening baart kunst. Direct na de maaltijd begon het te regenen, waarop we met zijn zessen in het kleine huisje plaatsnamen en Malinese videoclips keken. Toen het na een paar uur minder hard regende, gingen we op pad. Djenne komt het best tot zijn recht na een flinke stortbui. Ik liep op mijn sandalen, maar kinderen gaan vaak blootvoets door de straten, die tevens als riool dienen. Echte riolering mag niet aangelegd worden, omdat de stad als geheel op de werelderfgoedlijst staat en daarom het straatbeeld in zijn originele staat behouden moet blijven. Dit geeft vooral 's nachts een hoog risico op uitglijden, want hier zijn de nachten nog donker, het zwakke schijnsel van mijn telefoon uitgezonderd.

We huurden een motor en reden naar het dorp, dat uit een Bambara en een Peuhl wijk bestaat, met allebei hun eigen moskee. Het was niet erg interessant, maar de dag als geheel was een prima kennismaking met het toeristische en lokale leven van deze oude stad, voorheen de hoofdstad van een groot rijk, nu een openluchtmuseum met 8000 inwoners.

's Avonds aten we vlees met brood en daarna weer rijst met vis. Geloof me, in een restaurant had ik niet beter gevoed kunnen worden, laat staan dat ze deze ambiance hadden kunnen scheppen, inclusief het drie keer naar binnen en naar buiten verplaatsen van de televisie en zijn tafeltje, geleid door het wisselvallige weer. Hij bracht me naar mijn hostel, terwijl hij me aanbood me morgen met een motor naar het 'kruispunt Djenne' te brengen, omdat het anders redelijk onmogelijk zou zijn daar om acht uur te zijn. Wachten tot een busje vol was en zou vertrekken duurde vaak tot een uur of negen. Ik had al een kaartje voor de langskomende bus naar Bamako en zoals gezegd was ik aardig blut, dus als ik hem niet zou halen zou ik met euro's moeten gaan slingeren. Deze 30 kilometer zou me met hem 5000 franc kosten; de volgende 530 kilometer 8000...

Bij het hostel regelde hij een vriend die me met een eigen motor wilde brengen, voor 6000. Voorlopig zei ik ja, maar even later schoof ik bij vijf fransen aan, die ook de volgende ochtend rond achten daar bleken te moeten zijn. Ik stelde voor samen te gaan en bedankte de motorrijder. Het waren roekeloze fransen; het is niet slim om marihuana op openbare gelegenheden te gebruiken in Mali.

Om zes uur 's ochtends waren we bij het busstation voor de grote moskee. Om een busje vol te krijgen zijn 22 mensen nodig; voor een taxi negen. We probeerden iemand te vinden die ons direct mee zou nemen, maar dat was niet mogelijk, doordat alle busjes en taxi's door dezelfde organisatie gerund werden. Na een uur wachten besloten we voor negen mensen te betalen, zodat we een taxi voor onszelf hadden. Toen dat rond was wilde de geldinner dat we voor onze bagage zouden betalen. In mijn eentje zou ik dat gewoon gedaan hebben, maar de fransen waren gehaaider en accepteerden dit niet door te zeggen dat we onze bagage wel op de drie lege plaatsen die we ook al gekocht hadden zouden leggen; met succes, maar indien de chauffeur langs de weg iemand zou oppikken zou deze op een plaats, die wij al betaald hadden, komen te zitten (en die voor de tweede keer betalen) en zouden wij alsnog voor onze bagage moeten betalen. Snap je de Afrikaanse logica nog?

Om zeven uur vertrokken we. Om vijf over zeven stonden we bij het veerpont. De auto die achter ons kwam staan werd door zijn chauffeur gewassen en onze eigen chauffeur pakte een krik en verwisselde een achterband. Twee werknemers van het pont deden wat klusjes en liepen een beetje rond. "Gaan we nog niet?", vroeg ik. Nee dus.

Na een uur kwam een derde man erbij en begonnen ze met zijn drieen met stokken, als in Venetie, de boot van de kant te bewegen, tot de motor werd gestart. Ondertussen was het busje, die we niet hadden genomen omdat we dan nooit optijd hadden kunnen zijn, ook het veer op gereden. Na een kwartiertje waren we aan de overkant, waar we door de regen verder reden. Omdat mijn raam niet helemaal dicht was, er zat een kier van twee centimeter, pakte ik de tang die de chauffeur aan zijn kant ook had gebruikt, om de bout te draaien. Het handvat van het raam was in het vorige leven van deze peugeot, waarin geen schroefje meer vast zat, al weggeraakt. Na twee draaien stort het raam in een klap naar beneden, waarop de hevige regenbui direct zijn kans grijpt en mij en een franse achter me nat maakt. De chauffeur stopt geergerd zijn auto en loopt buitenom naar mijn raam, om hem weer in zijn oude stand terug te brengen. Met een papiertje ertussen blijft het raam weer hangen, met nog steeds een kier van twee centimeter.

Om 8.35 zijn we op kruispunt Djenne. Terwijl de fransen koffie regelen zoek ik een openbaar toilet op, welke een hele vlakte achter het rijtje huisjes blijkt te beslaan. Goed uitkijken waar je je sandalen neerzet... Terug bij de weg kan ik nog net een zak oliebollen kopen en drie slokken koffie nemen, voordat ik mijn bus zie langskomen, die voor de politiecontrolepost stopt.

Maandagochtend word ik weer in Kati wakker. Ik ga naar het ziekenhuis in Bamako om de personeelschef en de dokters te bedanken en om de franse stagiaires, die daar verblijven, nog eens te ontmoeten. Met moeite weet ik hun wijk te vinden, waar ze me samen met een kamergenoot ophalen om naar de rivier te gaan. Daar nemen we als echte toeristen een bootje, voorzien van twee man om hem met stokken te laten bewegen en varen we een beetje rond over de Niger. We hadden hem voor anderhalf uur besteld, maar na drie kwartier brachten ze ons alweer naar de kant. Toen we duidelijk maakten dat de helft van de tijd maar de helft van het geld op zou leveren, gingen we nog een rondje, waarna we een busje terug naar hun huis namen en naar een ivoriaans restaurant gingen. Kip met gebakken banaantjes; de chinese versie is lekkerder.

Dinsdagavond brengen Det en Nol me naar het vliegveld. Een enerverende rit. Na de file van vrachtauto’s, die in deze regio alleen ’s nachts mogen rijden en voor elke politiepost moeten stoppen, vliegen in de donkere nacht van alle kanten auto’s ons voorbij, de over straat lopende mensen ontwijkend. Hier en daar staat een auto of vrachtauto in de kant, tot we bij een hindernis aankomen van vier vrachtauto’s, die bij het elkaar passeren allemaal pech kregen, waardoor we moeten passen en meten om hier onbeschadigd voorbij te komen.

Bij het inleveren van de bagage kom ik al twee belgen tegen, die ook via Amsterdam gaan. Na de paspoortcontrole kom ik een toilet tegen. Met een vliegreis van zeven uur in het vooruitzicht maak ik hier natuurlijk optimaal gebruik van, waarna ik de trap op naar de incheckbalie loop. Daar geef ik mijn paspoort aan meneer een, die hem na een kritische blik doorgeeft aan meneer twee. Deze stelt enkele vragen in slecht verstaanbaar frans.
"Hoeveel stuks bagage heb je mee?"
"Euh, twee bagage plus deze tas."
"Wat zit er in je bagage?"
"Kleding, boeken, cd's" Ik heb een tas met spullen van Arnold en Bernadette mee. Zelf gaan ze met de auto naar Europa.
"Oke, ga daar maar even zitten", zegt hij terwijl hij mijn paspoort op de hoek van zijn tafel legt.

Na tien minuten word ik teruggeroepen. Ik moet met een man mee lopen. Hij vertelt dat hij van de antidrugsbrigade is en vraagt me, als we aan de kant van de landingsbanen door de deur de buitenlucht in stappen, nogmaals wat er in mijn bagage zit.
"Mogen we het bekijken?"
Ik denk even na over wat voor illegale dingen ik allemaal bij me zou kunnen hebben voor ik antwoord:"Jahoor, ik zal het slot voor je openen"
"Je hebt geen drugs bij je, of wapens?"
"Euh..., nee dat heb ik niet."
"We zullen zien", antwoordt hij. "We gaan een test doen..."
"Okay, prima." Ik ben benieuwd. Het is toch weer een ervaring.
Langs theedrinkende mannen lopen we een gebouwtje binnen, waar een andere man zich bij ons voegt.
"Zo", zegt de eerste, eerlijk gezegd best vriendelijke man terwijl hij een doorzichtig plastic bekertje van een stapel loshaalt:"we hebben een beetje urine nodig..."
"Aha..., laat ik nou net voor het incheckpunt optimaal naar het toilet zijn geweest. Ik denk niet dat er nog wat inzit."
"Een klein beetje is voldoende", zegt hij, zijn rechter duim- en wijsvinger anderhalve centimeter uit elkaar houdend.
"Ik zal mijn best doen." Ik loop twee stappen naar de openstaande deur die zijn handlanger mij wijst en zet binnen het lichtknopje om.
"Ja, die doet het niet", verklaart de handlanger. "Maar het lukt zo toch ook wel?"
Ach ja, gebrek aan privacy is algemeen goed in dit land; ook als je de douane al langs bent, dus ik sta tien minuten met het bekertje in mijn hand en de handlanger achter me in de deuropening, terwijl deze met de ander Bambara praat. Ik vind het prima om hier te staan; het vliegtuig vertrekt pas over twee-en-een-half uur en ik vermaak me hier meer dan in de wachtkamer voor het vliegtuig. Ik heb de tijd. Het is dan ook op initiatief van de eerste dat ik aan het bureau mag komen zitten en hij me vraagt wat ik in die twee maanden in Mali gedaan heb. Wat me verdacht maakt is dat ik een visa heb die me toestaat meerdere keren in en uit het land te gaan. Die heeft de ambassadeur in Frankrijk me cadeau gedaan; eigenlijk zou dat duurder zijn geweest. Ik vertel over mijn stage en bekrachtig dit door een visitekaartje van dokter Sow en de adresgegevens van de personeelschef te laten zien. (Mocht je ooit zo stom zijn met cocaine op een vliegtuig in te gaan, zorg er dan voor dat je een paar betrouwbare visitekaartjes op zak hebt) Hierop nodigt hij me uit nog eens te proberen wat urine los te laten, waarop de toiletgeschiedenis zich nog eens herhaalt. Daar staande hoor ik de eerste met de man, die bij het inchecken mijn paspoort achterhield, telefoneren en vertellen wat ik allemaal in hun land uitgespookt heb. Na de hoorn op de haak gelegd te hebben mag ik het bekertje weggooien en volg ik hem naar buiten, waar we een troisieme met de zittende mannen meedrinken voor we naar de incheckbalie lopen. Daar stelt de chagrijnige man me nog enkele vragen, krijg ik mijn paspoort en mag ik me bij de belgische dames voegen, welke me uitvragen waar ik zolang geweest ben.

Het avontuur is voorbij; het vliegtuig brengt me naar Casablanca, waar ik probleemloos op de volgende overstap, die me op schiphol achterlaat. Daar werd ik bijna ontvangen door een vriendin uit Leiden, maar helaas liep ik haar mis. Toch zagen we elkaar al gauw op Leiden centraal, waar een jongetje van een jaar of tien naast me halt hield. Ik draaide hem automatisch mijn rug toe; alweer zo'n bedeljochie; tot ik bedacht dat hier niet alle loslopende kinderen jonger dan twaalf per definitie om geld lopen te vragen. Ik ben weer in Nederland. Daar wil toch iedereen zijn?

(Al schrijf ik dit stiekem in een bus op een hobbelige en bochtige berweg in het noord-westen van Roemenie, maar daar komen jullie nog wel achter...)

20 augustus 2008

Onder de grijze hemel

Maandag regende het toen ik in de sotrama naar de hoofdstad zat. Op Rayda stapte ik door het riool van Bamako, dat door de slechte afwatering tijdens regen nog meer op straat ligt dan normaal, naar mijn volgende bus. Deze was niet vol te krijgen. De Malinees blijft binnen als het regent. Het is ook heel begrijpelijk als je te laat komt. Immers, doordat het regent is het koeler en wanneer het koel is word je niet gewekt door de warmte en blijf je automatisch langer slapen, toch? De vrouw die langer is dan ik, waarvan ik vermoed dat ze blank bloed heeft, rent de sotrama uit en de regen in om een taxi aan te houden. De man tegenover mij vraagt me drie keer aan zijn kant te komen zitten, omdat de regen door de kieren rondom de ramen mijn bank bevloeid, waardoor ik nat word. Verschrikkelijk. Om acht uur vertrekken we toch. We komen niet ver; op de brug, de enige waarover we nu mogen rijden, staat alles vast, waardoor we ver van tevoren al stilstaan. Er zijn twee bruggen over de Niger: een nieuwe, die Libie cadeau gedaan heeft, en een oude, die in de ochtendspits alleen voor naar het centrum rijdend verkeer is en in de avondspits alleen voor uitrijdend verkeer. Met veel moeite en door de parkeerstrook als extra baan te gebruiken (ik ben blij dat de chauffeur goed inschatte hoeveel opzij het open riool begon, aangezien dit door de kolkende rivier die over de weg en het riool heen stroomde niet meer zichtbaar was) kwamen we toch de brug op, waar we over het fiets/motorpad (de motors waren naar de voetgangersstrook verbannen) naar de overkant scheurden.

Een half uur te laat kwam ik bij de spreekkamer aan, waar toch al aardig wat patienten op de bank zaten te wachten. De deur zat nog op slot; ik was de eerste... De regen is ondertussen in miezer overgegaan, dus de dokter zal nu wel gauw komen.

Onder het grote afdak zaten, naast veel patienten en enkele zusters, drie blanke meiden op een bankje. Met een stille groet loop ik langs hen naar de spreekkamer van een andere dokter, waar ik het consultenboek zal fotograferen, om gegevens voor mijn onderzoek te verzamelen. Dit doe ik terwijl naast mij een patiente met ontbloot bovenlijf onderzocht wordt, die het helemaal niet erg vind dat ik met een camera sta te zwaaien.

Hierna bezoek ik de personeelschef, die in feite regelt op welke afdeling ik stage loop, om hem te vragen of ik nog wat langer bij dokter Sow kan blijven, aangezien het bij hem erg interessant is. Ik mag langskomen als ik ergens anders naartoe wil. Aansluitend zit ik nog een tijdje bij mijn Malinese collega's, waarna ik toch maar die drie blanke meiden opzoek. Het zijn fransen uit Lyon, zijn twee dagen geleden aangekomen en ze blijven vijf weken. Een van hen wil tropenzuster worden. Zo vullen we onze tijd (zij zaten op een andere dokter te wachten) totdat de mijne langskomt en we samen visite gaan lopen. Zijn auto was stuk, vertelt hij als we na de visite allebei een sandwich met rood vlees eten. Deze moest hij eerst naar de garage brengen. Daardoor was hij twee uur te laat. "Wat doe je 's middags, na tweeen als je vrij bent?", vraag ik, wetende dat hij hier van acht tot twee werkt. "Dan ga ik naar mijn andere baan", antwoord hij. "Een privekliniek, tot acht uur 's avonds. Die betaald beter, maar er is niet altijd werk" Normaal gesproken werkt dokter Sow twaalf uur per dag. Gelukkig heeft hij woensdag een ochtendje vrij... "En je vrouw?" "Die heeft ook twee banen. Ze is directrice van een taxibedrijf en werkt op een kantoor." "Waarom hebben jullie allebei twee banen?" "Anders kunnen we ons huis niet betalen" "Gaan je kinderen naar school?" Dat gelukkig wel. Vandaar dat deze dokter er naar uitkijkt om met vier of vijf koeien buiten de stad te wonen.

Na deze maaltijd gaan we om half twaalf naar de spreekkamer, waar wonder boven wonder geen patienten meer zitten. "Ik had Sali gevraagd de patienten naar huis te sturen", denk ik te begrijpen. "Ik ben moe vandaag, ik ga tot twee uur uitrusten" "Dus ik ga naar huis?", vraag ik. Ik ging naar huis.

[Op de foto een benzinestation voor motorvoertuigen]

De volgende dag regende het weer. Ik besloot ook wat later te gaan en bleef bij Det en Nol koffiedrinken. Om half negen was ik er. Daar wachtte ik een uurtje tot we op tournee gingen, om medische posten in de buurt te inspecteren. Hiervoor waren de twee dokters, de broeder en mevrouw Traore tien dagen ingeroosterd, maar ze waren overeen gekomen dat ze het in vier dagen ook wel zouden redden. Eerlijk gezegd hadden twee mensen het met een beetje moeite in een dag ook gekund, als ze van acht tot vier op pad zouden gaan, maar haast is hier nooit de bedoeling. Sali bleef in de spreekkamer achter om de patienten naar huis te zenden. Ze waren maandag weer welkom. In de drie posten van vandaag keken de dokters of voorlichtingsposters over polio en gele koorts zichtbaar waren opgehangen en of de vaccinatiekoelkast goed werkte en de temperatuur bijgehouden werd.

Woensdag, toen dokter Sow vrij was, vroeg ik de personeelschef of ik operaties mocht bekijken. Om kwart over acht hadden de doktoren een vergadering, waarop ik onder het grote afdak tussen de patienten ging zitten wachten. Na een uurtje kwamen de drie fransen aan, waarmee ik meeliep naar de personeelschef. Omdat een formulier nog niet geregeld was hadden ze nog niet met hun stage kunnen beginnen, maar dit stond vandaag te gebeuren. De chef leidde mij naar de verzameling chirurgen toe die na de vergadering in de kantine waren gaan zitten overleggen. Deze lieten een arts in opleiding met mij meelopen, die mij aan een groen pakje hielp en me de operatieafdeling liet zien. Later op de dag zou er een operatie zijn. Eerst bracht hij me naar een stagiair waarmee ik visite liep bij bevallen vrouwen. Hierna sloten we aan bij de gynaecologie-visite (vrouwenziekten), wat erg saai was. We stonden met tot 29 witte jassen op een kamer, ik verstond niets van wat vooraan gezegd werd en het duurde vier uur. Het gaf me wel een indruk van hoeveel problemen er op het gebied van vrouwenziekten en bevallingen zijn, aangezien deze twee afdelingen beiden groter waren dan de 'normale' volwassenen en kinderafdeling bij elkaar. Tussendoor liep ik even naar de operatieafdeling om te vragen of er nog een operatie aan zat te komen. Daar vertelde een jongen me dat ze juist een patient aan het sluiten waren, maar we liepen er toch even naartoe. Vanuit het gangetje, waar de chirurg en zijn assistenten altijd hun schoeisel wisselen, zwaaide ik door de twintig centimeter grote kier van de laatste deur naar de chirurg, die zonder mondkapje op naast de op de behandeltafel liggende patient terugzwaaide. Op de terugweg zag ik bij de deur om die afdeling op te komen een bebloede bak met gebruikt materiaal op de grond staan. Ik heb toch nog een aardige indruk gekregen...

Donderdag bezochten we weer drie medische posten en regelde ik dat ik zaterdag bij een Amerikaan in Segou kon overnachten.

Vrijdagochtend voelde ik me ziek. Toen de hoofdpijn en de diarree werden aangevuld met overgeven besloot ik thuis te blijven. Nadat Arnold en Bernadette vertrokken waren dook ik mijn bed nog een paar uurtjes in, maar daar werd ik een aantal keer door de kokkin gewekt, die geld nodig had. Ondertussen was ik blij dat ik thuisgebleven was; de koorts was tot 39 graden opgelopen en ik had de mango van mijn ontbijt en de citroenthee van Aisha er alweer uitgeworpen. Bij de lunch, waarvoor Aisha gevulde vette broodjes met vissaus had gemaakt, zette Bernadette me aan een liter zoute soep, met de verplichting dat ik deze die dag op moest krijgen. Dat is gelukt. 's Avonds voelde ik me alweer een stuk beter, maar toch stuur ik Yuri de Amerikaan dat ik dit weekend in Kati blijf, maar misschien volgende week naar Segou zal komen.

Zaterdag en zondag werk ik aan mijn onderzoek.

Maandag kijk ik mee op de oogafdeling, die uit twee kamers bestaat. De patienten krijgen in de eerste kamer hun dossier uitgereikt, waarmee ze de tweede kamer betreden. Daar kijkt de arts met een kijker, die hetzelfde is als de kijkers die ik in Leiden heb gezien, in de ogen om afwijkingen op te sporen. Een arts in opleiding legde me alles uit, van meettechnieken tot voorkomende diagnosen met hun behandeling. Tussendoor haalden we een hechting uit het ooglid van een klein jochie. Bij gebrek aan behandelkamer deden we dit op een vrijgekomen stoel in de wachtkamer, die het tegenspartelende kind (daar zag ik mijn werk) tien minuten lang bij elkaar schreeuwde. Toen de assistent even later het gebruikte gereedschap met water en afwasmiddel afspoelde, was ik even bang dat het hiermee schoon verklaard was. Dit viel gelukkig mee; na het met betadine (jodium) ontsmet te hebben dompelen ze het tot een volgend gebruik onder in formaldehyde. Daar worden de lichamen waar ik in Nederland wel eens in snij ook mee dood gehouden. De dag werd afgesloten met een tweede behandeling. Een oudere man werd, wederom in de wachtkamer, op het leeggeruimde metalen bureau gelegd, waarvandaan eerder de dossiers uitgezocht werden. Daar kreeg hij een verdoving in zijn oog gespoten, waarna ze met het echte werk begonnen. Met een mesje en behoorlijke kracht schraapten ze een blindmakende laag weefsel van het oog af. Ik ben blij dat de verdoving werkte. Na tien minuten mocht hij weer rechtop gaan zitten en werd het bloed van zijn achterhoofd en het bureau geveegd, waarna hij met zijn vrouw vertrok. Het was al bijna twaalf uur; een mooie tijd om naar huis te gaan.

De volgende dag laat ik me door de personeels-chef bij de kinderdokter brengen. Een man met een grijze baard komt met een vrouw en twee kleine kinderen op het spreekuur. Hij vertelt dat hij al veertig jaar in Frankrijk woont en negentien kinderen heeft. Een vrouw met zeventien kinderen in Parijs en deze meid van een-en-twintig met twee kinderen hier.

"Maar ik ben nog lang niet klaar!", roept hij. "Ik ben juist op zoek naar een derde vrouw... Ik ben zelf enigskind, dus het is mijn taak de familie voort te zetten"

"Dat is het belangrijkste in het leven", vindt ook de dokter, maar zodra hij de kamer verlaten heeft blijken de Malinezen dit toch ook wat overdreven te vinden.

Als de patienten op zijn, ga ik met de dokter mee naar de medische universiteit. Daar zal om 12 uur een oud-stagiaire van hem zijn promotie-onderzoek moeten verdedigen. Om vijf voor twaalf stappen we als eerste de zaal binnen. Om vijf over twaalf zet de promovendus een doos op tafel en kleedt met twee anderen de tafel aan met tafellakens en nepbloemen, waarna ook de laptop wordt neergezet en op de beemer aangesloten. Langzaam druppelt het lokaal vol met mensen, totdat om half een ook de jury, in mooie groene pakken en met van die rare hoeden op, binnenstapt. Als iedereen al opgesprongen is en in de houding staat besluit ik dat ook maar te doen. Maar ach, ik val toch wel op, als enige blanke. Nadat toestemming is gegeven en iedereen weer zit mag de aankomend dokter beginnen. Dat doet hij dan ook direct, terwijl een hulp zijn laptop aanzet en na vijf minuten, vanaf de tiende slide van de presentatie, de spreker ondersteunt. Het ging over bloedtransfusie, maar ik volgde er maar weinig van.

Donderdag is het marktdag in Faladie. Daardoor gaat er meer openbaar vervoer die kant op, wat een mooie gelegenheid is om nog wat meer gegevens voor mijn onderzoek te halen. Ik had een maand uit het grote consultenboek gefotografeerd. Om de resultaten iets betrouwbaarder te maken wil ik er graag nog twee maanden bij nemen; ook omdat ik in Bamako ook gegevens van drie maanden heb gebruikt. Het zou mooi zijn als ik op beide plaatsen dezelfde periode gebruik, ookal is een ziekte als malaria erg plaatsgebonden.

Om acht uur ging ik op zoek naar een busje. De eerste bracht me naar een politiepost even buiten Kati. Daar stond een openbare taxi voor me klaar. Na een uurtje was deze vol, zowel binnenin als bovenop de auto, waar altijd minstens een persoon zit om de bagage in de gaten te houden. Ondertussen had ik alweer twee vrienden, die werkelijk vriendelijk waren. Het werd een gezellige rit. De hobbels leken met deze auto minder erg dan met de luxere bedrijfsauto, waarmee Arnold en Bernadette me de eerste zaterdag gebracht hadden. Na twee uur werd ik in het centrum van het dorp, op het kruispunt voor de moskee, afgezet, waar ik nog even hielp het dak leeg te halen, totdat achter mij mijn naam (Giles) genoemd werd. Anna zat daar met haar voeten op een andere stoel. Nu het vakantie is heeft ze geen werk meer op school en zit ze zich deze zomermaanden maar wat te vervelen. Ze vertelt dat Seydou op school is. Ik kom hem onderweg naar het ziekenhuis tegen. Daar zitten nog enkele patienten voor de spreekkamer te wachten. De deur is natuurlijk op slot. Ik loop naar een andere deur en stap via de injectiekamer de spreekkamer binnen. Martha, waar ik een aantal keer mee heb gegeten, en Nathalie zitten tegenover Soeur Honorine, die, omdat ik achter haar rug om naar binnen kom, nog doorgaat met haar consult, totdat Martha haar op mij wijst. Ze zijn blij me te zien. Soeur Honorine vond het vervelend dat ze in Bamako zat toen ik vertrok en daardoor geen afscheid had kunnen nemen, maar met gods hulp is het toch nog goed gekomen. Ik vertel waarvoor ik gekomen ben en krijg toestemming om de foto's te maken, wat ik na de laatste patient doe. Na de foto's loop ik met vijf stagiaires terug richting Anna.
Charlotte vraagt verontwaardigd:"Jules, waarom wil je geen foto van ons maken?"
Al gauw weet ik het beste antwoord:"Ik wil heel graag een foto van jullie maken, maar ik heb de moed niet het jullie te vragen..." Dat kunnen ze wel waarderen. Ze lachen me toe en gaan bij elkaar staan, waarna ik ze drievoudig (een foto komt bij mij nooit alleen) vereeuwig. Ze vragen me wanneer ik weer zal komen.
"Ik keer niet meer terug. Ik zou al niet meer komen"
We komen bij een oliebollenkraam aan. Een van hen vraagt of ik wat voor hun zal kopen, maar Charlotte zegt dat ik dat niet moet doen en om haar en mijn woorden bij te staan koopt ze er juist een paar voor mij.

Na een theetje bij Anna en Seydou ga ik naar de Amerikaan, die niet thuis is. Hij zal wel op de markt zijn; als je het evenement van de week mist gaan alle dagen wel heel erg op elkaar lijken. Ik kom Martha tegen, waar ik nu juist naar toe wilde gaan. Ze is op weg naar het ziekenhuis, omdat ze tot de nachtdienst komt de wacht heeft, maar vergezelt me nu toch eerst naar haar huis, waar ze nog een maaltijd voor mij klaar heeft staan. Na een uurtje gaan we naar 'mijn' huis, vanwaar zij, na Djallo gegroet te hebben, doorgaat naar haar werk.

Met Djallo zoek ik de dokter nog even op, waarna ik de buurvrouw van Sitan opzoek, die zegt dat ze me mist en me een bakje koffie (gecondenseerde gezoete melk uit blik, nescafe en water) met brood voorzet. Wanneer een ander dezelfde combinatie koopt kom ik er achter dat ik het brood in de melkkoffie hoor te dopen, wat best prima smaakt. Na nog even bij de Amerikaan langsgeweest te zijn loop ik naar de moskee, waar ik met mijn eeuwige geluk nog net in de laatste bus kan stappen, die eigenlijk al vol zat, maar de geldinner maakt altijd graag nog een plaatsje voor je vrij. De taxi zal de volgende ochtend pas weer gaan. Die had ik liever gehad, omdat hij lager en dus stabieler is en er regen in de lucht zit. We vertrekken met 25 mensen en een haan, die ik ervan verdacht op mijn besandaalde voet te hebben gepoept, die ik, doordat de bus echt vol zat, niet kon bekijken. Het bleek psychisch. Tijdens de korte overgang van dag naar nacht, wanneer vanwege de beginnende regen twee mannen vanaf het dak via het gebrek aan raam naar binnen klimmen, maak ik een filmpje. "Voor mijn moeder", verklaar ik aan de vrouwen naast me:"Ze wil graag weten waar ik ben" Als ik daarna nog wat foto's van Nederland, waaronder mijn moeder, laat zien, zijn alle mogelijke problemen die ik veroorzaakte door mijn camera te pakken opgelost.

Als de Canadese langskomt vragen ze of het mijn vrouw is. "Helaas niet", vertel ik. "Is het je vriendin?", vraagt de man aan mijn linkerkant. "Pas encore", antwoord ik maar. Mannen onder elkaar...

Thuis sms ik Yuri de Amerikaan dat ik deze zaterdag graag in Segou bij hem langs zou komen. De Amerikaan uit Faladie kende hem en zijn vriendin en vroeg me de groeten te doen.

Vrijdag voegde ik me weer bij de kinderziekten. Vandaag had de dokter andere dingen te doen, maar een assistent nam het van hem over. De Malinese stagiaires waren klaar en genoten nu vakantie, maar een van de franse kwam erbij. Het werd een interessante laatste dag. Nu we met twee niet Bambara sprekenden waren werd helemaal alles voor ons in het Frans vertaald en aan ons uitgelegd. Deze franse heette Vanessa. Het kwam mooi uit dat we vandaag samen stageliepen. Ik had ze al willen vragen of we na het werk niet samen wat toeristisch konden gaan doen. Dat wat ik had willen doen bleken ze juist van plan te zijn ze zei dat het haar een plezier zou zijn als ik haar en Marine zou vergezellen. De derde franse was verloren. Na twee weken is ze naar Lyon terug gevlogen. Ze durfde de straat niet meer op...

Na het werk aten we met z'n drieen in de kantine, waarna we een lekker toeristische middag hadden en, volgens mijn gids, het beste museum van west-Afrika bekeken, die inderdaad wel erg professioneel was. Het is fijn om met andere blanken te zijn. Op de terugweg boekte ik een bus naar Segou, de volgende grote stad vier uur naar het oosten, waar ik de volgende dag naartoe ging. Bij het eerste loket zou de bus om zeven uur vertrekken, maar om een ticket te kopen moest ik bij luikje vier zijn. Daar bleek de bus om half acht te vertrekken, maar voor het ticket moest ik bij loket twee zijn. Dat trof ik slecht; daar vertrok de bus om half zeven en moest ik om zes uur aanwezig zijn. Waarom verkocht juist deze me het kaartje?

De volgende morgen ging ik om tien voor vijf op weg om de eerste taxi te kunnen nemen. Pas half zes kwam ik daar aan, maar ik had mazzel; ondanks dat we nog maar met vier mensen waren (overdag gaan er minimaal tien in) vertrok de chauffeur en hij reed lekker door, waardoor we na twintig minuten in Bamako aankwamen, terwijl we onderweg nog zoveel mensen hadden opgepikt dat de auto vol zat. Zo was ik om tien voor zes bij mijn bus, waar een grote menigte met koffers bepakt stond te wachten. De chauffeur zette een tafel voor de voorkant van de bus neer en smeerde met bruine lijm de nieuwste lange barsten van het voorruim dicht, waardoor het net van bruine lijnen dat als een spinneweb uitgespreid was, uitgebreid werd. Toch was hij beter dan dat ik in oost-Europa gewend ben, met lekker veel beenruimte en twee geplette croissantjes en een flesje cola.

[Ik zie, ik zie wat jij niet ziet... (op de foto)]

Drie-en-een-half uur later meldt mijn buurvrouw, die vroedvrouw van beroep is, dat ik eruit moet. Ik denk een idee te hebben waar ik ben op de kaart, al blijkt later dat ik nog helemaal niet op de kaart was, en ga aan de wandel. Na een half uurtje zonder succes vraag ik naar het stadion, die duidelijk op mijn kaart staat aangegeven. Maarja, altijd als ik stadions gebruik om de weg te vinden ga ik de mist in. Ze hebben een verwarrende vorm en ze bouwen er telkens meer van. De jongen wijst me een kant op en ik loop een half uurtje richting de lichtmasten die al gauw boven alles uitsteken. Later blijkt dat de chinezen die laatst aan de rand van de stad hadden neergezet; het verkeerde stadion dus. Dan probeer ik een mangoverkoopster te vragen aan welke kant de rivier is, maar zij spreekt geen woord frans. Toch koop ik maar twee mangotjes van haar en bedenk me nu, anderhalve week later, dat ik die nooit heb opgegeten. Ik hoop dat ik ze niet meer terugvind...

Door naar de groenste kant te lopen kom ik toch bij de Niger en daarlangs in het oude centrum. Segou stelt niet zoveel voor, maar is een welkome afwisseling van de drukte van Bamako. Men zegt dat het nog niet zo toeristisch is, maar toch moet ik de 'vrienden', die me graag naar authentieke dorpjes willen gidsen, van me af slaan. Ik praat een half uurtje met ze en beloof ze, na de winkel van een vriend van ze te hebben bekeken, volgestouwd met 'originele' Afrikaanse beelden en kleden, aan hun te denken als ik later toch nog ergens naartoe wil.

Yuri komt me bij een fantaverkoopster ophalen. Samen met zijn vriendin en haar zus, die gister vanuit Amerika is ingevlogen, lunchen we rijst met tomatenprut, waarbij ze met de pepers zijn uitgeschoten. Na mijn spullen bij Yuri afgezet te hebben en zijn uitzicht over de rivier te hebben bewonderd, gaan we naar het huis van zijn vriendin. Ze had mazzel; ze kreeg het huis dat hun organisatie moet hebben om in tijden van nood al hun vrijwilligers te kunnen onderbrengen. Het is groter dan wat we in Nederland gewend zijn en gebouwd met een hoop witte pilaren enzo, met een groot dakterras waarvan het fundament in de Niger staat. Daar van de ondergaande zon genietende komt een uil ons begroeten, waarna hij een vleermuis achterna in de nachtelijke schemer wegsuist. Met zes Amerikanen wordt het een gezellige avond met herkenbare muziek.

Maandag in Kati wordt mijn thuiswerklust gestoord door drie stroomstoringen, maar toch kom ik een heel eind vooruit. 's Avonds ga ik met Arnold en Bernadette en Willem, mijn volgende gastheer, en zijn compagnon Baba uit eten in Bamako. Dit is het afscheid van Arnold, Bernadette en Willem, doordat de eerste twee naar Slowakije verhuizen.


[De foto's zijn vrijwel allemaal genomen 'in' het ziekenhuis van Bamako]

1 augustus 2008

Achtervolgd

Op de terugweg in de Sotrama gaat de telefoon van de man die tegen mij aan gedrukt zit af. Hij grijpt naar zijn zak, werkt zijn telefoon eruit en heeft geen gemiste oproep... Hij wijst naar mij, terwijl die onbekende ringtone weer de vele geluiden die het busje maakt overstemt. Ah, mijn nieuwe telefoon! "Ja, je ne le connais pas, ik ken hem niet", zeg ik tegen de bus, die me vragend aankijkt.
Bernadette heeft de eer. "Ja ik herkende mijn ringtone niet", verklaar ik haar.
"Okay", klinkt het bij mijn oor. "Je hebt visite"
Oh jee... Dat had ik niet meer verwacht.
Maar daar was ze al: "An tje, Giles, ik ben bij jou thuis", zegt ze in het Bambara.
"Dat vermoeden kreeg ik al. Ik kan je slecht verstaan", antwoord ik tegen de stroming van de waterval in, die over me heen uitgestort wordt. Weer kijkt de hele bus (je zit met z’n allen in een kring tegen de buitenwand aangedrukt) als reactie op mijn paar woorden Bambara met frans mijn kant op. "Ik zit in de Sotrama. Ik ben er in twintig, dertig minuten."

Als ik even later over het verharde zand naar huis spoed ben ik er toch wel blij mee. Onder het eten wordt dat gauw minder, wanneer ze nog net niet op mijn schoot kruipt. Ze vertelt dat Djallo, Issa en Seydou, mijn buren uit Faladié, ook in Bamako zijn.
"En Anna?", vraag ik.
"Die zit in Faladié"
"Missen zij en Seydou elkaar dan niet?", vraag ik onnozel.
"Seydou? Die heeft in Bamako zijn echte vrouw"
Onze celibatair...

Ik maak op haar logeeradres kennis met haar tante en Djibril, haar man. Ik krijg ook nog even het kind in mijn handen gestopt, wat deze niet zo kan waarderen. Het kamertje staat vol met potten en emmers. Verder een televisie op een kastje, als je dat zo mag noemen, waarin de schoenenverzameling van de vrouw des huizes gepropt is. De televisie laat een franse serie zien. Het is een vreemd perspectief, al die grote huizen, dure spullen en kleine problemen op het scherm op een betonnen vloer met een lemen muur op de achtergrond en de vrouw die op een mat ernaast op de grond zit. Ik snap wel dat iedereen hier voor de oversteek spaart. 1.000.000 kost hij, 1500 euro. Een stuk duurder dan mijn retourticket, zeker met de salarissen hier, met een behoorlijke kans dat je de rots van Gibraltar niet haalt. Maar aan de overkant is het paradijs; met grote huizen, dure spullen en kleine problemen.

Als de serie af is brengen Sitan en Djibril me naar mijn bus naar Kati. "Mijn beltegoed is op", had Sitan al gemeld. Ik had niet gereageerd, maar nu ze me al tot de zetel naast de chauffeur heeft begeleid en ik op het punt sta te vertrekken zegt ze het weer:"Mijn beltegoed is op. Geef me geld anders kan ik niet bellen"
Ik geef nooit aan bedelaars als ik in de bus zit.
"Merci", beantwoord ze mijn gezichtsuitdrukking. De bus vertrekt.

Zondag blijf ik lekker een dagje thuis om aan mijn onderzoek te werken en te schrijven. Ik verbel mijn laatste beltegoed nog even om te horen dat haar beltegoed nog steeds op is. Of ze nog heeft kunnen horen dat ik daar geen geld voor geef is een twijfelgeval; na deze zin kwam ik erachter dat ik slechts tegen een apparaat aan zat te praten.

Maandag doe ik met moeite mijn best niet in slaap te vallen tijdens het werk. Ik had slecht kunnen slapen totdat het om kwart voor twee begon te regenen.
"Word je niet nat?", had Arnold me gevraagd toen hij het dak tot bovenaan de trap beklommen had.
"Jawel..."
"Oke, succes", en hij was alweer verdwenen.
Het was de eerste keer dat ik hier een regenbui meemaak die doorzet. Tot dan toe was het telkens na tien minuten over geweest. Ik besloot toch maar binnen te gaan liggen, maar de nacht was al verloren.

Dinsdagochtend leert dokter Sow me hoe te beoordelen of een röntgenfoto goed gemaakt is. Verder komen er twee patiënten met osteoporose (botontkalking) en een man die van het dak gevallen was, toen hij 's nachts om te plassen van zijn slaapplaats naar beneden wilde gaan. Om twaalf uur koopt Sow zijn dagelijkse rondje drankjes voor ons, wat een soort van pauze is. Doordat er geen afsprakensysteem is en de patiënten vanaf het eerste uur voor de deur zitten, gaat het werk aan een stuk door tot het af is, waardoor de lunch wel eens wat verlaat. Verrassend genoeg wende dat al snel, terwijl ik in Nederland nogal veel waarde aan eten hecht.

Ook hier in de hoofdstad zijn nog een paar mensen die niet weten hoe een deur werkt. In Faladié gold dat voor de meeste. In plaats van dat ze de hendel naar beneden drukken proberen ze hem naar zich toe te trekken, wat er vaak erg lachwekkend uit ziet. Om deze reden was ik in Faladié naast administratief medewerker ook nog portier, ook om de deur telkens op slot te draaien, omdat anders binnen de kortste keren de hele spreekkamer met vragen stellende patiënten gevuld is.

Op Rayda, het handelscentrum van Bamako, probeer ik de plaats te vinden waar het busje me 's ochtends altijd afzet, want van daar weet ik de weg naar Sitan, waar ik langs zou gaan. Rayda is veel te ingewikkeld voor me. Het is een doolhof van marktstraten met overal op en afstapplaatsen van busjes, allemaal begeleid door een loopjongen die de mensen hun bus in probeert te praten, alsof je, als hij maar hard genoeg naar je schreeuwt en hard genoeg aan je trekt, plotseling wel op zijn bestemming moet zijn.

Omdat veel mensen niet kunnen lezen en schrijven staat er op bijna geen enkele bus aangegeven waar hij naartoe gaat (behalve een waarop stond dat hij naar Duivenvoorde ging, maar dat was nog uit zijn vorige leven). In plaats daarvan roept een jongen, die ook halverwege de rit het geld int, continu naar buiten waar zijn bus naartoe gaat. Als op straat iemand reageert slaat hij als sein voor de chauffeur op de metalen binnenkant, waarop deze vaak vol op de rem trapt en zijn rijtuig aan de kant van de weg zet, terwijl de nieuwe klant van achter al aan komt gerend en instapt. Als alle andere inzittenden door tot aan het extreme toe in te schikken een plaats vrij hebben gekregen (meestal in de hoeken, waar je je benen niet kwijt kunt) en de nieuweling zich daar ingedrukt heeft, klopt de loopjongen aan de buitenkant op de bus, waarop de chauffeur gas geeft en de loopjongen in de langskomende deuropening springt. Soms, als de bus eigenlijk al vol is, leidt dit tot hevige discussies tussen de bambara sprekende inzittenden en de loopjongen, die dit gevecht meestal wint. Het komt voor dat zo'n jongen niet betaald krijgt, maar als beloning 's nachts, als de dagchauffeur slaapt, voor zichzelf nog een paar uurtjes mag rijden, zich met de nodige middelen wakker houdend.

Op Rayda word ik 's middags vaak chagrijnig. Al die in de weg lopende verkopers, waarbij ik moet oppassen met mijn schouder niet de schaal bananen, zakjes ijs, tandpasta of tandenstokers en wattenstaafjes van hun hoofd af te stoten. En die vallen dan nog mee; zij proberen door de ontbrekende ramen vooral aan de mensen in de busjes te verkopen. Maar die mannen met hun prachtige postkaarten, authentieke hoeden, traditionele riemen die ik als blanke achter me aan heb en na twee keer "nee dank je" gezegd te hebben maar negeer, of die vierjarige tweelingen die zich aan je handen vastklampen, waardoor je niet alleen voor jezelf, maar ook voor die twee kinderen bij het oversteken moet uitkijken dat je ze niet onder een van de vele langsrazende auto's of scooters achterlaat; ik geef ze allemaal geen geld. Niet op Rayda, 1 bedelaar uitgezonderd, die het wel heel beroerd had getroffen. Ook niet die kinderen van de islamschool, die met een leeg tomatensausconservenblik rondzwermen en bij een opening van mijn bus de 's avonds in hun hoofd gestampte Koranteksten zingerig opdreunen. Ik heb wel erg met ze te doen, maar het zijn er domweg te veel en het is niet ondenkbaar dat het geld voor een groot deel achter de baard van de imam blijft steken. (Disclaimer: dit is natuurlijk niet bij alle imams het geval)

Daar was ik nu verdwaald. Na tien minuten door de verkeerde straat te zijn gelopen besluit ik terug naar het monument te gaan, waar zojuist een manke achter me aan gehinkt had, om daar linnksaf te gaan. Daar word ik door een student aangesproken, die me helpt een idee van noord en zuid te krijgen.
"Heb je een nederlands telefoonnummer? Dan kunnen we in contact blijven"
"Nee die heb ik niet, hier heb je mijn Malinese" Tot nu toe hebben ze toch niet gebeld.
Na een uur ben ik weer op de juiste weg. In de 'avenue de la liberte' zag ik nog een basketbalster (ze was net zo lang als ik en had de juiste kleding aan) en bij het plein van de vrijheid stond ik naast een knap vrouwelijk persoon, die ook niet goed in oversteken was, te wachten, waarop een langskomende zestig jarige man beweerde dat ik haar voor de nacht moest meenemen. We hadden echter allebei andere bezigheden gepland, waardoor ik ook de aandrang bedwingen in het busje te springen waar ik drie blanken in zag zitten. Waarschijnlijk zou ik daardoor opnieuw verdwalen. Ik liep verder, tot ik een veertig minuten later bij het huis van haar tante aankwam, waar tante Tene (van een jaar of 25) haar zuigeling op de mat op de grond achterliet om Djibril en Sitan te halen.

Even later komt haar moeder met haar Chineze scooter op bezoek.
"U bent haar moeder?", vraag ik verbaasd. Die was toch overleden?
"Ja, ik ben haar moeder"
"Oke prima" Het zal wel een tante zijn.
Even later is ze verbaasd over de leeftijd van Sitan: "Je bent 84?" 24 Jaar oud dus.
Veel mensen weten nog wel uit welk jaar ze komen, al is dat ook lang niet altijd het geval, maar op welke datum iemand geboren is, is vaak onbekend. Op de terugweg vertelt Sitan me dat het inderdaad een tante was. Dan begint ze weer:"mijn beltegoed is nog steeds op. Gisteren zei je dat je het me niet geeft" "Dat blijft zo", zeg ik. "Het vervelende van beltegoed is dat het telkens weer opraakt. Ik begin er niet aan" "De oplosmelk die je me gegeven hebt is ook op" Dat was niet de eerste levering van een abonnement. Ik zeg niets... "Dan maak ik morgenochtend dus geen melk klaar", komt ze met enig logisch redeneren tot de conclusie. De bus voert me weg.

Woensdag blijf ik thuis en werk aan mijn onderzoek. Sophie uit Canada beantwoordt mijn mail, waarin ik vertelde hoe mijn tijd in het dorp me was bevallen en vroeg waar zij ondertussen zat; nog in Spanje of Marokko of al in Quebec. "Hey! Leuk van je te horen. Ik zit nu op Hawaii!", schrijft ze. "Hawaii? Hoe ben je daar zo snel gekomen?", vraag ik drie dagen later, opdat het gesprek langer zal duren.

Donderdag kijkt een andere stagiare met ons mee.
"Waarom praat je niet?", vraagt ze.
"Frans is moeilijk", zeg ik.
"Waar kom je vandaan dan?"
"Nederland"
"Spreken ze daar engels of duits?"
"Nederlands"
"Ik wil graag Nederlands leren"
"Waarom zou iemand Nederlands willen leren? Wil je daar wonen dan?"
"Nodig je me uit?"
"Nee, de regering zal je terugsturen, maar ik kan je best een beetje Nederlands leren..."
Ze verdwijnt halverwege het werk om nooit meer terug te keren.

Om half een eet ik met Sow en Oumar, een andere stagiair, in de kantine een bord vette rijst met stukjes vlees. Tijdens dit maal vraag ik of van de patiënten ook ergens de diagnose en behandeling genoteerd worden.
"Daar ben ik te lui voor", bekent de dokter. "Ook omdat ik voor de diagnose eerst nog aanvullend onderzoek laat doen. Daarna schiet het erbij in om dat nog in het grote boek te schrijven"
"Is er bij een andere dokter wel een ingevuld boek? Ik zou dat graag voor mijn studie gebruiken"
"We zullen het morgen aan dokter Dembele vragen"

's Avonds stopt mijn adapter van mijn laptop ermee. Waarschijnlijk wisselde de wisselspanning hem hier iets te veel; dat overkomt wel meer apparaten.

De volgende dag, als de patiënten om half een weer op zijn, stappen we Dembele zijn spreekkamer binnen. Ook hij wordt vergezeld door drie stagiairs. Sow vraagt mijn vraag en het is geregeld. Ik mag foto's maken van de patiëntgegevens.
"Zal ik het nu doen?"
"Is maandag ook goed? Ik ben nu op weg naar huis", zegt Dembele.
Sow trakteert me weer op een bordje rijst waarna we met zijn tweeën visite gaan lopen. Dat is voor mij een stuk interessanter dan met z'n veertienen.

Op Rayda loop ik een paar kraampjes af op zoek naar een adapter. De meesten zijn gespecialiseerd in telefoonladers, maar op laptops zijn ze nog niet ingesteld, al kom je wel laptops op straat tegen. Bij een winkel zegt de verkoper het te hebben, maar dan moet hij het wel even gaan halen.
"Zo zal iemand komen, dan haal ik het op" Onder het wachten zie ik een multifunctionele adapter in een stoffig bruin gescheurd doosje op het schap staan.
"Dat zou kunnen werken", zeg ik. "Mag ik hem terugbrengen als dat niet zo blijkt te zijn?"
"Indien het niet werkt mag je hem morgen terugbrengen"
"Oke, 5000?"
"20000"
"Dat is ongehoord: 10000 maximaal"
"Minder dan 15000 kan niet. Moet je zien: hij is groot, het is dus goede kwaliteit"
Hij is groot omdat hij uit de jaren tachtig stamt, dacht ik. "Dan wacht ik die andere wel af"
Een jongetje kwam op de winkel passen en de eigenaar, die waarschijnlijk twee jaar eerder geboren is dan ik, ging op pad. Na een half uur kwam hij terug met twee andere adapters.
"Deze mag je voor 10000 hebben; ze zijn kleiner dan die goede"

Zaterdag ben ik in opperbeste stemming. Lekker uitgeslapen, goed ontbeten en daarna lekker een dagje uit naar Koulikoro, de hoofdstad van een grote regio (ik schat drie keer Nederland) uitstrekkend van de hoofdstad tot aan Mauritanië. Ik vermoed dat het ongeveer zo groot is als Anna Paulowna... Onderweg naar de bus loop ik langs drie islamschool bedeljochies die ik 200 geef om te delen. Helaas deed de multifunctionele adapter het niet, dus eerst breng ik die nog even terug, waarbij ik gelijk duidelijk maak dat ik vandaag geen tijd heb en dus gewoon mijn geld terug wil.
"Neem maandag dan je computer mee, dan kunnen we gelijk testen"

De volgende sotrama brengt me naar Soegoera, het busstation, als je dat zo mag noemen, vanwaar ik nog een sotrama naar Koulikoro neem. Na anderhalf uur een weg met veel verkeersheuvels gevolgd te hebben, met links stijl gebergte en rechts zwarte rotsen in de Niger, of een zijtak daarvan, rijden we het dorpje in. Op verschillende plaatsen stappen mensen uit tot ik alleen nog samen met de geld-inner in de cabine zit. "Waar moet je heen", vraagt hij. "Euhm..., doe het station maar", zeg ik, in de hoop dat Koulikoro een station heeft. De geld-inner overlegt schreeuwend met de chauffeur. Het blijkt geen realistische optie. Hij rijdt een stukje terug en zet me er uit, waarop ik begin te lopen.

Koulikoro ligt uitgestrekt langs de brede Niger, die ik eerst opzoek, aangezien dit naast een paar koloniale gebouwen de enige bezienswaardigheid is. Een paar jongens voetballen op het brede strand dat gevuld is met hopen zand en bergen rotzooi. Dichtbij het water is een man aan het werk aan een prauw, terwijl zijn zoontje thee zet.
"Na!", roept hij.
Daar kom ik voor, dus ik ga naar hem toe. Hij vertelt over zijn werk. "Zo'n kleine boot als deze kost 250000 (375 euro). Die grote daar heb ik ook gemaakt. Zo een kost 1250000" Maar het zijn slechte jaren, zo vertelt hij. Hij heeft weinig werk maar zijn twee kinderen gaan wel naar school.

Ik loop verder terug tussen de rivier en de rotsen. Vanzelf stap ik even later, om en om mensen groetend, door het dorp. Bij het ene huis zeg ik wel gedag wel en de volgende niet, met als uitzondering de kinderen die me met toubab aanspreken. Sinds ik uit Faladié teruggekomen ben negeer ik hen. Het zijn er te veel. Daarbij komt dat ik hun toch ook niet met neger aanspreek?

Halverwege het dorp steekt een dijk tweehonderd meter het water in, zodat het pont aan het uiteinde genoeg diepte heeft om vrij te zijn. Aan weerszijden van de dijk zijn jonge mannen met een prauw bezig de dijk "op te spuiten", zoals dat in Nederland gebeurt. Zij roeien twintig meter het water op, waar een van de jongens met een bak naar de bodem duikt om na een twintig seconden met zand naar boven te komen. Op deze manier vullen ze hun boot, waarna ze terugvaren om het zand op draagplaten te scheppen, die twee jongens door het water naar de zijkant van de dijk brengen en leegkiepen. Zand naar het land dragen dus.

Ik dwaal nog een stukje verder, half op zoek naar eten, met het idee dat ik het stadje wel zo'n beetje gezien heb. Ik kom bij een wegrestaurant: een overdekte plaats langs de weg waar een meisje rijst met pindasaus verkoopt. Dat vind ik erg lekker (moet ik thuis ook eens maken!) dus ik koop een bordje die ik met een lepel geserveerd krijg, terwijl de mevrouw zelf achter haar tafeltje met haar rechterhand eet. Er komen meer mensen bij waaronder een meisje van een jaar of tien in een mooie blauwe jurk, zoals er hier zoveel zijn. Ik durf het nauwelijks te zeggen en het is natuurlijk niet waar, maar je hebt hier zoveel mensen die er hetzelfde uitzien... Gelukkig vinden ze dat van blanken ook.
Dat meisje legt haar hand op mijn arm. "Ze vraagt of je haar vader wil zijn", verklaart de verkoopster in het Bambara.
Wat zouden mijn huisgenoten daarvan vinden... Het was zo'n meisje waar je eigenlijk geen nee tegen kunt zeggen, maar toch maar gedaan:"Nee"
"Neem je mij dan mee?"
"Nee, sorry, je bent de achtste al. Dat past er niet meer bij in mijn tas. De regering zou je trouwens toch weer op het vliegtuig zetten"

Even later pak ik de sotrama, die me naar de taxistandplaats brengt waar ik een kaartje naar Bamako koop. Nu ga ik met een witte peugeot. Handig dat ze maar een soort auto voor dit vervoer gebruiken en ze ze allemaal wit geverfd hebben. Ik mag direct instappen waardoor ik op een van de achterste drie plaatsen zit, die iets hoger zijn. Hierdoor paste mijn hoofd niet onder het dak en zaten ook mijn benen in de knoop. Dit, gecombineerd met een heleboel verkeersheuvels gaf een onvergetelijke ervaring.

In Kati zoek ik in het donker mijn huis op waarna ik de straat op ga om te kijken of daar iets te eten is. Ik loop voorbij drie meiden en een aantal kinderen die op enkele van de vele stoelen bij twee manshoge geluidsboxen zaten. Ze spreken me aan en vragen me erbij te komen zitten. Het feest, dat op het punt staat te beginnen, wordt gevierd omdat twee kinderen examens zullen hebben. Ze zijn hier veel handiger dan wij; ze vieren eerst allemaal feesten en gaan daarna pas hun examens maken. Want ja, stel je voor dat je niet slaagt, dan zou je je feest gemist hebben. Zo zijn er dus mensen die drie jaar achter elkaar een feest organiseren, om de mogelijkheid dat ze zouden kunnen gaan slagen te vieren. Een bijkomend gebruik is het bij de buren langs gaan om bijdragen voor je feest te verzamelen. Hierbij wordt vooral van blanken een behoorlijke inbreng verwacht.

En ik was uitgenodigd. Eerst liep ik nog even naar het eetstalletje in de buurt waar ik bij een vrouw gehaktbal met frieten kocht, die ik tussen de televisiekijkende mannen op straat opat. In de gehaktbal was een gekookt ei verwerkt. Om deze reden noemen ze dit hier een 'surprise'. Een verrassing was het zeker; moet ik ook eens proberen. Na dit koningsmaal liep ik weer naar het feest, waar zich een grote groep kinderen had verzameld (vier tot zestien jaar) en de DJ juist het eerste deuntje inzette. (Op het moment van schrijven is zojuist voor de derde keer in twee uur de stroom uitgevallen (ik schrijf dit op mijn laptop in het donker) en vervolgd door een bui, zoals ik me een tropische regenbui altijd voorgesteld heb) Het was vrij saai. Om de beurt werden groepen jongens of meiden door de DJ opgeroepen om naar het midden van de grote kring te komen en daar op slechte muziek hun dansje te doen, welke telkens werd onderbroken door klanken uit de keel van de nog slechtere DJ. Ik was blij dat mijn naam niet doorgegeven was. Een van de drie meiden, die student was, wilde graag eens met me praten en kreeg daarom mijn telefoonnummer. Daarna verdween Fatimata. Wat later op de avond werd het dansen wat vrijer en werd ik er ook in meegesleurd, door een van de vrouwelijke oppassers, maar ik heb me er, aangemoedigd door diezelfde slechte DJ, goed doorheen geslagen. Ze beweerden zelfs dat het goed was. Om kwart voor twaalf stopte de draaier er maar mee; alle gasten waren weggelopen.
"Tot morgen", zei zij die mij aan het dansen had gezet.
Tot morgen? "Oke, tot morgen"
Nooit meer teruggezien. Misschien wel trouwens, ik kom genoeg mensen tegen als ik van mijn werk naar huis loop, maar ik herken ze niet meer, zo overdag en in andere kleding...

Fatimata heb ik een week later nog wel aan de lijn gehad.
"Ik ga volgende week naar Sevare", zei ik.
"Neem je een cadeau voor me mee, als je daarvan terugkomt?"
"Je ne sais pas d'abord, dat weet ik nog niet"
"Waarom niet?"
"Er zijn veel mensen die mij vragen dingen voor hen te kopen. Dat kan ik niet allemaal doen, begrijp je?"
Hierna vond ze het blijkbaar niet meer de moeite nog eens gezellig met elkaar te praten; ook niets meer van gehoord. Jammer: ik had graag gezien hoe een studente woont.

Zondag antwoordt de Canadese me:"De elfde kwam ik aan in Quebec en de twaalfde vloog ik naar Hawaii. Dat had ik in Mali gauw nog even geboekt" Ze vervolgt: "I wish I was in Bamako right now! Na vijf maanden op stap te zijn geweest zit ik me nu in Quebec gek te maken; ik wil zo graag weer weg..."


Pas op, reizen is verslavend.