2 juni 2010

Beter een goede buur...

Ik wandel verder langs de hoofdweg en duik een zijstraatje in. Twee blokken verder maak ik nog een praatje met een paar jongens, waarbij al gauw een halve schoolklas van kinderen zich om mij heen verzameld heeft. Hoog boven ons balanseert een vlieger in de luchtstroom. Ik zeg de jongens gedag en wandel een ander nauw straatje door, op zoek naar de bron van dit plezier, dat me aan mijn jeugdvliegers doet herinneren. In deze straatjes kun je toch onmogelijk vliegeren? Plotseling zie ik er nog één! Het moet op het dak gebeuren; anders kan niet. Ik blijf staan om een foto te maken. Een jongen komt erbij staan en wijst achter me: nóg een vlieger! Hoe vaak zie je ze in Nederland nog? Ik heb geen idee; ik ben daar nauwelijks, en als ik er ben heb ik andere dingen aan mijn hoofd dan rondfietsen om te tellen hoeveel vliegers er in de lucht hangen. Maar hier is het in ieder geval alledaags vermaak. De jongen, die me op de derde vlieger wees, nodigt me uit om een foto van zijn kamer te maken. Muhammad heet hij. Hij is dertien jaar oud. Zijn vriendje Achmed, elf jaar oud, is er ook bij, maar zodra we bij de schutting, gemaakt van hergebruikte metalen golfplaten, aankomen en, nadat de vrouwen gewaarschuwd zijn, de binnenplaats betreden, blijft hij op straat achter. Het zusje van Muhammad, Hanan, staat bij het huis. Moeder Fatien komt gauw het huis uit. Wellicht heeft ze haar hoofddoek gauw even opgedaan. Ze hebben een leuke tuin. Boven een zitje van groengeverfte betonnen krukjes is met een paar balken een stellage gemaakt, waar weelderige druivenranken een aangename schaduw creëren. In de hoek van de tuin, waar een ladder en enkele lege petroleumblikken liggen, staat een palmboom. Daarbij is een groentetuintje van twee bij twee en nog een perkje met een rozenstruik. Een klein paradijsje binnen een overvol vluchtelingenkamp. Voor wat betreft de tuin tenminste.

Nadat ik één glaasje thee heb opgeslurpt komt een man de poort door.
"Dat is mijn vader," zegt Muhammad.
"Raoef," stelt de man zich voor. De zestigjarige man spreekt goed Engels. Een man die niet makkelijk praat. Zenuwachtig. Gestresst. Hij zit voortdurend in zijn handen te wrijven, behalve de vele keren dat hij zijn hand voor zijn mond houdt vanwege het hoesten. Psychische problemen?

Hij vertelt over zijn gezin en zijn verleden. Zeven jaar lang heeft hij in Beiroet, de hoofdstad van Libanon, voor de oliemaatschappij BP gewerkt. In die stad ontmoette hij zijn vrouw Fatien en kregen ze hun eerste dochter, Asia. Vervolgens verhuisden ze naar de Syrische hoofdstad Damascus, waar hun tweede dochter Hajer geboren werd. Na daar enkele jaren gebleven te zijn, verhuisden ze terug naar waar hij vandaan kwam, het vluchtelingenkamp te Husn. Daar kregen ze hun zoon Moehammad en dochter Hanan.

Zeven jaar geleden waagde hij zich op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever. Zijn zus woont daar in vluchtelingenkamp Jenin en hij wilde haar graag bezoeken. Hij bleef daar een tijdje werken, maar dit werd onverwacht onderbroken toen hij door Israël opgepakt werd. Dezelfde dag nog bevond hij zich in de gevangenis van Ramallah. Zes maanden wachtte hij tot hij voor het militaire gerechtshof verscheen. Zes maanden in een cel zitten wachten tot je ook maar een rechtszitting toebedeeld krijgt; stel je eens voor. Na de eerste zitting volgde een tweede, zes maanden later. Nog een half jaar duurde het voor hij vrij kwam. Hij zat gevangen omdat zijn dochter in Libanon geboren was, daardoor verdachten de Israëliërs Raoef ervan voor Libanon te spioneren.

Na deze 18 maanden werd hij vrijgelaten. 18 maanden lang kreeg hij niets te horen over zijn familie. Raoef protesteerde de hele periode zoveel als hij kon. De eerste 14 dagen van zijn detentie bleef hij in hongerstaking, tot de Israëliërs zijn ambassadeur erbij haalden. Die beloofde hem dat hij na een maand zijn familie zou terugzien. Raoef begon weer te eten. Na een maand vroeg hij zijn bewakers hoe het stond met de belofte dat hij vrij zou komen.
"Als je ambassadeur niets voor je doet, wat kunnen wij dan doen?" was hun reactie.
Raoef beantwoorde dat met acht dagen hongerstaking, waarop hij in het ziekenhuis werd opgenomen. Later hervatte hij zijn protest door 40 anti-hoge-bloeddruk-tabletten tegelijk in te nemen. De generaal van de gevangenis kwam bij hem langs en beloofde dat hij spoedig naar zijn familie mocht gaan. Toen ook dit Raoef te lang duurde slikte hij een kop zout door; zijn maag werd leeggepompt in het ziekenhuis, waar hij vier dagen opgenomen bleef. Een officier kwam bij hem langs en beloofde dat hij dezelfde dag nog naar Jordanië gebracht zou worden. Hij belandde in een auto, die van Ramallah naar Jeruzalem reed, een ritje van nog geen 15 kilometer, maar kreeg problemen doordat zijn bewakers zijn paspoort niet bij zich hadden. Ze beweerden dat ze zijn paspoort nooit in bezit hadden gehad. Dit was zeer onwaarschijnlijk, want hoe hadden ze anders kunnen weten van de reden van zijn gevangenneming, namelijk dat zijn dochter in Libanon geboren was? Dat staat in zijn paspoort aangetekend. Toch bleven de autoriteiten beweren dat ze zijn paspoort niet meer hadden. Zijn vrouw werd ingelicht dat zij in Amman, de hoofdstad van Jordanië, een tijdelijk paspoort voor hem moest regelen. Zij ondernam de tocht naar de immigratiedienst van Jordanië, maar de mensen achter de balie geloofden haar niet. Drie maanden later probeerde ze het nog eens. Deze keer had ze meer succes. Een paar dagen later zat Raoef hier, thuis, op de bank waar hij nu ook zit, terug bij zijn vrouw en kinderen.

En wat zit er nu naast mij? Een gebroken man. Hij vertelt dat hij sinds het uitgelopen bezoek aan zijn zus slecht hoort. Daarnaast is hij erg benauwd en hoest hij veel.
"Door de gasbommen," verklaart hij.
"Gasbommen?"
"Ja, die werden geregeld tussen de gevangenen gegooid."
"Waarom?"
"Zonder reden. Gewoon, als ze boos op ons waren. Iedereen ging er verschrikkelijk van tranen, en de geur was niet uit te houden. Geregeld kwamen er bij zo'n aanval oudere gevangenen om het leven. Ik heb er mijn astma aan overgehouden."
"Dat had u voor u in de gevangenis zat niet?" vraag ik ter controle.
"Nee, dat is daar ontstaan."

Op de achtergrond roept een kind om zijn moeder. Van verder weg hoor ik de opgewonden stemmen van spelende kinderen. Een krekel geniet tsjirpend net zoveel van Raoef zijn tuin als ik doe.


"En nu woon ik hier met mijn gezin, werkeloos. Kijk naar mijn huis: het is niets."
Zijn huis bestaat uit twee kamers, die los van elkaar staan. Links staat een stenen kamer, waar ook de badkamer en een keukentje aan vast zitten. De kamer rechts is van metalen golfplaten. Enige jaren nadat de vluchtelingen in tenten waren ondergebracht werden deze vervangen door zinken schuilhutten. De golfplaten daarvan zijn nog op veel plaatsen terug te vinden. De meeste als schuttingen of afscheidingen. Op enkele plaatsen worden ze nog als dakbedekking gebruikt. Raoef heeft nog zo'n schuilhut. Hij staat bijna in zijn oorspronkelijke vorm. Raoef heeft hem alleen een meter langer gemaakt.
"Zomers is het daarbinnen tergend heet. 's Winters vriest het er geregeld. Maar wat kan ik doen? Door mijn ziekte kan ik geen werk meer krijgen. We leven nu van een ziekenuitkering, die door de koning gelijkgesteld is aan het minimumloon van 150 dinar per maand" Dat is 174 euro.
"Met hoeveel mensen woont u hier?"
"Met zijn zessen. 150 dinar is niet te doen. Our life is too difficult."
Dat bedrag had ik voor mezelf ook gepind, hopende dat ik het daar in mijn eentje, gesteund door de gastvrijheid van mensen als Raoef en zijn gezin, een maand mee uit zou zingen.
"We krijgen ook steun van de UNRWA. Elke drie maanden geven ze melk, groenten, olie,
suiker en dat soort dingen. Voorheen was het iedere maand."
Hij vertelt dat ook één van zijn dochters ziek is. Tweezijdig nierfalen, blijkt later. Ernstig. Zijn andere dochter gaat dagelijks naar de universiteit in Irbid. Het collegegeld zelf is onbetaalbaar. In het geval van zijn dochter 1000 dinar per jaar. Hiervoor heeft Raoef een brief aan koning Abdallah geschreven, waarin hij hem vertelde over zijn armoede en dat zijn dochter graag naar de universiteit zou gaan, maar dat dit financieel niet mogelijk was. Een maand later werd hij door het kantoor van de koning gebeld, waarbij Raoef gemeld werd dat het geen probleem was en dat zijn dochter zonder te betalen mocht gaan studeren. Zijn brief, ondertekend door Zijne Koninklijke Hoogheid Abdallah de Tweede zelf, werd aan hem opgestuurd en alles was in orde. Nu kost de studie hun nog twee dinar per dag, voor de bus naar Irbid en wat voedsel voor onderweg.

"Kunt u geen leraar Engels worden? Uw Engels is goed genoeg."
Een onzeker schouderophalen is zijn antwoord. Waarschijnlijk is hij te zenuwachtig voor zo'n baan. Voer voor scholieren. Hij vertelt dat zijn vrouw, die juist hapjes van gehakt in deeg voor mij heeft neergezet, afgelopen jaar voor het eerst, sinds de 15 jaar die ze buiten haar land woont, haar familie heeft bezocht. Door geldgebrek.
"Je weet dat Libanon helemaal niet ver weg van hier is, toch?" vraagt Raoef.
"Ja," beaam ik, "ik kan er in één dag zijn." Hemelsbreed is het nog geen honderd kilometer.

Hij vertelt over Israëlische fabrieken bij de Jordaanse stad Al-Mafraq, waar zij van het lage arbeidsloon profiteren. "In Israël kost een werknemer 20 dinar per dag," verklaart Raoef. "Hier betalen ze 5 dinar per dag." Dat kunnen ze gemakkelijk doen door het hoge aantal werklozen onder de Palestijnse vluchtelingen, die het grootste deel van de Jordaanse bevolking vormen. Een erbarmelijke situatie waar ze zelf mede de oorzaak van zijn, en nu van profiteren.

"Je kunt hier blijven slapen," biedt Raoef aan. "Dan stoppen we de meiden bij moeder en slapen wij samen daar," zegt hij, op het stalen hok wijzend.
"Misschien een andere dag," antwoord ik. "Laat me het uitleggen; ik zou graag bij jullie overnachten."
"Ik vind het erg fijn dat je er bent," laat ook Raoef weten.
"Maar Moehammad heeft me ook uitgenodigd. Om half tien komt hij me bij het politiebureau ophalen."
"Dus je hebt vannacht een slaapplaats?"
"Waarschijnlijk wel ja."
"Mocht het toch niet zo zijn, dan kun je hier nog terecht."
We wisselen telefoonnummers uit. Vlak voor ik vertrek zegt Raoef:
"Ik ga even daar zitten; ik heb al een uur niet gerookt..." Dat zal ongeveer net zoveel kosten als het vervoer en de voeding van de universiteitgaande dochter.

Geen opmerkingen: