15 mei 2010

Verschrikkelijk Syrië; welkom in de gevangenis

Mijn gastheer Salah vertelt me waarom hij plotseling van Damascus naar Tartus gaat. Hij had gisteren gehoord dat de geheime dienst naar hem gevraagd had. Sinds januari had hij via couchsurfing meer dan 100 mensen in zijn appartement laten logeren. Blijkbaar was dat op gaan vallen. Voor hij hiermee verdergaat moet hij er eerst achter zien te komen wat ze precies van hem willen.

"Want als ze me pakken, dan zit ik diep in de problemen" vertelt hij. Gastvrij zijn is zo normaal hier. Het zit zo in de cultuur ingebakken. Maar toch mag het niet. Vreemden in huis laten logeren is illegaal. "En in Tartus ken ik iemand die de juiste contacten heeft, om erachter te komen wat er speelt." Daarom gaat hij vanavond, na zijn werk, 's nachts, direct door naar die stad, een paar honderd kilometer verderop.


Hij vraagt nog waarom ik vluchtelingenkampen wil bezoeken. "Want" dat zegt hij nu pas "dit hier waar ik woon is ook een vluchtelingenkamp. Voor de Irakezen, naar aanleiding van de Amerikaanse invasie. Ik zelf woon hier omdat ik dit nog kan betalen. In normale wijken is de huur te hoog." Nu blijk ik me onbewust al drie dagen onder de omstandigheden bevonden te hebben, waar ik juist naar op zoek ben.



Ik vertrek. De volgende dag wil ik graag in de Jordaanse hoofdstad Amman aankomen. Tussendoor hoop ik nog een vluchtelingendorp te bezoeken. Gan Danoen heet het. Ook zijn er de ruïnes van één of andere Romeinse stad, maar daar ben ik nu niet naar op zoek. Ik begeef me nu liever in het heden.


Een man, met een héél klein open bestelautootje laat me een stuk meerijden. Bij de afslag richting Gan Danoen laat hij me achter. Daar word ik verrast met het zicht op een pretpark. Ik zie een grote achtbaan, andere attracties en een grote circustent. 'Happy world' heet het. Hoe toepasselijk.


Een motorrijder brengt me naar het volgende dorp. Daar laat hij me bij een paar minibuschauffeurs achter.


Hen vraag ik naar het dorp Gan Danoen. Ze vertellen me dat ik, om daar te komen, de bus naar Damascus moet nemen, om daar een andere bus naar mijn bestemming te vinden. Daar heb ik geen zin in; ik kom juist van Damascus. Ik pak mijn kaart van Syrië erbij en zie dat tussen de twee hoofdwegen in nog een ander dorp ligt: Herjillah. Ik spreek het vragend uit: "Herjillah?" Eerst laat de chauffeur die het hoogste woord heeft weten dat ze ook daar niet naartoe rijden. Dan wijst de man naast hem me op een vetzuchtig persoon met een beige te strak overhemd. Ik had hem gedurende de twee minuten dat ik daar stond te stamelen nog niet gezien. Hij moet van achteren aan zijn komen lopen.
"Hij gaat naar Herjillah" vertelt de wijzende man.
Ik vraag het de man zelf nog eens na: "Herjillah?"
"Ja, Herjillah" antwoordt hij. Ik heb geen reden om hem niet te geloven.
"Taxi?" vraag ik dan.
"Nee, geen taxi nee" stelt hij me met een gladgestreken gezicht gerust.


We rijden tweehonderd meter voor hij zijn auto bij een gebouw parkeert. Het is opgeleukt met een overdaad aan Syrische vlaggetjes. "Wacht even" zegt hij. Blijkbaar heeft hij nog een boodschap te doen. Binnen een minuut komt hij alweer naar buiten, maar hij neemt geen plaats in de auto. In plaats daarvan wenkt hij mij. Ik luister maar, maar voel al dat het foute boel is. Met mijn backpack op mijn rug stap ik langs drie mannen, die voor het gebouw zitten, en wandel naar binnen. Daar wacht de President op me. In verschillende stemmingen en gehuld in verschillende stijlen kledij. In het midden van het geheel hangt werkelijk de grootste beeltenis van Hem die ik in dit land gezien heb. Dat wil wat zeggen; het land hangt vol met foto's van Hem en zijn Vader, die voorheen aan de macht was. Even ben ik bevrijd van zijn blik; het is van korte duur. Zodra ik de deuropening naar de volgende kamer door ben kijkt hij alweer in tweevoud op me neer, gesterkt door zijn vader, die met zijn grijze haar en vaderlijke lach toch vriendelijker overkomt.


Daar zit een man, ook met grijs haar en dito snor, achter een bureau. In burger. De geheime dienst. Ik wist dat ze bestonden. Had er al het één en ander over gelezen, al was dat in de jaren negentig geschreven, en ging ervan uit dat er niet veel veranderd zou zijn. Ondertussen was dan wel de naam van de President veranderd, maar alleen maar de voornaam. Genetisch was hij nog voor 50 procent hetzelfde. Uitnodigend wijst de man van achter het bureau op de twee fauteuils die links van hem staan. Ik neem op degene het dichtst bij hem plaats. Een andere man komt naast mij zitten. De man die me oppikte neemt het woord. In het Arabisch welteverstaan, een taal die ik nog lang niet machtig ben. Zeker niet als het me niet goed uitkomt.
"Do you speak English?" is dan ook het eerste wat ik zeg, als ze even later vragen waar ik vandaan kom.
"Ameriki? Allemanji?" herstellen ze dan hun vraag. Ze spreken geen Engels.



'Allemanji'; daar is de invloed die de Fransen in de Arabische wereld hebben gehad herkenbaar. Maar ik kom niet uit Duitsland. "Hollanda" deel ik ze mee.
"En waar kom je nu vandaan?"
"Dimashq."
"Waar ga je naartoe" wordt al door de man die me meelokte beantwoord.
"Hij ging naar Herjillah" zegt hij.
"Gan Danoen" verbeter ik hem. "Herjillah, Gan Danoen."
"Waarom Gan Danoen?" vervolgt de chef.
"Roman ruins. Tourist."
Dan wordt nog een vraag gesteld, maar daar kan ik helemaal geen brood van bakken.
"I don't understand what you ask" zeg ik naar waarheid.
De chef kan zich daar niets bij voorstellen: "you understand it very well" vermoedt hij. Wellicht stelde hij daarmee zijn volledige Engelse woordenschat tentoon.



Een paar telefoontjes. De chef en de verrader zijn even de kamer uit. Een derde man, die op de stoel, die naast mij stond, zat, loopt naar het bureau en kijkt in één van de paren ogen van de President Bashir. Mijn telefoon brandde al in mijn zak. Ik pak hem eruit en verwijder op dit onbewaakte ogenblik de sms-jes die ik van Machmoet in Aleppo en Salah in Damascus heb ontvangen. Zij mogen niet ontdekt worden; ze zijn immers zo gastvrij geweest me meerdere nachten bij hen te laten overnachten. Dat is illegaal, in Syrië. Zonder registratie althans. Maar registreren, daar hebben wij gewone mensen natuurlijk geen zin in. Wij willen gewoon ons leven leiden. Dat kan ze nu duur komen te staan. Toch was deze handeling een loze actie. Ik vergeet ze uit mijn telefoonboek te halen en ook in de laatstgedraaide nummers blijven ze in de top drie staan.


De mannen komen de kamer binnen en beelden uit dat ik mijn tas op mijn rug moet doen. Blijkbaar zijn ze er al achter dat er niets aan de hand is. Dat viel mee. Terwijl ik de band om mijn heupen span geeft de chef aan dat dat niet nodig is. "Car" zegt hij. Een domper. Buiten neem ik in de auto plaats. De mannen, die nog altijd voor het gebouw zitten, kijken me na. Zíj weten hoe laat het is. Ik weet nog niets.


"Where we go?" vraag ik de chef die op de chauffeursstoel plaatsneemt. De man die me binnenbracht neemt naast hem plaats. De derde man naast mij, zodat ik tussen hem en mijn tas ingeklemd zit. Hij zit iets te dichtbij. "Herjillah." De chef kijkt me omgedraai op zijn stoel met pretoogjes aan als hij deze plaatsnaam uitspreekt. Herjillah.


Een paar kilometer van 'Happy world' rijden we over een viaduct voorbij de snelweg. Ik weet genoeg. We gaan níet naar Herjillah. Na vijf kilometer houden we even halt. De verrader stapt uit en koopt drankjes. Eenmaal terug krijg ik een flesje met sinaasappelwater aangereikt. En een rietje. Ik draai de dop los om het lipje van het plastic flesje los te scheuren. Zorgvuldig leg ik deze met de droge, en dus niet plakkerige kant, op mijn dij. Dan kan ik hem zo samen met het flesje weggooien. Zodra de chef zijn drankje op heeft houdt hij het flesje uit het raam en laat hem nabij de middenberm stuiteren. De Arabische manier van vuilverwerking. Al gaat het eigenlijk vrijwel overal op hun manier.


We rijden verder. Ik hou de borden in de gaten: Damascus linksaf, 13 kilometer. Volgende afslag: Damascus linksaf, 15 kilometer, Doma rechtdoor, 4 kilometer. Drie kilometer verder rijden we over een brede weg Doma binnen. De palmbomen in de middenstrook doen opgetogen hun best mij me welkom te laten voelen. Een misplaatst streven. Ik pak mijn telefoon. Ik wil Joost sms-en, het enige mobiele nummer dat ik uit mijn hoofd ken, om hem te vertellen dat ik door de geheime dienst opgepakt ben en hem te vragen mijn familie in te lichten, als ik niet binnen twee dagen contact met hem opneem. Mijn zelfbeschikkingsrecht blijkt al tot een minimum beperkt. "Hij pakt zijn telefoon" zegt de man, die naast me zit om me te bewaken. Dat mag niet, laat de chef weten. Mijn bewaker gebaart dat ik mijn telefoon weg moet stoppen.


Twee minuten later zijn we bij het regionaal bureau. Terwijl we uitstappen komt een goed doorvoedt jongetje op mijn begeiders af. Het is duidelijk een aangenaam weerzien voor ze. De verrader en de chef vragen lachend hoe het met hem gaat en ze maken grapjes. Met mijn tas op mijn rug beklim ik de trap naar de ingang van het gebouw. Even laten ze me in de hal wachten, tussen drie medewerkers in burger in. Het jongetje wijst één van hen aan:"that's my father. He is the chief." Ik hum. Wees maar trots op je papa, denk ik. Dan mag ik een van de kantoren betreden. Achter een groter bureau zit een lange man met een zwarte snor. Snorren zijn populair in Syrië.
"Welcome" zegt hij.
"Thank you" zeg ik. Ook hij spreekt geen Engels. De jongen wordt erbij gehaald. Hij mag laten zien wat hij op school allemaal geleerd heeft. Toegegeven: zijn Engels is honderd keer beter dan dat van mij toen ik 13 jaar oud was, maar het voelt toch enigszins belachelijk om door een brugklasser verhoord te worden. Het beïnvloedt ook de lading van de vragen. Vragen die hij uit het Arabisch van de snordrager vertaalt worden afgewisseld met vragen die hij uit persoonlijke interesse aan me stelt. Om het hem een beetje moeilijker te maken beweer ik al snel iets niet te begrijpen, als hij een vraag niet goed stelt. Mijn persoonlijke veiligheid is in het gedrang, dus ik mag best een knappe vertaling eisen.


Al gauw durft deze man het niet meer aan. Weer word ik naar een hogere macht doorverwezen. Zou ik de President vandaag nog in levenden lijve onder ogen komen? Via de hal, waar nog steeds mannen staan te staan, word ik naar een ander kantoor geleid. Daar zit de vader van de jongen. Snorloos.

"Welcome, sit down" stelt hij voor. Ik doe wat hij me opdraagt. Ook de twee vorige chefs zitten erbij, en de man die me listig in de val lokte en natuurlijk het zoontje van de opperchef. Die is nog het meest onmisbaar. Grappig is hoe de houding van de andere chefs is veranderd, nu ze zelf als gewone medewerkers tegenover me plaats hebben genomen, wachtend op de woorden van hun meerdere. De eerste die het onderzoek op een hoger peil brengt. "Heb je een camera?" laat hij zijn zoontje vragen. Ik geef het zoontje mijn camera. Die geeft hem aan zijn vader, die op zijn beurt de man met de zwarte snor opdraagt mijn foto's te doorzoeken. Ondertussen vragen vader en vooral zijn zoontje door. Dezelfde vragen: waar kwam je vandaag vandaan, waar ben je eerder geweest, waar ga je naartoe en waarom. Ik laat alles erop wijzen dat ik een toerist ben. Het zoontje vraagt of hij mijn e-mailadres mag. Hij vindt me leuk en heeft zelf geen idee wat het betekent dat ik hier door zijn vader en hemzelf verhoort word. "No" antwoord ik. Normaal geef ik het aan iedereen die daar gelukkig van denkt te worden. Zijn vader moet erom lachen. Niet om dat zijn zoontje het me vraagt, wat voor mij juist belachelijk is, maar dat ik het hem weiger. Ik zit niet te wachten op vrienden uit het foute kamp.


Enkele keren loopt de man met de zwarte snor naar het bureau van de opperchef en laat hem een foto zien. Ook de filmpjes worden doorgekeken. Weer loopt de snorman naar zijn meerdere, welke de camera nu langer vasthoudt. Ik zie hem terugspoelen, opnieuw kijken, terugspoelen. Dan loopt hij naar mij toe en laat zien wat hem geprikkeld heeft. Op het schermpje van mijn camera staat een open poort, waar een man in militair uniform de wacht houdt.


Het was in Aleppo, onderweg naar vluchtelingenkamp Neirab. Ik zat achterin de minibus en wilde het straatbeeld mee naar huis nemen, omdat het behoorlijk verschilt van wat wij gewend zijn. Twee minuten lang filmde ik onopvallend vanuit een hoekje van het open raam. En Syrië zit vol met militaire instanties. Je kunt er niet omheen. Natúúrlijk staat er een volledig bewapende wachter op mijn filmpje; dat hoort bij het straatbeeld. Eén flits op een filmpje van twee minuten. Ik vertel ze waar het was en hoe het is gebeurt. De chef, die alleen van stereotype toeristen uitgaat, wil het niet geloven. "Dit is geen museum; hier hoor je niet te filmen" vindt hij. Ook de uitgebrande auto, aan de rand van het Irakeze vluchtelingenkamp in Damascus, stelt hij niet op prijs. De foto's van de kinderen van Damascus worden me ook voorgehouden. "Wie zijn dit? Waarom fotografeer je dit? Van wie is deze auto?" Op één van de kinderfoto's, ook in het Irakeze kamp, stond toevallig het nummerbord van een dikke auto pontificaal in beeld. Ik vond het een mooi contrast: arme kinderen en een glimmende nieuwe auto.


De stemming wordt wat beter. Vier uur. Het is lunchtijd. "Hamburger?" vraagt de opperchef. "Prima" antwoord ik. Hij roept een medewerker en bestelt twee hamburgers, drie cola, een portie hummus en brood. Tot de bestelling aankomt gaat het zoontje door met vragen stellen. "Wat vind je van Israël?" "Ik ken Israël niet. Ik ben er nog nooit geweest." Daarmee lijkt dit onderwerp afgesloten. Ik heb meer geruchten gehoord van reizigers die van spionage voor Israël werden beschuldigd. De paranoïdie zit ze hoog, hier. "Neem je hem mee naar Nederland?" stelt de opperchef voor terwijl hij op zijn oogappel wijst.
"Nee." Dan is het mijn beurt: "can I ask a question?" vraag ik aan het zoontje.
"Natuurlijk."
"Waarom ben ik hier?"
Hij vraagt het zijn vader en vertaalt zijn antwoord:"ze kijken alleen even of alles goed is".


De hamburgers zijn enorm. Net zo groot als de Macedonische en ook lekker, alleen minder vlees. Eén is voor de zoon, de ander voor mij. De opperchef beperkt zich tot de traditionelere maaltijd van hummus en pannenkoekvormig brood. Na de hamburger worden wij ook nog aangespoord daarvan te nemen. Goed doorvoed naar het volgende level. "Waar gaan we naartoe?" vraag ik, als ik weer gevraagd word mijn tas op te pakken.
"Safarah" zegt de chef. Ambassade betekent het, afgeleid van het woord safara, reizen, waar wij onze safari's aan te danken hebben. Dit wist ik toen nog niet. Het zoontje weet het niet maar pakt een woordenboek erbij. Hij wijst op het woord 'embassy'.
"Safarah" zegt hij. "Onthou dat woord goed."
"De Nederlandse ambassade?"
"Ja, jouw ambassade" bevestigt de opperchef.
Ik knoop het in mijn oren.


Met dezelfde drie mannen stap ik in dezelfde auto. We rijden naar Damascus. Op een groot kruispunt worden we nagestaard door een groot tegelwerk met een beeltenis van de vader van de huidige President. Twee grote wegen verder rijden we over een brede boulevard. Aan de overkant van de weg is een groot militair complex met betonnen muren, waarop ruim prikkeldraad is bevestigd. Bij de poort staan twee mannen in zwarte uniformen. Kalashnikovs in de aanslag. We passeren het instituut. Om om te keren, zo blijkt. Langs dezelfde beprikkeldraadde betonnen muur naderen we de poort, waar we de oprit oprijden. De wachters zien hun werk en zetten hem wagenwijd voor me open. Ik hoop dat de Hollandse ambassade een vriendelijkere uitstraling heeft. We rijden naar binnen. De poort sluit me af van de buitenwereld. De auto wordt rechts van een groot gebouw stil gezet. Eerst stapt de chef uit om mijn komst aan te kondigen. Even later wenkt hij ons en lopen we naar binnen. Vanuit een schemerige hal bestijgen we de trap. Hier, in de krochten van Zijn regime, zijn de foto's met Zijn beeltenis verrassend dun gezaaid. Derde verdieping links. Ik krijg mijn eigen kamer toegewezen, met een metalen bed, een bureau en twee stoelen, waarop ik plaats neem. Ik vraag me af of ik daar de nacht door zal brengen. Misschien meerdere nachten?


De man, door wie dit allemaal begonnen is, neemt achter het bureau plaats, dat in dezelfde ruimte staat. Hij pakt de krant die op het vlak uitgespreid ligt en begint te lezen. Even later staat hij op en houdt me een zwart-wit beeltenis voor. Het is onduidelijk, maar het lijkt erop dat een man dood op straat ligt. Daaromheen een groep schimmen. "Israël" verklaart hij. De oorzaak van al het kwaad, volgens velen.


Af en toe komt de chef van het eerste station vanuit de kamer naast de mijne naar me toe. Ondertussen heb ik al mijn electrische waren afgegeven: mijn laptopje, PDA, telefoon, camera, MP3-speler en twee USB sticks. Ook mijn twaalf SIM-kaarten en vijftien SD-kaartjes, deels gevuld met foto's en documenten, heb ik voor ze neergekwakt. Ik zal jullie eens aan het werk zetten, dacht ik. En werken deden ze. Zowel de accu van mijn laptop als die van mijn camera wisten ze leeg te krijgen, waarop ik ze de bijbehorende bekabeling moest aanreiken, zodat ze hun grondig onderzoek konden voortzetten. Mij wordt verder niets meer gevraagd. Waarom ik hier zit is me nu, zo'n vijf uur na opgepakt te zijn, nog altijd niet duidelijk.


Ik vermaak me er goed. Besloot dat ik een onaantastbare veerkracht moest tentoonstellen, want met een zwakkere opstelling ga je er wellicht eerder aan onderdoor. Ik moest tonen dat ik niets te vrezen had, onschuldig als ik was. Of het wat hun onderzoek betreft iets heeft uitgemaakt valt te betwijfelen, maar voor mijzelf op dat moment was het in ieder geval wel het beste. Ik verveelde gewoon mijn bewaker, nu de man die mij listig de krochten van de maatschappij binnenleidde, die toch al een oersaaie baan heeft, door me quasi nonchalant achter mijn Arabische boek te verschuilen, het middel om alle verloren uurtjes op te vullen. Dat wisselde ik af met het opgooien en vangen van een kralenkettinkje dat ik, toen ik in Tashkent zat, van een Oezbeekse vriendin heb gekregen. Het geklak van de elkaar aantikkende kralen maakt zo'n heerlijk irritant geluid; ideaal om de man die mij dit alles aangedaan heeft op een onopvallende manier in zijn bestaan te teisteren.


Zal hij ooit nog een échte baan zoeken? Eentje, waarbij je niet dagen op een bureau voor je uit zit te staren, totdat je om werk te creëren maar een rugzaktoerist van straat plukt en daarmee twintig man een halve dag iets te doen geeft? Al zit hij, nu hij zichzelf 'aan het werk gezet' heeft, nog steeds voor zich uitw te staren. Ik vermoed dat dit instituut voornamelijk bestaat uit mensen die eigenlijk helemaal niet wíllen werken, maar wél de betere salarissen willen vangen, met kans op doorstroming naar de ministeries. Presidentschap is in theorie ook mogelijk, al is die baan al decennialang binnen één familie gebleven. Het schijnt dat het belangrijkste toelatingscriterium is dat je uit dezelfde stam als de President voortkomt. Verder is het de perfecte baan voor mensen die niets kunnen. Op de kraaltjes staat een islamitisch gebed geschreven. Daar kom ik nu pas achter; toen in Oezbekistan had ik de inscripties nog niet eens als Arabisch herkend.


De chef komt mijn kamer binnen. In zijn hand houdt hij een plastic tas vast, waarin al mijn elektronische bezittingen zitten. Hij is rood bedrukt, met in het wit in verschillende regels 'Welcome-Thank you choese-Best wishes-Welcome Welcome Welcome Welcome'. Ik kreeg hem later mee, uit praktische overwegingen, en gebruik hem nu nog. Hij heeft de rol van de plastic tas van de kebabwinkel uit Riga overgenomen, die maandenlang mijn laptop vermomde en op zijn beurt, ondanks dat er nu twee grote gaten inzitten, tot waszak gepromoveerd is. Zo, denk ik: ze zijn erachter dat ik slechts een hulpeloze toerist ben; ik kan gaan.



De verrader begeleidt me naar de begane grond. Daar zit mijn originele bewaker te wachten. Hij krijgt mijn bezittingen in zijn beheer. Ik mag op een metalen bank in de schemerige hal plaatsnemen. Werknemers doorkruizen geregeld mijn gezichtsveld. Allerlei typen mensen. Mijn bewaker zit met mijn spullen op een andere bank. Zonder hem aan te zetten speelt hij met mijn laptop. Uiteindelijk legt hij hem op zijn kop naast zich neer. Een paar minuten krijgt het zijn rust, maar dan begint hij, verveeld als hij is, de laptop rondjes te laten draaien. Dé manier om krassen te veroorzaken en hem lelijk te maken. Eén minuut zie ik het knarsetandend aan. Dan leg ik mijn boek opzij, pak het woordenboekje dat ik in het vluchtelingenkamp nabij Aleppo heb gekocht uit mijn tas, loop op hem toe, pak de laptop af en druk hem het woordenboek in zijn hand. Ga daar maar mee spelen. Met stomheid geslagen kijkt hij me aan. Dit is hij niet gewend. Ik zet mijn laptop netjes op zijn pootjes een meter van hem vandaan en neem mijn stelling op mijn eigen plaats weer in. De bewaker begint in het woordenboek te bladeren. Missie geslaagd.


Na een lange tijd komt de verrader terug. Met hen loop ik naar de auto, maar zij lopen ervoorbij. Ik volg ze. Voor het grote gebouw houden we halt. Twee zwarte metalen deuren. In beide een klein zwart traliewerk, afgesloten met een zwart luikje. Eén daarvan gaat open. Een man kijkt ons vanachter de tralies inspecterend aan en neemt zijn besluit. Een angstig gevoel bekruipt mijn hart. Het detentiecentrum, de gevangenis. Veel mensen komen hier, eenmaal binnen, nooit meer uit. Het kan in ieder geval heel lang duren. Ook Nederlanders, die beweren onschuldig te zijn, een enkele keer. Zoals ik. I'm just a humble tourist. Wat doe ik hier? De deur gaat open. Wij naar binnen. Nog een metalen deur met tralies. Dan een tafel, waarachter een man met donker haar zit. Ook een snor. Voor hem ligt een registratieboek. Om hem heen staan drie andere mannen. Ook allemaal in burger. De mannen die mij binnenbrachten staan achter me. Rechts van me staat een deur open. Nog een keer worden al mijn gegevens genoteerd.


Na de registratieprocedure blijkt één man Engels te kunnen spreken. Na zes en een half uur heb ik dan toch een vertaler. "Mag ik mijn ambassade bellen?" vraag ik. "Je ambassade is gebeld" zegt hij. Dat was al eerder beweerd. Al voordat we naar de 'ambassade' toegingen door de derde chef, de enige zonder snor. Hij beweerde zelfs dat iemand van de ambassade zou komen. Allemaal leugens om me zoet te houden, natuurlijk.
"Waarom ben ik hier?" vraag ik tussen alle mannen in aan mijn vertaler.
Hij ziet er vriendelijk uit. Net uit de universiteitsbanken gerold, schat ik. En nu al op het verkeerde pad. "For security reasons" verklaart hij. Daar word ik niet wijzer van.


De plastic tas wordt leeggekiept. Mijn SD-kaarten, SIM-kaarten, camera, PDA en andere digitale rommel vormen een aardige berg naast het grote boek. Mijn paspoort en wat Syrisch, Turks, Servisch en verlopen Hongaars geld ligt ernaast. De cipier pakt een blanco vel papier. Met twee mannen, onder toeziend oog van zes anderen, nemen we alles door. De kaartjes worden met plakband bij elkaar geplakt. Ook mijn MP3-speler wordt zo bewerkt, opdat het snoertje bij elkaar gebundeld blijft. De cipier stopt alles in een doos. Mijn grote tas moet ook open en overhoop. Met enig genoegen gooi ik mijn vuile ondergoed, de pot olijven en de aangesneden Bulgaarse salami speels temidden van de mannen op het bureau. Analyse this.


Zodra alles puntsgewijs op het blad genoteerd staat wordt me gevraagd mijn vingerafdruk eronder te zetten. Dan wordt op de deuropening rechts van mij gewezen. Ik vraag of ik mijn boek mag meenemen. Verveling leidt tot peinzen. Op dit moment kan ik dat niet gebruiken. Het mag niet. "Later" belooft de vertaler. Ik geloof hem niet. Behalve de hamburger, zijn alle beloften leugens gebleken. Mijn bril heb ik ook in moeten leveren, maar met behulp van mijn vertaler weet ik die terug te winnen. Ik stap de aansluitende ruimte binnen. Daar staat een man in een blauw overall-achtig gevangenistenue tegenover een man in burger. De man heeft een gevulde stoffen zak voor zijn gezicht, met een elastieken band zo voor zijn gezicht gebonden, dat hij onmogelijk iets kan zien. Hij staat voor zich uit te praten, tegen de onzichtbare verhoorder. Zijn stem klinkt onderdanig, met een intonatie alsof hij voor de zoveelste keer poogt te verklaren dat hij slechts toevallig op tijdstip X zich bij Y bevond en dat hij helemáál niets te maken heeft met die kwade machten die Zijn regime tarten.



Het was niet de bedoeling dat ik dit te zien kreeg. Ik word terug geroepen en ga weer bij de mannen staan die zich over mijn zaak buigen, of er gewoon bijstaan omdat ze niets beters te doen hebben. Dan gaan één van de mannen en mijn vertaler me voor langs de man van wie het zicht ontnomen is. De hal daarachter is vrij ruim en vooral hoog. Over drie lange lijnen hangen tientallen blauwe pakken. Er moeten hier veel mensen opgesloten zitten. Een ruimte verder staan twee tafels en vier stoelen. De man neemt aan één van de tafels plaats, legt een leeg blad voor zich neer en neemt zijn pen in de hand. De vertaler gaat tussen hem en mij in zitten. Na zeven uur word ik voor het eerst degelijk in een taal die ik begrijp verhoord. Ik stel nog maals de vraag waarom ik hier zit. Ik blijk te zijn gevonden bij een militaire school en word ervan verdacht daar foto's te hebben gemaakt. Redelijk belachelijk, want in de uren dat ze mijn camera doorgelicht hebben kunnen ze behalve dat filmpje met die poort geen foto's van militaire objecten hebben gevonden. Uitgebreid vraagt hij me wat ik precies in Syrië doe, waar ik ben geweest, bij wie ik heb verbleven, waar ik naartoe ga en vooral wat ik deed tot op het moment dat ik opgepakt werd. Ik vertel alles zo eerlijk mogelijk. Alleen over de identiteit van de couchsurfers, die mij bij zich hebben laten logeren, laat ik niet alles los. Salah heeft al problemen met de geheime dienst. En Syriërs zijn ongetwijfeld veel minder onschendbaar dan westerlingen als ik.
"Mijn gastheer in Damascus heet Salah" vertel ik.
"Wat is zijn achternaam?"
"Ik ken zijn achternaam niet. We hebben elkaar op internet ontmoet. Daar gebruiken we geen achternamen." Ik leg hem uit hoe couchsurfing werkt. Dat dit wereldwijd is en overal perfect werkt. Dat de deelnemers slechts gastvrij zijn. Hij is niet onredelijk.
"En wat voor werk doet hij?"
"Hij is kok" zeg ik. "In een restaurant" Vandaag is zijn laatste dag als kok, bedenk ik me. Hij gaat zo naar Tartus, om te achterhalen waarom de geheime politie achter hem aan zit.
"Waar werkt hij?"
"Ergens in Damascus. Geen idee." Damascus is een stad met zeven miljoen inwoners.
Drie mannen in blauwe pakken lopen achter elkaar aan voor ons langs. De middelste is kreupel.
"Waar woont hij?"
"Oei, geen idee hoe het heet." Dat is waar, al had ik natuurlijk over Irakeze vluchtelingen kunnen beginnen.
"Je bent er drie dagen geweest?"
"Ja, maar als ik naar huis kwam belde ik hem op en dan kwam hij me ophalen. Hij stopte ons in het juiste busje en zorgde ervoor dat we op het juiste punt uitstapten." Ook dit is grotendeels waar. Hij gelooft me.
Vanuit de kamer naast ons klinkt een schreeuwend verhoor. In gedachten zie ik de drie mannen naast elkaar opgesteld staan. Ze worden aan de tand gevoeld. Ik ben blij met mijn Engelse vertaler. In het Arabisch worden de vragen minder vriendelijk gesteld.


Terwijl ik twee andere blauwe mannen met mijn twee tassen zie langslopen gaat de vertaler verder. "Hoe ben je bij de politie gekomen?"
Ik vertel hem over de man die beloofde me naar Herjillah te brengen.
"Maar hoe ben je dan bij die militaire school terecht gekomen?"
"Welke militaire school?" Het kan best waar zijn, dat ik me bij iets militairs bevond. Die dingen zitten overal.
"Daar, waar je opgepakt werd."
"Oh, ik was daar maar twee minuten en heb daar met buschauffeurs staan praten. Een man op een motor heeft me naar die busjes gebracht."
"Heb je daar iets militairs gezien?"
"Nee." De drie mannen lopen terug alsof er niets gebeurt is. Dagelijkse routine?
"Dus je was geen foto's van de militaire school aan het maken? Wat is je laatste foto?"
"Mijn laatste foto..." Ik denk even na. "Van 'Happy world'"
"Waarvan?"
"Van het pretpark aan de snelweg van Damascus naar het vliegveld: 'Happy world'"
"Oké, we gaan terug naar de anderen om even in je camera te kijken."


De mannen hebben zich in een kantoortje verzameld. De cipier zit achter een bureau. Nadat de man, die mijn verhaal opgeschreven heeft, dit aan de cipier verteld heeft, loopt deze naar een metalen kastje. Hij pakt een sleutelbos uit zijn zak en opent mijn laatje. De camera komt eruit en wordt aan de vertaler gegeven, die hem aan mij overhandigt. Ik zet hem aan en laat de laatste beeltenis zien. De circustent van 'Happy world'.


Gedurende een half uur wordt er nog het nodige getelefoneerd. De vertaler drukt me op het hart bij militaire instanties weg te blijven. Dat deed ik al, zoveel als praktisch mogelijk is in deze wildgroei. Verder vraagt hij me hier niet over te vertellen, als ik weer in eigen land ben, omdat dit niet het echte Syrië zou zijn. Het beeld dat mensen van Syrië hebben mag niet vervuild raken. Het telefoneren is afgerond. Een nog hogere instantie heeft ingestemd met mijn vrijlating. Het laatje wordt geopend. De cipier zet de doos met spullen op het bureau. De lijst doornemend geven ze me al mijn spullen terug, waarbij ze me onder druk zetten om alles snel in te pakken. Acht uur hebben ze me onterecht mijn vrijheid ontnomen, maar nu ze op mij zitten te wachten krijgen ze plotseling haast. Val dood. Rustig pak ik mijn spullen in. Mijn telefoon is even zoek. De vertaler blijkt hem in zijn zak te hebben gestoken. Hij heeft dezelfde, laat hij even later zien. De bezittingenlijst moet nog worden gesierd met een tweede vingerafdruk. Vervolgens krijg ik nog een paar keer 'welcome in Syria' toegewenst en dan brengt de man, die mijn verhaal noteerde, me de deur uit, de poort door, op straat. Om half twaalf 's nachts sta ik weer in vrijheid in het centrum van Damascus. Niet de beste locatie om met een backpack rond te lopen. En voor een militaire basis...


Ik steek over. Loop tweehonderd meter voor er aan mijn kant ook een militaire basis staat. Steek nog eens over. Vijftig meter verder verschijnt er aan mijn kant nog een militaire basis. Ik besluit een bus aan te houden. Gewoon de eerste, als een loterij, en zien waar je uitkomt. Mijn favoriete manier van bussen pakken. Op het eerste gezicht leek het een goede keuze: het busstation. Ik besluit te kijken of er een bus is die me naar Jordanië kan brengen. Hier wil ik zo snel mogelijk weg. Het blijkt het verkeerde busstation. Met twee andere busjes kom ik bij de juiste terecht. Daar komt direct een taxichauffeur op me af. Voor acht euro wil hij me naar Amman brengen, maar het blijkt maar twee uur rijden te zijn. Dan zou ik om drie uur 's ochtends in het centrum van Amman staan, nog steeds zonder een slaapplaats. Zo verplaats ik mijn probleem alleen maar.


Ik nuttig een falafel wrap en loop een stuk langs de weg. Het blijkt de verkeerde kant op te zijn. Naast de weg zit ik op mijn tas neer. Vanuit het truckerstheehuis, dat naast me staat, komt een man naar buiten. We groeten, hij vraagt waar ik slaap, ik zeg dat ik een tent heb, hij nodigt me uit. Het echte Syrië. Onaangetast. Tussen een paar vrachtwagenchauffeurs begint de bezinking.

2 opmerkingen:

Unknown zei

Wow Chiel,

Wat een heftig verhaal! Hoe vervelend voor jou, ik zat op het puntje van me stoel ;) Ik hoop dat alles inmiddels gewoon weer helemaal lekker is! Succes en veel plezier!

We spreken elkaar snel weer eens ;)

Bart

Julia zei

Wat heftig, Chiel! Gelukkig is alles goedgekomen...Je schrijft zo spannend en uitgebreid, je zou eens een boek moeten schrijven! ;) Of een bundeling van je blogverhalen.