23 mei 2010

Het uitzicht op het beloofde land

Vanaf het centrum van Mashara wandel ik verder naar het noorden. Het zijn vooral de mannen, die over straat lopen en voor de winkels en eetgelegenheden rondhangen. Ze kijken me na. Een enkeling wenkt op een typische manier naar me, met zijn vingers naar de lucht en zijn handrug naar me toe. Daardoor kan ik, nu ik even geen thee wil, doen alsof ik denk dat het slechts zwaaien is, en op mijn beurt naar de uitnodiger terugzwaaien. Meestal zijn ze slechts gelokt door nieuwsgierigheid en ik zit aan mijn theetax; ik kan er niet meer van op. De thee op zich is het probleem niet; daar kan ik liters van wegdrinken. Maar de kilo's suiker die er doorgeroerd worden, dat gaat me zo tegen staan.

Toch laat ik me een paar winkels verder strikken. Vrouwen. Hier een ondervertegenwoordigd slag mensen, vaak diep weggestopt in de huizen en veilloos afgericht. Zo grondig, dat ik geregeld gesluierden weg zie duiken wanneer ik toevallig richting een geopend raam kijk, waar zij zich ophouden. Het straatbeeld wordt doorgaans met mannen gevuld. Van een groot deel van de vrouwen die zich toch op straat begeven zijn slechts de ogen zichtbaar. Vaak oude ogen, wat me dan doet afvragen wat ze eigenlijk nog te verbergen hebben. Soms prachtig opgemaakte ogen, af en toe naar mij kijkend, maar meestal wegkijkende ogen. Daar doe ik aan mee. Doordat de vrouwen zo overduidelijk hunzelf niet laten zien, doe ik mijn best om niet te kijken. Het doel van de allesafdekkende gewaden wordt wat mij betreft dan ook bereikt. Van velen is wel het gezicht te zien. Zij komen in dezelfde gradaties voor. Slechts bij een enkeling is het haar zichtbaar. Hoe contrasterend met de videoclips uit het vrijere Libanon. Syrië ook, zo is me verteld, al heb ik niet het idee gekregen dat de meiden van Damascus vrijer zijn dan die in Amman. In de grote stad zijn dan weer wel veel meiden die met hun haar lopen te prijken. Zoals het hoort, in mijn beleving.

Maar nu, hier in het dorpje Mashara, aan de rivier de Jordaan met uitzicht op 'het beloofde land', nodigen twee breed lachende vrouwen me vanachter enkele willekeurig aan een kabel opgehangen kledingstukken uit om bij hen te komen zitten. Op een klein jochie na is er geen man bij hen; een unicum. Daar besluit ik dankbaar gebruik van te maken. De jongere van de twee maant me in het Engels te gaan zitten. Ze is wat donkerder dan de meeste Jordaniërs, bijna negroïde zelfs. Vooral wanneer ze lacht doet ze erg Afrikaans aan. Dan steken haar relatief witte tanden scherp tegen haar gezicht af. Of eigenlijk Afro-Amerikaans; ze is een echte 'big momma'. Haar moeder niet. De oudere vrouw had een Peulh kunnen zijn; één van de vele stammen die ook in Mali leven. Zij doet me vooral aan deze stam denken door de blauwe tekenen rond haar mond. Die zijn ooit met inkt ingegraveerd, vertelt ze me later als ik er naar vraag. Dat vonden ze mooi toen ze jonger was, verklaart ze. Dat zie je veel, bij de Peulh. Maar ik geloof niet dat die stam zich tot aan Jordanië uitstrekt. Al zijn het wel nomaden. Wat dat betreft kunnen ze, net als ik, best zover gekomen zijn.

De oude dame, ik noem haar oud vanwege haar hevig berimpelde gezicht, heeft een hoofddoek om met gekleurde bloemen en een zwart vest. Daaromheen heeft ze een lap stof gewikkeld, opgerold tot een band. Haar armen zijn behangen met armbanden; drie gouden om de linker, een zilveren om de rechter. De gouden armbanden, toch al duidelijk in de meerderheid, worden versterkt door een zilveren ring met zwarte steen. Haar dochter Gitaam is moderner gekleed. Ook zij heeft een hoofddoek om, iets meer trendy dan haar moeder, en lippenstift op. Een groene wijde rok en een beige trui met korte mouwtjes kleden haar aardig af, al bewijst het feit dat ze me naar zich toe riep al enige verworven vrijheden. Vrijheden die volgens mij tamelijk ongewoon zijn in dit deel van de wereld. Al doen haar twee kinderen er alles aan haar zoveel mogelijk in haar vrijheid te beperken. Ze lijken de hele dag vooral bezig te zijn zoveel mogelijk van haar aandacht op te vragen. Haar dochtertje Kassandra, een mooi gezichtje met donkere krullen, hangt voortdurend om haar heen. Zoontje Gizgiz, vier jaar oud en nu al te zwaar, rijdt met zijn plastic fietsje voor en achteruit, niet oplettend wat er in zijn weg loopt. Daardoor rijdt hij tegen een man op die de naastgelegen winkel uitkomt.

Gitaam haar luide ringtone verstoort onze kennismaking. Ze graait met haar hand door de opening van haar decolleté en vindt daar haar mobiele telefoon. Zorgvuldig bestudeert ze de naam op het scherm. Na enkele seconden heeft ze het besluit genomen; deze keer neemt ze op. Tijdens het bellen loopt ze haar winkel in en komt terug met twee blikjes cola. "Here give Bepsi" gebiedt ze me, verradend dat ze wel degelijk Arabisch is. Het Arabisch kent geen 'p', waardoor alle internationale woorden waarin de 'p' op zijn plaats zou zijn geweest zich met een 'b' tevreden moeten stellen. Ook wordt gelijk duidelijk dat Pepsi cola Coca Cola hier in de slag der giganten lang geleden al verslagen heeft. Later is me zelfs een flesje Coca Cola in de hand geduwd met het bevel: 'drink Bepsi!'. Ik laat me door haar overreden. Ik neem het blikje aan en drink de cola; iets wat ik zoveel mogelijk probeer te vermijden. Het andere blikje opent ze zelf. Na een grote slok zet ze hem aan de mond van Gizgiz en vervolgens krijgt Kassandra haar deel. Wat over blijft is aan haar.

Turkiya begint te spreken. Gitaam vertaalt met haar gebrekkige Engels dat ze klaagt over dat ze alleen maar dochters heeft gekregen en haar nooit een zoon gegund is. Nu, tien minuten nadat we elkaar ontmoet hebben, vraagt ze me of ik misschien als een zoon voor haar zou willen zijn. Ik vind het prima, voor een paar dagen, en zeg ja. Nog een uurtje blijven we voor de winkel zitten, waarin Gizgiz en Kassandra de concurrentie met moeder haar mobiele telefoon nauwelijks aankunnen. Ondertussen vertelt ze me over haar 'American dream'. Jaren geleden was een Amerikaan in Mashara neergestreken, die haar op een heugelijke dag ten huwelijk vroeg. Gitaam had daar wel oren naar, maar Turkiya, die het heerlijk vindt om door al haar dochters omringd te worden, wilde er niets van weten. Het feest ging niet door. De man vloog terug naar Amerika en Gitaam trouwde een lokale man. Die zit nu al vier jaar in de gevangenis, beeldt ze met gekruisde armen uit. Ik zoek het woord, dat ze erbij uitspreekt, nog even op in mijn woordenboek, om me ervan te verzekeren dat ik het goed begrepen heb. Binnen twintig minuten heeft ze de grootste misères van haar leven met me gedeeld. Met haar man in de gevangenis wordt ze zelf door haar moeder vastgehouden. Graag zou ze een visum voor Amerika regelen om daar haar eigen huis, auto en leven af te halen, maar haar moeder is onverbiddelijk. Dat de eigen huizen, auto's en levens ook in Amerika niet aan de boom groeien vergeet ze voor het gemak; zij heeft een droom, en die wordt verwezenlijkt zodra ze in Amerika is. Hoe anders is de werkelijkheid. Vader is twee jaar geleden overleden. Sindsdien slaapt Gitaam iedere nacht bij Turkiya en past ze voor haar op de winkel. De winkel, waar ze juist de kledingstukken van de lijn haalt en naar binnen brengt.

Dan loop ik achter Gizgiz, Gitaam en Kassandra aan en voor moeder uit naar haar huis. Het heeft een prachtig uitzicht over de eerste bergen van Israël en is simpel ingericht. Op de witte tegelvloer liggen aan de lange kanten van de kamer, waar we het huis binnenkomen, vier matrassen. In afwachting van de thee nemen we op drie daarvan, die leeg zijn, plaats. Bovenop de vierde ligt een stapel dekens, die 's avonds en door de dag heen over mensen die in slaap gevallen zijn uitgespreid worden. In slaap vallen is makkelijk hier. Men leidt hier een liggend leven. Als mannen thuis zijn, liggen ze meestal op een matras voor de televisie. De ideale houding om in slaap te vallen. Als iemand anders dat ziet gebeuren loopt deze naar de stapel dekens en legt er één van over de slaper heen.

Achmed komt thuis. Ondanks Turkiya haar eerdere uitspraken beweert hij toch haar zoon te zijn. Hij is zanger en zal vanavond op een bruiloft optreden. Ik word door hem uitgenodigd. Natuurlijk ga ik mee. Moeder is tegen, maar daar trek ik me niets van aan. Ik heb niets tegen lokale moeders, maar ik laat me er niet door in mijn vrijheid beperken. Vriend Ali voegt zich bij ons. Samen stappen we in een busje dat voor ons klaarstaat. Deze brengt ons een kilometer de berg op richting de resten van de Romeinse stad Pella. Daar hebben we een prachtig uitzicht over de Jordaanvallei, met aan de overkant 'het beloofde land'. Meerdere keren is het zelfs beloofd. Zowel aan de Arabieren als aan de Joden. Zonder er te diep over na te denken vermoed ik dat dat de oorzaak is van de huidige problemen.

Op een splitsing worden we afgezet. Middenop de splitsing is een metalen stellage geplaatst, waarop een afbeelding van koning Abdullah de tweede in een vlot t-shirt met zijn armen omhoog staat. De foto is gemaakt ter ere van een voetbaltoernooi, neem ik aan, maar op een feestje als deze misstaat het niet. In de toren, die op zijn plaats wordt gehouden met handgeknipte vlaggetjes en kabels vol lampen wordt een muziekbox gehangen. Aan beide kanten van de splitsing wordt een lange rij stoelen klaargezet. In de berm van één van de wegen wordt een keyboard klaargezet. Kinderen zitten ongeduldig op de stoelen. Het doet me denken aan het kinderfeestje, dat ik twee jaar eerder in Mali meepakte. Misschien was dat zelfs iets professioneler, maar de sfeer voelde hetzelfde. Geregeld rijdt een auto tussen de twee rijen stoelen door. Ik denk eraan te vragen hoe laat de bruid en bruidegom zullen komen, maar de bruidegom blijkt die jongen die de hele tijd zenuwachtig heen en weer loopt en verder is het een vrijgezellenfeest. Het trouwen komt pas morgen. Bovendien zitten de mannen en vrouwen ook op het bruiloftsfeest zelf natuurlijk het grootste deel van de tijd apart. Dat doen ze hun hele leven, dus dan ook. Een vrouwloos feestje. Dat wordt vast gezellig...

Plotseling is het feest. Ze hadden geen begintijd. Ze bouwden gewoon op en toen dat zo'n beetje klaar was en de microfoon getest was, begon het feest. De collega van Achmed staat achter het keyboard en Achmed zingt in de microfoon. Af en toe wisselen ze om, maar dat houden ze nooit lang vol. Een aantal mannen gaan met de armen om elkaar heen op een rij staan. Een oudere man krijgt een stok in de hand. Daarmee is bepaald dat hij de pas aangeeft. Zo gaan ze het plein rond. Eerst vind ik het knap dat ze allemaal min of meer precies de passen kennen, ook wanneer, op het teken van de man met de stok, ze wat wilder springend gaan dansen; maar nog steeds synchroom! Dan bedenk ik me dat hier ruim honderdvijftig mannen zijn en dat die dus van jongs af aan een paar keer per jaar zo'n vrijgezellenfeest meemaken. Na een paar keer stuntelen lukt het je wel.

Enkele jongens schenken geregeld Arabische koffie en water uit. Voor mijn hoek wordt thee besteld. Twee keer komt een blad vol bekertjes bessensap langs. Eén keer krijg ik de kans er van mee te drinken. Zoals verwacht in islamitisch Mashara een alcoholvrij feest, maar de emoties en vreugde is er niet minder om. Ook blijven er stapels stoelen aangesleept worden. Rijen dik staat men in een cirkel op de splitsing, met in het midden voortdurend een sliert jonge mannen en kinderen die continue dezelfde passen maken, geregeld auto's, die tussen de rijen stoelen doorrijden, in de weg zittend. De muziek begint iedere keer hetzelfde. Eigenlijk is het een aaneenschakeling van vaste elementen. Het begint rustig, slaat dan plotseling om in dance en soms zit er een vleugje rock in verwerkt. Een nummer duurt langer dan een uur, waarin Achmed prachtig zingt. In golven, alsof hij iedere keer even nadenkt voor hij weer een nieuwe mededeling doet. Bijna prekend, eigenlijk. Halverwege de avond bemerk ik dat het toch niet geheel vrouwvrij is. Achter het prikkeldraad, dat achter mijn stoel gespannen is, staan een paar meiden naar de dansende jongens te kijken. Als er een stilte valt lopen de spanningen gelijk hoog op. Zo lijkt het een licht ontvlambaar volk. Ik heb natuurlijk geen idee waar het om gaat. Ik merk het vaker. Met name binnen de familie van Gitaam is de grens tussen vriendelijk praten en vijandig schreeuwen flinterdun. Tweemaal komt een gesluierde oudere dame met een doos naar de zijkant van de menigte en strooit apart verpakte cakejes in de groep dansende jongens. Het feest gaat tot rond twaalven door tot alleen de koning nog eenzaam met zijn handen in de lucht staat. Opgetogen in de richting van 'het beloofde land' kijkend. In de juiste kleding, dat wel; meer jongens hadden een voetbal t-shirt aan. Met name FC Barcelona en Real Madrid zijn populair. Als alle vrouwen, die achter het prikkeldraad stonden, verdwenen zijn trekt een groot deel van de mannen zich in die tuin terug. Achmed en ik blijven ook nog even. Op grote schalen wordt mensev aangevoerd. Met zes of zeven man hurken we neer om een grote berg geel gekruide rijst, die bovenop een plak brood ligt, met nootjes en kip erbovenop. Daarover wordt verdunde gekookte yoghurt uitgeschonken. Het is heerlijk. We eten allemaal met onze handen, tot Achmed een lepel voor mij bestelt. Niet dat ik daar waarde aan hecht, ik integreer liever, maar hij blijkbaar wel. Ik vervolg de schranspartij met een lepel. Voor we naar huis gaan buurten we nog even bij Achmed zijn aanstaande echtgenote. Samen zullen ze na hun bruiloft komende maand in het huis gaan wonen, dat nu bovenop Turkiya haar kamers gebouwd wordt. Anderhalve week later belde ik Gitaam op en vroeg naar het op handen zijnde feest. "No marry" liet ze me weten. "We hebben nu geen geld…"

Geen opmerkingen: