26 juni 2009

De op-twee-na grootste 'Rus' allertijden


Ben en ik wandelen richting de rivier, waar even later de eerste lift ons overheen brengt. Vervolgens brengt een gids, die vol van verwachting naar het komend toeristenseizoen uitkijkt, ons naar het dorpje Proshian, net voorbij de nieuwe miljonairswijk van Armenie. Een oude Mercedes brengt ons drie kilometer verder en een ander nog eens tien kilometer tot waar een bruiloftszanger ons oppikt en ons weer 20 kilometer verder brengt.
"Ik heb nog nooit in een Lexus gezeten", meld ik Ben terloops.
De volgende auto, die voor ons stopt, is een Lexus, door de Oekrainse bezitter zelf vanuit Luxemburg hierheen gereden. Hij vraagt ons in het russisch zijn telefoonsysteem in te stellen, zodat hij met de dashboardcomputer handsfree kan bellen. Deze is in het engels. Met het boekje van de auto komen we er al gauw uit. Hij heeft verderop een afspraak met 'vrienden', die hij telefonisch vraagt om ons verder te brengen. We moeten alleen wel een half uur op ze wachten, waarna we toezien hoe onze Oekrainse twintiger bij hen in de zwarte Wolga kruipt om daar wat zaken af te handelen; in mijn ogen verdacht voor duistere praktijken.

Zodra de deal gesloten is en de handtekeningen gezet zijn, stapt hij weer uit de auto en mogen wij er in. Echter blijkt dat de Wolga tweehonderd meter verderop niet meer onze route volgt. We stappen, na een uur voor niets gewacht te hebben, maar enkele ervaringen rijker, weer uit en worden vrijwel direct uitgenodigd door een Turkse vrachtwagenchauffeur. Hij blijkt naar Tbilisi te gaan; onze zorgen zijn verleden tijd. Wel wat oncomfortabel, met zijn tweeen op een stoel, maar de politie hier maakt zich daar niet druk om, verzekerd hij ons terecht in zijn paar woorden engels.

We waren al gelukkig met deze vrachtwagen, maar de vrouw die bij de grens achter ons staat te wachten om haar paspoort te laten stempelen houdt ons nog iets beters voor. Ze gaat met een auto en haar chauffeur direct naar de hoofdstad, en auto's rijden harder dan vrachtwagens en hebben bovendien meer stoelen. Daarom bedanken we de Turk en stappen in bij de Duitse Josefine. Josefine en haar chauffeur werken voor de Duitse ontwikkelingsdienst, al weet Josefine niet dat haar chauffeur dat ook doet. Dat hoor ik later pas van hem, waarbij hij me op het hart drukt het haar niet te vertellen. Zij heeft momenteel een aantal projecten in Turkije en Armenie onder haar hoede, die samen enkele honderden miljoenen Duitse euro's waard zijn. Hiervoor heeft ze in 41 andere Aziatische landen projecten begeleid, wat haar voor mij een interessante gesprekspartner maakt. Ze helpt me aan contacten in Tbilisi, die, in tegenstelling tot iedere Armeen die ik gesproken heb, wel contacten met Azerbeidzjanen onderhouden, en vraagt me haar te mailen als ik in de andere hoofdsteden nog iemand nodig hem. Hiermee brengt ze mijn onderzoek mogelijk een grote stap vooruit.

Nadat Janno haar bij haar hotel afgezet heeft, vraag ik hem of hij misschien een plaats weet, waar ik mijn tent kan opzetten. Na diep nadenken over een goede locatie, nodigt hij me bij hem thuis uit; slaapplaats geregeld.

Ben wordt in de buurt van zijn vrienden afgezet en wij rijden verder naar een dorpje twintig minuten verderop, waar we Armeens en Georgisch brood nuttigen, gecombineerd met een heerlijke vleesomelet, kaas, augurken, 2 soorten Georgische wijn en varkensvlees. Tijdens dit maal vertelt Janno over zijn huidige project in Gori. Daar worden nu, ook met Duits geld, 300 huizen gebouwd, om de door de oorlog verwoeste dorpen in Zuid-Ossetie te vervangen.

In de ochtend wijst hij me vanuit de bus aan waar ik uit moet stappen om Ben tegen te komen. Deze geeft me een rondleiding door het oude centrum van Tbilisi. Het eerste half uur ben ik vooral op zoek naar een plaats om mijn tas te stallen. Bij de kerk nemen ze hem niet aan. Een paar straten verder staat een overduidelijk onbewoond huis met een hek eromheen. Deze probeer ik te openen, wat gemakkelijk lukt. Een hond begint te blaffen en een man roept me vanuit een raam om de bovenste verdieping toe. Toch bewoond... Ik vraag hem of ik mijn tas in de tuin kan achterlaten. Omdat hij me niet verstaat, komt hij naar beneden, waar ik het nog eens vraag.
"In de tuin?", reageert hij verbaasd. "We zetten hem wel binnen neer."
We wandelen het gebouw binnen en zetten de tas in de eerste kamer aan de rechterhand. Hij beweert dat het een museum is, dat gerenoveerd wordt, maar van verbouwwerkzaamheden is geen spoor te bekennen. Ik hou het erop dat hij aan het kraken is. Als mijn tas kwijtraakt, weet ik in ieder geval waar ik moet beginnen met zoeken.

De Georgische specialiteit, atjaroelie, slaan we niet over. Het is een typisch gevormd brood, gevuld met kaas en halfrauw ei. Het is smakelijker dan het klinkt en het vult enorm. Neem de kleinste.

In de namiddag liepen we nog een rondje door de stad met Natja, de vriendin, waar Ben overnacht. Bij het huis van de president verblijven een paar demonstranten in tenten. Ik heb vannacht ook nog een slaapplaats nodig. Even later ontmoet ik Bob en Robert, twee in Georgie actieve mannen die elkaar alleen hier ontmoeten, terwijl ze laatst in Nederland in dezelfde stad woonden. Zij vertellen me het een en ander over de landen waar zij gewerkt hebben en ik naartoe ga en raden me een mooie dan wel spannende route aan. Ik moet nog maar zien of ik die neem. Het zal afhangen van hoeveel tijd ik heb. Ik kan bij Robert overnachten. Terwijl zij aan het toetje gaan haal ik mijn tas op. Natja had me verteld dat het gebouw waar ik hem achtergelaten had een oude synagoge was, maar de man, die daar verbleef, hield vol dat hij hier alleen maar werkte en zelf nog een ander huis had. Wellicht was hij een bewaker.

Na de nacht bel ik Maya op. Via via had ik haar telefoonnummer van Josefine uit Duitsland gekregen, omdat zij me in Tbilisi aan professoren zou kunnen helpen. Dat is helemaal niet nodig, want Tbilisi valt buiten mijn onderzoek, maar nu bood ze aan me een tuberculosekliniek te laten zien. Vanaf de Rustaveli-straat, die, net als het vrijheidsplein, geblokkeerd is met plastic cellen, als protest tegen president Saakashvilli, bel ik haar op om een afspraak te maken.
"Waar ben je nu?", vraagt ze.
"Rustaveli, bij het gouden standbeeld"
"Oke, ga voor het gebouw met de klok staan, dan kom ik daar nu naartoe"
Zo een service had ik niet verwacht, maar goed, op mijn sandalen en in mijn toeristenkleding wacht ik tot zij me naar haar auto, waarmee ze mij door die plastic cellen niet kan bereiken, laat lopen. Strak in het pak brengt ze me naar het ziekenhuis toe, waar ze me bij de directeur aflevert. Zelf gaat ze met haar auto terug naar haar eigen werkzaamheden, terwijl de directeur me een dokter toewijst, die me in anderhalf uur het hele complex laat zien, inclusief enkele patienten. Eerst bezoeken we de afdeling waar iedere dag dezelfde mensen langskomen om onder toezicht een kuur aan pillen in te nemen. Dit doet een patient met een lastig behandelbare vorm van tuberculose, na enkele maanden tot een half jaar opgenomen te zijn geweest, nog tenminste een jaar lang. Dat zijn de betere patienten in dit ziekenhuis. Anderen hebben een nog ernstigere vorm, waar je ten minste twee jaar dagelijks voor langs moet komen. Een man, die het zelf erg goed doet en weinig klachten heeft, laat me in gebarentaal per pil zien welke bijwerkingen erbij horen. De dokter vertelt dat ze ervan baalt bij het begin van de behandeling over alle bijwerkingen te moeten vertellen, omdat nu een onwaarschijnlijk hoog percentage aangeeft die bijwerkingen te hebben. Even later komen we op de gang een meisje tegen dat een waardebon komt afhalen. Als je een maand lang netjes alles in het zicht van de zusters ingenomen hebt, krijg je een bon, waarmee je ergens voedsel kunt halen. Met een mondkapje op bezoeken we enkele bedpatienten. Ander bezoek mogen ze alleen vanaf het balkon bezwaaien. Van een vrouw wordt me even het recente levensverhaal geschetst: familieleden vorig jaar tijdens de Russische bombardementen omgekomen, gevlucht uit Zuid-Ossetie, haar dorp bestaat niet meer. En nu een paar maanden in bed, met als 'bijwerking' depressie, dat inderdaad door een van die pillen zou kunnen komen. Zou kunnen.

Een middag wandel ik wat door het centrum. Twee mannen spelen een dobbelspel met damstenen op straat, waar om de hoek een man op zijn hurken zit te lezen, terwijl een verliefd stel door een MP3-speler in harmonie wordt verbonden en paren dan wel vrienden in auto's zitten te zitten. Oude vrouwen staren op houten stoelen gezeten door de ruiten van sierlijke decennia geleden in heldere kleuren beschilderde balkons en in ieder parkje lessen mensen achter elkaar aan hun dorst met behulp van anonieme fonteintjes; Tbilisi heeft wel wat, zo langs de rivier, deels in toom gehouden door een hoge rotswand, met de oude stad, groot genoeg om in te verdwalen en op iedere hoek een kerk, in de gaten gehouden door het fort, vergezeld door het glazen huis van de miljonair. Ik zou hier kunnen wonen, vermoed ik.

Ik besluit mijn vertrek naar Azerbeidzjan op aanraden van Robert nog een dagje uit te stellen. Ik heb immers nog weinig anders dan de hoofdstad gezien. Daarom neem ik de bus naar Gori, nog steeds veel bezocht vanwege zijn beroemde zoon: Josef Stalin. En daar zijn ze trots op! Aan het grootste plein op het grootste kruispunt rijst zijn standbeeld nog altijd hoog in de lucht en even verderop, onder een door marmeren pilaren gesteund afdak, staat het huisje waar hun held geboren is; het enige huis uit die tijd die hij heeft gespaard. De rest van de wijk is vernietigd voor het grootse Stalin-museum, waar alle daden van deze machtsheer uitvoerig worden beschreven. Nouja, alleen alles wat positief gebracht kan worden natuurlijk, want dat is wat de Georgiers graag willen en waar ze nog altijd heilig in geloven.

Nadat de suppoost me ook in het kamertje waar hij geworpen is heeft gelaten, en we ook nog eens zijn persoonlijke treinwagon hebben doorgelopen, loop ik de stad uit. Onder de met wijnranken overhangen veranda's door bereik ik het einde van de buitenwijk, vanwaar ik met twee auto's en een brommer met laadbak richting een uit de rotsen uitgehakte stad lift. Het bleek nog anderhalf uur lopen. Het stadje was leuk om gezien te hebben, maar niet spectaculair. Daarbij kwam dat ik me aardig zorgen over de terugweg begon te maken, aangezien het al aardig laat begon te worden en ik voor de verandering geen tent bij me had. Maar als altijd liet mijn geluk me niet in de steek. Bij de uitgang stap ik gewoon de eerste auto in, die juist wegrijdt, en deze neemt me vanzelfsprekend mee. Hij wordt bestuurd door een bakker die alle winkels van broden voorziet. Vanwege de politie neemt hij me liever niet mee naar Tbilisi, waar hij wel heen moet, maar zet hij me bij het busstation in Gori af. Vandaar ben ik mooi op tijd terug om met Robert nog een lokaal restaurantje te bezoeken, waarna ik even van zijn internet gebruik maak en op bed de volgende morgen opwacht.

Geen opmerkingen: