27 juni 2010

Geen geld, geen honing

Ik wandel vanaf het huis richting de hoofdstraat om een broodje banaan te scoren. Nabij Achmed hoor ik vanaf de tweede verdieping van het huis op de hoek van de straat iemand 'Hollanda' roepen. Een vrouwenstem. Ik kijk op. De uitroep kwam van een meisje van mijn leeftijd met een stralende lach. Ze is juist bezig haar haren in een staart te doen. Ze draagt geen hoofddoek. Na enkele weken nauwelijks een meisje ouder dan twaalf jaar zonder hoofddoek te hebben gezien, weet ik niet hoe ik hierop moet reageren. De verbazing is dezelfde als die verbazing die ik had toen ik na enkele weken in West-Afrika een blanke over straat zag lopen. Een soort van schrik overviel me toen, tot ik me besefte dat ik zelf ook blank ben, waar ik blijkbaar in de loop der weken weinig bij stilgestaan had. Nu wéér is het bijna schrikken dat me overkomt bij het aanzicht van een meisje die haar haren laat zien. Vreemd; in Irbid, de stad die twintig minuten bus noordelijker ligt, lopen ze soms ook zo 'aanstootgevend' over straat. Alleen in de dorpen en ook in dit vluchtelingenkamp komt het eigenlijk niet voor. Na al wandelend kort bevestigd te hebben dat ik haar gezien heb, ben ik binnen enkele momenten al voorbij. Ze zag eruit als een leuke meid. Had ook in Leiden in de Ketelboetersteeg langs kunnen lopen. Dan had ik wellicht anders gereageerd. Hoe kan het, dat ik me niet beseft had dat hier in kamp Husn net zulke leuke meiden rondlopen als op alle andere plekken die ik bezocht heb. Toch heb ik er geen moment bij stil gestaan, simpelweg doordat ze, op een enkel akkefietje als deze na, onzichtbaar zijn. Ze bestaan niet. De enige meiden die je hier wel ziet, zijn zo ingepakt, dat je ze alsnog niet ziet. Dat maakt het bijzonder dat de mannen juist hier, in deze landen, vaak aan me vragen wat ik van het lokaal vrouwelijk schoon vind. Vraag in Nederland eens wat iemand van de palmbomen vindt...

Na bij een achtjarige groente- en fruitwinkelmanager drie bananen gekocht te hebben, steek ik de weg over naar de enige winkel waar ze 'gewone' pistoletbroodjes verkopen. Daar neem ik er twee van af. Dan loop ik naar Abed, die in zijn wasmachine- en koelkastreparatiezaak met een lasvlam een zwartverschroeid potje koffie staat op te stoken.
“Ik heb wel een gasbrander,” verduidelijkt hij, “maar zo gaat het sneller.”
Ik scheur de pistoletjes open, kleed de bananen uit en plet ze tussen de broodjes fijn. Een techniek die ik me in Mali eigen heb gemaakt, al hadden ze daar heuze baguettes. Het kan niet ontkent worden dat de Fransen in hun koloniën ook goede dingen hebben gebracht.

Na deze lunch wandel ik richting Shargabiel, waar ik vannacht terecht kan. Hij is wakker. Ennus en Abdallah zijn er ook. Op de twee kruipertjes na, die soms hun moeder weten te ontsnappen en de mannenkamer komen doen opleven, is Abdallah met zijn twaalf jaren veruit de jongste en dus is hij het, die de thee zet. Ennus en Shargabiel zijn beiden begin dertig. Ennus bestuurt de monstertrucks, die ze bij het afgraven van heuvels gebruiken. Daar verdient hij 300 dinar mee. Dat is te weinig, vertelt hij. Toch is dat het hoogste salaris dat ik tot nu toe gehoord heb. Nadat hij te weten komt dat ik door Bulgarije, Turkije en Syrië gereisd ben, vertelt hij over zijn tocht door die landen. Drie jaar geleden ondernam hij hem. Tot in detail noemt hij de bedragen op, die hij voor de bussen, waar hij met meereed, betaalde. Zou het de enige buitenlandse reis zijn geweest die hij ooit gemaakt heeft? De laatste bus bracht hem van Istanboel naar Edirne. Die 200 kilometers had ik zelf, op de heenweg, toevallig ook grotendeels per bus afgelegd. Nabij Edirne stak hij op een onbewaakt moment de grens over. De kans van zijn leven. Helaas kreeg de Bulgaarse grenspolitie hem al gauw te pakken. Na een maand gevangenis brachten ze hem terug naar de Turkse zijde. Daarvandaan reisde Ennus de 1800 kilometers terug. Terug naar het land waar hij, met zijn bevolkingsgroep, ook maar te gast is. Terug naar het vluchtelingenkamp.

Shargabiel was een soldeerder in ziekenhuizen, maar is nu al een paar jaar werkloos. Wel heeft hij laatst gesolliciteerd naar een baan als soldeerder in hotels, waarbij ze hem gemeld hebben dat ze hem zullen bellen, als ze een soldeerder nodig hebben. Door het chronisch geldgebrek, waar hij aan lijdt, is hij ook nog vrouwloos. Want als je geen geld hebt, kun je geen bruidsschat betalen en blijf je vrijgezel.
"Heb je broers en zussen?" vraagt Shargabiel me, als Ennus en Abdallah vertrokken zijn.
"Ja, één broer en twee zussen," vertel ik.
"Zijn je zussen getrouwd, Chaliel?"
"Eén is getrouwd. De ander niet."
"Kun je haar vragen of ze naar Jordanië komt? Ik wil graag met haar trouwen."
"Ik geloof niet dat ze tijd heeft om naar Jordanië te komen, Shargabiel. Ze heeft het nogal druk in Nederland."
"Mag ik dan haar e-mailadres, om haar te vragen of ze met me wil trouwen?"
"In Europa werkt dat anders. Eerst leer je elkaar kennen, en als het bevalt, dan ga je een paar jaar later trouwen. Of je trouwt nooit, als je daar geen zin in hebt. Het is niet zoals hier, dat de dag van je bruiloft ongeveer de eerste dag is dat je elkaar ziet."
"Toch wil ik het haar vragen. Vind je het dan niet leuk, als ik met jouw zus trouw?"
"Waarom neem je geen Jordaanse vrouw?"
"Ik heb geen geld voor een Jordaanse. De bruidsschat is te duur."
Blijkbaar verwacht hij dat Europese vrouwen goedkoop zijn; een veronderstelling waar hij nog wel eens bekaaid vanaf zou kunnen komen, mocht hij ooit zijn droom beleven. Hij houdt vol dat hij het mijn zus wil vragen. Ik geef hem natuurlijk niet haar e-mailadres. In plaats daarvan bied ik hem aan dat ik haar zelf zijn bericht verstuur. Daar stemt hij mee in. Hij start de computer op, die, met de enige stoel in de kamer erbij, een beetje vreemd staat, tussen al die op de grond liggende matrassen. Ik sta op van mijn matras en neem op de stoel plaats om kladblok op te starten. Dan bied ik hem de stoel aan en moedig hem aan om zijn epistel te schrijven. Enkele minuten zit hij voor het scherm, waar niet meer dan een regel tekst op verschijnt. Dan vraagt hij mij om wat op te schrijven. “Jij kent haar immers, toch?”
Om nou een liefdesbrief (en dan zelfs eentje waarbij van liefde nog lang geen sprake is) aan mijn eigen zus te schrijven wordt me toch een beetje te gortig. Toch neem ik zijn plaats over. Ik ben de beroerdste niet. Een beetje coaching zal hem wellicht goed doen. Op het scherm staat:“how are you?” Daarmee krijg je mijn zus niet in Jordanië.
“Oké Shargabiel, wat wil je haar vertellen?”
“Dat ik graag met haar wil trouwen.”
“Zo moet je dat niet aanpakken; dat gaat niet werken. Vertel eens wat over jezelf.”
“Maar je kent me toch al?”
“Ja, maar ik wil graag van jou horen wat je haar wil zeggen.”
“Wat dan?”
“Gewoon, wie je bent en wat je allemaal doet in het dagelijks leven.” Dat is een gemene vraag, aan een werkloze. Tot nu toe heb ik hem voornamelijk thee zien liggen drinken.
“Schrijf maar dat ik in ziekenhuizen soldeerder ben. Dat was mijn vorige baan. En dat ik nu hetzelfde in hotels ga doen.”
“En verder?”
“Vraag haar of ze met me wil trouwen.”
“Ik bedoel, wat doe je nog meer, behalve solderen? Heb je nog hobbies of sporten, die je beoefend? Dit is je kans om jezelf te verkopen, Shargabiel. Je moet haar er wel van overtuigen dat ze je terug moet schrijven, anders gaat het niet lukken.”
Ik zie hem even nadenken. “Nee, dit was het wel,” antwoordt hij. “Maar vraag haar of ze met me wil trouwen.”
“Dat past niet in een kennismakings e-mail.”
“Vraag haar dan of ze zin heeft om naar Jordanië te komen.”
“Ook daar is het wat vroeg voor. Je moet het langzaam opbouwen.”
“Dan houden we het hierbij.”
“Prima.” Ik schrijf er een persoonlijke begeleiding bij en verzend het bericht. Dan vertel ik Shargabiel dat ik een onderzoek wil doen over de UNRWA, dat een onderdeel van de Verenigde Naties is. Hij vertelt dat de UNRWA tegenwoordig niet meer zo goed is. Een jaar of 14 geleden gaven ze de leerlingen op school nog maaltijden, schoenen, broeken en jassen, herinnert hij zich van zijn jeugd, maar die tijden zijn al lang voorbij. Toch zegt hij dat de organisatie goed voor hem is. Het is belangrijk voor de Palestijnse vluchtelingen, vanwege het basisonderwijs en de basis gezondheidszorg, die het levert. Zelf gaat hij naar de tandarts van de UNRWA, en af en toe, als hij ziek is, naar het gezondheidscentrum. “Zonder de UNRWA kan ik niet leven,” zegt hij zelfs. “Maar geloof me, Chaliel, soms denk ik dat de UNRWA voor Amerika of Israël werkt. Israël doet dagelijks slechte dingen tegen de bevolking van Palestina en Libanon, maar de UNRWA spreekt ze daar niet op aan en houdt zijn mond gesloten.” Soms kan het gezondheidscentrum van de UNRWA geen goede behandeling geven. Dan sturen ze hem naar het staatsziekenhuis, waar hij geld voor zijn behandeling moet betalen. Had Shargabiel een baan bij de regering gehad, dan had de daar geleverde zorg gratis geweest. Nu hij niet werkt, laat staan voor de regering, kost het hem wel geld.

Zelf belandde ik ook eens in een staatsziekenhuis. Die nacht was ik onwel wakker geworden en had ik het nodige eruit gegooid. Helaas moest ik doorreizen. Midden op de dag werd ik door iemand in de hitte bij het ziekenhuis afgezet. Daar hebben ze me in een paar uur weer opgelapt. Wellicht had ik een voedselvergiftiging. De behandeling: een eerste hulp bed, een infuus en het één en ander aan medicatie, was voor mij kostenloos. Het consult was in het Engels. In het registratieboek zag ik dat alle patiënten in het Engels geregistreerd werden. Tegenover de lokale bevolking, die veelal alleen Arabisch spreekt, lijkt me dat niet zo netjes, maar voor reizigers is het erg prettig. Het ziekenhuis en de apparatuur zagen er prima uit. Niet voor niets vertelde een tandarts me dat de rijken vanuit het hele Midden-Oosten naar Jordanië afreizen om zich voor hun kwalen te laten behandelen. Dat kwam doordat veel Jordaanse artsen in de Verenigde Staten of Europa hun diploma halen, beweerde de goedlachse man met rode krullen.

Shargabiel vraagt waar ik woon.
“In Leiden, de stad waar ik studeer.”
“Woont de rest van je familie daar ook?”
“Nee, ik ben hier naartoe verhuisd, toen ik ging studeren.”
“Maar hoe vaak zie je jouw ouders dan?”
Ik vertel dat ik mijn ouders, als ik al in Nederland ben, eens in de drie weken een paar uur zie.
“En je broer en zussen dan? Wonen die bij jouw ouders?”
“Nee, we wonen allemaal apart.”
“En jouw zus dan?”
“Ook zij heeft haar eigen huis.”
“Dat is erg slecht Hoe kun je zonder je familie leven?”
“Dat is Europa, Shargabiel. Althans, noord Europa. In het zuiden is het alweer anders.” In zijn wereld leven familieleden hun hele leven bij elkaar. Een groot deel van de dag wordt besteed aan het drinken van thee met altijd dezelfde familieleden.
“Zeg Chaliel, heb je misschien foto's van je familie?”
“Wel een paar ja, hoezo?”
“Ook van je zus?”
“Welke?”
“Die waarmee ik wil trouwen. Hoe oud is ze eigenlijk?”

1 opmerking:

Anoniem zei

hey Chiel!

Blijft leuk om je reisverslagen te lezen! Ik hoop dat je je nog vermaakt daar, veel plezier nog.

Groet,

Tim (van CS)