12 juni 2010

Een onstilbare wrok

Moehammad brengt me naar het gebouw naast het voetbalveld. Het veld is zandkleurig; hier en daar is wat dor gras te bespeuren. Aan de rand van het veld worden met veel rook een paar hopen vuil verbrand. Het ruikt onprettig. We vinden een open deur en betreden het gebouw. Een grote plas op de betegelde vloer heet ons welkom. In een schemerige gang zitten jonge jongens op de grond naar foto's te kijken, die met een beamer op de muur geprojecteerd worden. Als Moehammad me naar een grote ruimte gebracht heeft, waar een jongen van mijn leeftijd achter een bureau zit, keert hij terug naar huis. Achter de jongen staat een grote kast vol sporttrofeeën.
Aan beide kanten hangt een portret, zowel van de huidige, als van de vorige koning. Op één van de glazen deuren van de prijzenkast is een beeltenis van Saddam Hoessein, voormalig president van Irak, geplakt. Ik neem op een van de vier fauteuils die langs de muren staan plaats. Tegenover me hangt een kaart van Palestina. Als een dolk zo scherp steekt het af tegen de witte achtergrond. Een glas cola wordt bij me neergezet. Enkele jongens vragen me om welke reden ik naar het kamp gekomen ben. Ik vertel ze dat ik graag wil weten hoe de Palestijnse vluchtelingen hier leven. Eén van de jongens stelt zich voor als Fadi. Hij brengt me terug naar de foto's kijkende jongens. Foto's van Palestijnen. Oude mannen die met een rotsvaste uitstraling grote metalen sleutels voor zich uit richting de camera houden. Het beeld vertelt zijn eigen verhaal; het zijn de sleutels van hun huizen in Palestina. Huizen, waarvan de meeste allang met de grond gelijkgemaakt zijn. Maar zij blijven hopen. Sterker nog, de meesten zijn ervan overtuigd dat ze terug naar hun eigen land zullen keren. Ze hebben immers zowel Allah als de gehele Islamitische wereld achter zich staan. Wie kan daar tegenop?

Na de foto's lopen we naar een andere zaal, waar op acht plaatsen de vloer, en voor de begeleiding één tafel, gedekt is. Uit gaten in het plafond hangen snoeren van ventilatoren, die daar vroeger gezeten hebben. Het eten dat verspreid wordt blijkt gesponsord door een rijke Palestijn. Mijn tweede ontbijt nu ook. De eerste was nog op rekening van een arme vluchteling. Samen met de vrijwilligers eet ik wederom hoemoes en falafel met brood. Fadi vertelt dat deze kinderen, die vandaag aan de activiteiten meedoen, allemaal hele of halve weeskinderen zijn; ze hebben tenminste één van hun ouders verloren. Achmed, het vriendje van Moehammad, die ik gisteren bij het vliegers spotten was tegengekomen, komt naar me toegerend als hij me ziet. Hij vraagt of ik een foto van hem wil maken. Helaas werkt mijn camera niet mee; hij gaat niet aan. Dat komt vaak voor en de oplossing is simpel; een paar keer de accu eruit halen en er terug in stoppen en geduld hebben. Dan doet hij het zo weer. Zodra mijn camera besloten heeft mee te werken heeft Achmed al op één van de stoelen plaatsgenomen, die in rijen richting het podium neergezet zijn. De kinderen hebben stukjes ingestudeerd, die ze in groepjes opvoeren. Zonder uitzondering gaan ze over wat de gemene Israëliërs de Palestijnen aangedaan hebben. De wrok zit heel diep. Het gaat als volgt:
Een aantal Palestijnen zitten op hun knieën op het podium. Een paar kinderen zijn in gewaden en met een stok aangekleed en hebben een zwart bestikte witte doek over het hoofd gedrapeerd. Eén heeft een Dolce en Gabbana t-shirt aan. Een ander draagt een Adidas broek. Dan komen een paar 'Israëliërs', waarvan ook één persoon een Dolce en Gabbana t-shirt aan heeft, hen met veel leedvermaak doodschieten, dan wel van het podium afslepen. Daar blijven de Palestijnen een tijdje aangedaan liggen, waarna ze, samen met de Israëliërs die terug naar Palestijnen getransformeerd zijn, één van hun liederen zingen. Het publiek kijkt aandachtig toe tot het af is.

Om de tijd te overbruggen tot het volgende toneelstuk, gaat de aanvoerder van de vrijwilligers voor de rijen gevulde stoelen staan en noemt een paar getallen op. Dan klappen ze met zijn allen in salvo's zo veel keer als hij opgenoemd heeft. Na een paar rondes komt de volgende groep alweer op, die zijn eigen versie van hetzelfde verhaal ten tonele brengt. Als al het leed geleden is gaat iedereen in een kring staan. Het is tijd voor de prijsuitreiking. Eén jongen met een doos vol prijzen en één jongen met een lijst met namen nemen in het midden van de kring plaats. Eerst roept hij mij erbij. Ik heb het eerst niet door, omdat ik hier eigenlijk helemaal niets te zoeken heb; dat ik hier ben is puur toeval. Bij de tweede keer dat hij me bij mijn naam noemt kom ik toch maar bij ze staan. Ze hadden me nodig. De jongen met de doos vol prijzen geeft er één aan mij, die ik dan met een handschudding doorgeef aan één van de winnaars, die door de aanvoerder van de lijst worden opgenoemd.

Na met Fadi nog een stukje door het kamp gelopen te hebben en in een kapperszaak aan enkele vrienden van hem voorgesteld te zijn nodigt hij me uit om vannacht bij hem te komen slapen. Weer een probleem opgelost. Na een kort bezoek aan de politie vind ik het huis van Moehammad en zijn familie terug.
"Ga je ook naar de moskee?" vraagt een in een wit gewaad gehulde jongeman.
"Nee, ik ben christen", lieg ik. Dat beweer ik tegen iedereen die het horen wil. En dat zijn veel mensen. Religie is een veel langskomend gespreksonderwerp. Ook op straat is het vaak de derde vraag die me door de nieuwsgierige stoepzitters gesteld wordt, wedijverend met de vraag of ik getrouwd ben. Ik zeg maar dat ik christen ben. Vaak nog meer specifiek katholiek. Als ik zou beweren dat ik moslim was, wat vrijwel iedereen het liefst zou horen, dan zou ik al snel door de mand vallen. De waarheid zelf vertellen zou me waarschijnlijk een heleboel waardering kosten. Ik heb hier niemand ook maar het woord atheïsme horen noemen. Christenen hebben tenminste nog een god. Sterker nog, ze aanbidden dezelfde god als de islamieten zelf; ze hebben slechts een update misgelopen, namelijk de komst van de profeet Mohammed. Voor mij, vanuit ongelovig perspectief, zijn op dit moment, zonder me er in verdiept te hebben, de islam en het christendom dan ook ongeveer hetzelfde. De Heilige Koran en de Bijbel gaan grotendeels over dezelfde profeten, alleen is in de Koran aan Jezus minder aandacht geschonken, terwijl hij in de bijbel een heel testament toebedeeld krijgt. Die ruimte is in de Koran door de openbaringen opgeslokt, die Gabriël vanaf het jaar 610 (na Christus) aan Mohammed deed.

Rahaf laat me binnen en vertelt dat Moehammad en zijn broer gauw van het bidden thuis zullen komen. Voor het vrijdaggebed verlaat zelfs vrijwel iedere minder vrome moslim zijn werk of woonhuis om de moskee te bezoeken. Verder wordt het bidden meestal thuis afgehandeld. Dat is praktischer dan vijf keer per dag naar de moskee. Rahaf, gekleed in een mooie jurk en met een vlot kapsel, vertelt me wat ik altijd al heb geweten:
"Vrouwen zijn hier sterker dan mannen, Chaliel. Hun geesteskracht is groter. Binnen de familie, zijn zij het, die aan het hoofd staan."
Alleen van buiten gezien is hier zo weinig van te herkennen.

Een neef komt binnen met een waterpijp en een metalen bakje, die ertoe dient om de benodigde kooltjes op te stoken. Hij loopt door via de gang naar de keuken. Ik hoor hoe hij het gasfornuis in de keuken ontvlamt en herinner me hoe ik de man van Arabiya in Mashara zo ook moeiteloos kolen tot roodgloeiend had zien dwingen. De deur wordt van buitenaf geopend. Moehammad en zijn twee broers komen het vertrek binnen en lopen door tot de keuken. Als Moehammad in de ontvangstkamer terugkomt, heeft hij een grote schaal mensev in zijn armen. Hij zet de maaltijd in één van de kamers op een stuk plastic folie neer. Gehurkt giet Moehammad de saus, bestaande uit yoghurt met water waarin de kip gekookt is, over de rijst met kip en noten. Dit is de enige maaltijd waarbij veel Arabieren met hun handen eten zonder brood te gebruiken. Rahaf had me gevraagd of ik een lepel wilde gebruiken. Ik zei dat ik het zou eten op de manier zoals dat hier gebruikelijk is, dus met mijn handen, waarop zij vertelde het zelf nooit met haar handen te eten. Dat soort praktijken was meer wat voor de mannen. De twee broers, de neef, het zoontje van Rahaf en ik volgen Moehammads voorbeeld en hurken bij de schaal neer. Terwijl ik de eerste hand rijst met noten tot een bal bij elkaar probeer te drukken schuift één van de broers mij een stuk kip toe. In de slecht verlichte kamer denk ik na een paar happen tussen de rijst stukken vis tegen te komen. Als ik Moehammad hiernaar vraag blijkt dat brood te zijn, waarop de rijst rustte, zompig geworden door de saus.

Als de maaltijd afgerond, en de handen gewassen zijn zitten Moehammad en ik op de banken in de ontvangstkamer neer.
"We moeten versnellen," begint hij. "Jij wilt dingen over dit kamp weten, maar ik moet gauw weer aan het werk, dus stel je vragen."
Even vraag ik me af hoe ik kan beginnen met vragen, maar het verhaal komt vanzelf al, van zijn kant. En wat een verhaal. In 1994 sloot koning Hoessein van Jordanië, niet te verwarren met Saddam Hoessein, vrede met Israël. Moehammad verloor hierdoor zijn Jordaanse nationaliteit. Hij kon immers terug naar de Westelijke Jordaanoever, waar zijn familie een groot huis met land bezit. Hier in Jordanië is hij sinds de vrede dan ook een buitenlander. Zijn vrouw niet. Zij is Jordaanse. Zijn dochter daarentegen, is geregistreerd in de Westelijke Jordaanoever. Graag zou hij met zijn gezin naar zijn huis in de Westelijke Jordaanoever verhuizen, maar Israël, die het in de Westelijke Jordaanoever voor het zeggen heeft, staat zijn vrouw niet toe om in de Westelijke Jordaanoever te komen wonen. Moehammad gaat natuurlijk niet zonder zijn vrouw in zijn eigen huis wonen. Hij blijft bij haar in het vluchtelingenkamp. Zwaar gefrustreerd, durf ik wel te stellen.

"Waarom?!" roept hij uit. "Waarom hebben ze Arafat vermoord? Waarom hebben ze Saddam Hoessein vermoord? Kijk toch naar de situatie in Irak; allemaal de schuld van de Amerikanen!"
"...," zeg ik.
"Volgende week vrijdag," raast Moehammad verder, "ga ik voor het eerst in twee jaar naar huis. Je kunt je niet voorstellen hoe erg ik uitkijk naar het moment waarop ik mijn moeder haar handen kus. Wie maakt deze kloof in mijn familie? Waarom ontnemen ze me op deze manier mijn land, mijn huis en mijn bomen? Waarom?!" Dochtertje Dana komt bij hem zitten. Terwijl hij haar bij hem op schoot neemt roept hij uit:"Wie heeft ons dit aangedaan?! Alles leidt terug naar deze twee woorden: 'wie' en 'waarom'. W-A-A-R-O-M."
"Groot-Brittanië?" gok ik. Ik voel me een amateur. Ik weet vrijwel niets van de aanleiding tot al deze problematiek. Maar als veroorzaker is de naam van het koninkrijk Groot-Brittanië is vaker gevallen. Zij waren het dan ook die het gebied tot de stichting van Israël beheersten. Ze zouden Palestina min of meer aan de vijand gegeven hebben. Moehammad zat niet op mijn antwoord te wachten. Hij gaat al verder met het uiten van zijn afkeer. Afkeer ook voor zijn Arabische broeders, die aan de andere kant van de woestijn zoveel geld uit de grond kunnen oppompen dat ze palmbomen in de zee laten verrijzen, zo groot, dat ze vanaf de maan te zien zijn.
"Laatst zag ik op televisie dat de Sjeik van Qatar de grootste mensev ter wereld had gemaakt om daarmee in het Guinness Book of Records te komen. Wel 100 kamelen had hij daarvoor laten slachten! Ik wed dat de complete bevolking van Jordanië zo'n hoeveelheid nooit op zou kunnen krijgen. Waarom doet hij dat?! Ook zag ik laatst dat een ander van die knakkers 75 duizend had betaald voor een kus van Madonna." Hij vertelt me dat Israël Amerika volledig in zijn zak heeft. "Israël stuurt Amerika aan alsof ze een playstation bedienen. Kijk maar naar Irak." Saddam was al tijden de grootste dreiging voor Israël. Amerika heeft die dreiging met zijn oorlog weggenomen.
"Saddam was een held!" schreeuwt Moehammad uit. "Irak houdt van de Palestijnen!"

1 opmerking:

Unknown zei

Hoi Chiel!

Mooie en aangrijpende verhalen heb je de afgelopen maanden achtergelaten. Hoe is het met jou? Fijn om weer in Nederland te zijn? Ik ben 12 juli weer in Nederland, nu nog even de laatste lootjes van mijn stage in Mexico.

Liefs,
Lilja