30 mei 2010

De èchte Jordaniërs

Ik wandel naar de Bedoeïenen toe. Voordat ik ze bereikt heb roepen ze me al toe om thee bij ze te komen drinken.
"Ga zitten," nodigt Yoessoef me uit.
Ik steun met mijn hand op enkele kaalgegeten graanhalmen en de roodbruine grond daaronder. Mis; modder kleeft aan mijn vingers. Zou het schapenpis zijn? Of gewoon een leeggegooid glaasje thee? In ieder geval reden genoeg om er aandacht aan te besteden. Ik offer wat van het gekochte mineraalwater op en spoel mijn hand ermee af.

De mannen houden samen met enkele honden en een ezel 150 schapen in toom. Met name de honden doen het werk; de mannen zitten te genieten van de thee, welke in een van buiten verkoold theepotje op een kampvuur verhit wordt. De avontuurlijkste schapen, die vermoedden dat de halmen aan de overkant van de weg veel beter zouden smaken, worden met een paar welgemikte stenen tot de orde geroepen. Let wel, de stenen belanden voor de schapen. Ze mikken niet op de schapen. Natuurlijk vragen ze waar ik van plan ben de nacht door te brengen. Ik vertel ze dat ik graag wil kamperen. Ze waarschuwen me voor de wilde honden en slangen, waarop ik voorstel dat ik mijn tent bij die van hun neerzet. Daar hebben zij tot nu toe immers ook elke nacht nog overleefd. Dat mag.

Een overdekte Pick-up komt naderbij en stopt. Een man stapt uit. Een Palestijn, zo vertelt Yoessoef.
"Hij woont in het kamp," meldt hij erbij. De Palestijn nodigt me uit om bij hém te logeren. Ik geef aan dat ik dat graag doe. Bedoeïenen zijn leuk, maar in het kamp logeren is beter. Dat is immers waarvoor ik 5000 kilometer hiernaartoe gelift ben. En ik moet nog terug ook. Eén van de mannen, Sherab, scheert een schaap. Zodra hij daarmee klaar is stopt hij de wol in de zak die op de rug van de ezel hangt. Dan begeleidt hij de ezel de glooiing op, die tegenover het kamp ligt. Blijkbaar zien de schapen de ezel als de leider; zonder uitzondering lopen ze achter hem aan. Als zo'n ezel het toch eens in zijn bol zou krijgen om tegen zijn meesters, die immers toch alleen maar vrijwel de hele dag thee zitten te drinken, in opstand te komen en voor zichzelf te beginnen. Met zijn bestedingspatroon zou hij zo de tweeduizend euro bij elkaar verdiend hebben die het kost om illegaal een visum voor Europa te kopen. Een toeristenvisum voor één maand, wel te verstaan. Daarna ben je vogelvrij verklaard.

Nu de kudde weg is zien ook Yoessoef, Abdallah en hun collega's in dat het werk erop zit. Ook wij vertrekken. Yoessoef, de Palestijn en Abdallah gaan voor in de Pick-up zitten. Zelf word ik uitgenodigd om achterin plaats te nemen. Ik leg mijn tas op het rugvlak en geniet van zijn functionaliteit als comfortabele sofa. Naast me ligt een bij elkaar gebonden berg piepschuimen bakken. We vertrekken nog niet. De heren hebben nog een zaak af te handelen. De Palestijn koopt een schaap van de Bedoeïenen. Ze onderhandelen; voor ze tot een overeenkomst komen zakt de prijs van 130 tot 115 dinar. Dan wordt de auto gestart en rijden we een minuut of tien door de nacht. Eerst een stuk over het geasfalteerde landweggetje, dan over een onverhard pad door het land. De verkeerde kant op. Door het stalen hekwerk waar de ruimte waar ik in zit mee afgesloten wordt zie ik de verlichting van het kamp zich langzaam van me verwijderen. Vanuit de verte kijk ik recht de van beneden naar boven lopende wegen en stegen in. Dat geeft het geheel een georganiseerde indruk. Ik blijf ernaartoe staren tot een lage, met gemaaid graan begroeide heuvel zich tussen het kamp en mij in beweegt, waardoor mijn doel uit het zicht verdwijnt. Bij een tent op de vlakte houden we stil. Eenmaal uitgestapt wachten we enkele minuten, tot ook Sherab met de ezel, die de kudde schapen voortleidt, ons bereikt. De Palestijn is niet meegereden, merk ik nu. Ik vermoed dat ik vannacht bij Yoessoef overnacht.

Op zijn teken volg ik hem, Sherab en Abdallah naar de tent. Deze blijkt in twee ruimten verdeeld te zijn. Ze worden afgescheiden met een grote lap stof die doet denken aan jute. Aan deze wand hangt een soort tas, met rode vakjes. Het is eigenlijk meer een opslagkastje. Verder zijn van hetzelfde jute als waar de afscheiding van is gemaakt twee grote opbergvakken genaaid. De lappen tentdoek die ons het idee geven dat we binnen zitten zijn gemaakt uit aan elkaar genaaide rechthoekige zakken. De meeste zijn bruin en jute-achtig. Sommige stukken zijn van wit kunststof, een enkele bedrukt met blauwe inkt: 'Wheatflower'-'Gift of Canada'-'World Food Programme'. Daaronder staat een datum vermeld: oktober 2008. Was hier hongersnood in 2008? Is het een jaarlijks gehouden actie? Of had het alles te maken met de voedselcrisis van dat jaar, met de stijgende voedselprijzen, die vooral de armsten tot diep in de portemonnee trof?

Terwijl we met zijn vieren op de op het kleed liggende matrassen plaatsnemen komen Yoessoef zijn drie zoontjes op hem afgerend. Hij begroet ze stoeiend, waarbij de jongste het al gauw voor gezien houdt en van een afstandje toe gaat staan kijken.
"Dit is Machmoet, Moehammad en Aboed," stelt hij ze voor, als ze besloten hebben hun vader een momentje met rust te laten en zich genegen voelen mij de hand te schudden. Het zijn actieve kinderen. Vooral de twee oudsten teisteren elkaar, en ook hun vader, nu hij thuis is, voordurend met duwen, stoeien en plagen. Vaak wordt Aboed, in principe neutraal, bij de strijd betrokken als Machmoet niet zelf tegen zijn vader opspringt, maar in plaats daarvan zijn jongste broertje tegen hem aan torpedeert. Op Yoessoef na blijven ze het allemaal leuk vinden; er wordt geen enkele keer gehuild.

Mocht de voedselcrisis nog steeds het leven zwaarder maken dan het voor Bedoeïenen altijd al was, dan is daar vanavond in ieder geval niets van te merken. Zodra Sherab en Abdallah na de thee vertrokken zijn zet Moeniera een grote schaal met rijst, kip en groente in ons midden. Met de drie zoons erbij eten we ervan. Moeniera komt met een kleinere lege schaal langs en vult hem. Wellicht is dat voor de voor mij onbekende hoeveelheid vrouwen, die aan de andere kant van het doek verblijven. Machmoet maakt er een sport van met zijn lepel de rijst voor de lepel van Aboed weg te pakken. Hij besteedt hier zoveel aandacht aan dat ze beiden niet meer aan eten toekomen. Tot vader hem tot de orde brengt en hem de spelregels aan 'tafel' nog eens uitlegt: ook al eet je met vijf mensen op de grond zittend van één schaal, het is nog altijd de bedoeling dat je enigszins voor je eigen neus blijft wegscheppen.

Na het eten wordt het mysterie van de vrouwen opgelost. Nadat Moeniera de schaal weer naar de vrouwenkant heeft gebracht, die blijkbaar ook als keuken fungeert, komt ze terug met twee meiden van mijn leeftijd. Geen idee wat hun relatie met dit jonge gezin is. Op gepaste afstand, op een matras nabij de tussenwand, nemen ze plaats. Eén van de twee spreekt een paar woorden Engels. Daarmee vraagt ze me, terwijl één van de twee jonge geitjes, die allebei aan een paal van de tent gebonden zijn, het uiteinde van het koord waar hij mee vast zit naar binnen zit te werken, de standaard vragen. Bijvoorbeeld hoe ik een beetje Arabisch heb geleerd. Ik werp haar vanaf mijn matras het boek toe. Moeniera zet de gasfles vol open, zodat de lamp oplicht en het boek degelijk gelezen kan worden. Na er even doorheen gebladerd te hebben gooit ze het terug. Toch gezellig, dat ze er even bij mogen komen. Toch ernstig dat het me opvalt dát het deze meiden even toegestaan wordt om bij een gast in het mannenverblijf te komen zitten.

Voor het slapen gaan wijs ik voor de ogen van Yoessoef naar de bij benadering eindeloze zandgrond naast zijn tent en vraag: "toilet?" Redelijk belachelijk natuurlijk. Daar waar dag in dag uit ruim honderd schapen lopen vraag ik om toestemming of ik er wel mijn behoefte mag doen. Het mag. Ik wandel twintig meter van de tent vandaan om eerst mijn tanden te poetsen. Machmoet volgt me op de voet. Terwijl ik minutenlang mijn tanden uitvoerig sta te schrobben staart hij geobsedeerd naar me op. Eventjes weet hij zich van dit wonderlijke schouwspel los te rukken; een moment dat hij gebruikt om naar Moehammad en Aboed te spurten, die zich in de tent op hun nachtrust voorbereiden, en hen er gauw bij te halen. Dit moeten zij ook zien, moet Machmoet gedacht hebben. Nadat ik met drie slokjes water zowel mijn mond, als mijn tandenborstel gespoeld heb, is het tijd om te toileteren. Lachend probeer ik de jongens duidelijk te maken dat dat toch niets bijzonders is en dat de show dus feitelijk is afgelopen. Het dringt niet tot ze door. Met de zelfde verbaasd starende ogen en verwonderd openstaande mond, alsof ze zo in bedwang worden gehouden dat ze gewoonweg vergeten zijn hem te sluiten, kijken ze toe hoe ik mijn broek openrits en ga staan wateren. Dat brengt ze terug op aarde. Nu snappen ze het weer. Achter me hoor ik twee van de drie jongens mijn voorbeeld volgen; ze zijn sneller klaar dan ik. Als laatste wandel ik terug naar de tent. Machmoet ligt al bij zijn vader op het matras. Ik leg me neer op de mijne, verplaats het kussen tot voorbij het matras, zodat alleen mijn voeten nog maar uitsteken, en val al gauw in slaap.

Wanneer ik de volgende morgen door het zonlicht, dat door de open kant van de tent schijnt, gewekt wordt, verhangt Moeniera juist een stuk doek om mij terug in de schaduw te brengen. Yoessoef en zijn twee oudste zoons zijn al weg. Wellicht brengt hij ze met zijn auto naar hun school in het dichtstbijzijnde dorp. Aboed schuift een van mijn sandalen voort en immiteert het geluid van een vrachtwagen. Gewaagd, om mij alleen met zijn vrouw en de andere meiden achter te laten, waarvan ik vermoed dat zij zich ook nog aan de andere kant van het scheidende doek bevinden.
"Eet je bel'eh?" vraagt Moeniera mij.
Ik hum maar een beetje positief; geen idee wat bel'eh is. Moeniera is alweer door de nauwe opening de vrouwenkant binnengeglipt. Voordat de bel'eh bereid is maak ik gauw een paar foto's van de wereld waar ik nu, zoals altijd per toeval, in beland ben. Een Bedoeïenenkamp. Het heeft zijn charme. Vijf minuten later zet Moeniera een lekker omeletje naast mijn matras op het grondzeil neer. De volgende keer dat iemand het me vraagt zal ik uitroepen: Jazeker, ik eet bel'eh!

Geen opmerkingen: