7 juni 2009

Welkom in Azie!


De boot brengt ons in negen uur naar Chios. Daar wandelen we door de nacht. Eerst zijn we nog van plan om een berg te beklimmen, maar dat stellen we gauw bij, door slaap overmand. We liggen een uurtje op rijen stoelen, die daar niet voor bedoeld zijn, terwijl de radio vijf keer achter elkaar hetzelfde nummer laat horen.
Haast voor ons alleen vaart de boot hij in een uurtje naar Cesme, waar we een toeristisch ontbijtje nuttigen om moed voor het liften in te zamelen.


Het liften lukt. Na een uurtje wachten rijden vijf jongens in een auto langs, trappen op de rem en rijden achteruit naar ons terug. Tegenstribbelen helpt niet; een van de drie, die al op de achterbank zaten, kruipt bij de passagier voorin op schoot en wij proppen ons er achterin bij. Met zeven jongens en twee grote tassen rijden we in volle vaart verder richting Izmir. Vermoedelijk waren ze gewoon een rondje met pa's wagen aan het toeren en nooit van plan geweest om Izmir te bezoeken, want er bleek onvoldoende benzine in de tank.
Halverwege Izmir viel de auto echt niet meer te starten. Vier jongens wandelden naar het benzinestation, terwijl Eric, de bestuurder en ik de auto aan de kant duwden. De jongens komen een uurtje later met een vrachtwagenchauffeur en twee flessen brandstof terug. De vrachtwagenchauffeur brengt ons naar Izmir. Hij sprak geen engels en leerde ons daarom ons eerste woordje turks: kussume. Dat riep hij voortdurend, al toeterend naar alles dat er enigszins vrouwelijk uitzag. Hij zet ons bij de perfecte bushalte af, waar een andere man erop toeziet dat we in de goede bus terecht komen, waarbij hij er direct voor zorgt dat de bestuurder ons er bij de juiste halte uitzet. Dat niet alleen; de bestuurder regelt ook iemand die voor ons in een winkel vraagt waar we wonen, zodat de winkelier ons tot voor de deur van het juiste appartement brengt. Extreem behulpzaam, die Turken.


Na een uurtje slapen staat er rond achten een heerlijk maal voor ons op tafel, waarna Firat ons naar een rockbar meeneemt. Het avondmaal bleek de lunch te zijn geweest; om twee uur 's nachts belandden we in een restaurant, waar, voor we onze Turkse pizza's besteld hadden, al heel wat eten werd geserveerd. Goed vakantieland.


De volgende dag bezoeken we de oud-Griekse stad Ephesus en drinken een zelf te tappen staande meter bier aan de kustlijn van Izmir. Een goede basis voor de volgende dag, waarop we naar Istanbul liften. Voor het eerst overkomt het ons dat we door een ouder met een klein kind worden meegenomen. Maarja, deze papa was dan ook wereldkampioen worstelen geweest en was dubbel zo breed als Eric en ik naast elkaar.
Verderop krijgen we een lift van 350 kilometer met een vrachtwagen, waarna de bestuurder ons de weg naar het veerpont wijst. Deze brengt ons terug naar Europa, waar we vanuit Griekenland juist uit waren ontsnapt. Door al het verkeer van Istanbul komen we pas twee en een half uur later, terug in Azie, bij Burak aan, die in het centrum van zijn wijk bij zijn Audi staat te wachten.
Hij rijdt ons naar zijn appartement, waar hij samen met zijn broer woont. Ze hebben het niet slecht; met alle andere bewoners van dit complex kunnen ze gratis gebruik maken van het buitenzwembad, de sportvelden, de sauna en nog wat van die ongein. De inrichting van hun eigen hok gaat in dezelfde trend door. Niet het vervelendste logeeradres.


Ons toeristisch dagje Istanbul beginnen we in stijl met een doner kebab, waarna we de boot naar Europa nemen om daar langs de moskeeen en Galata toren te lopen. Door al het Nederlands dat ik op straat hoor kom ik er achter dat ze thuis ook vakantie hebben. Hierdoor hoorde ik, terwijl ik mijn sandalen uittrok en in een plastic tasje stopte om de Sultan Achmed moskee binnen te gaan, dankzij een vrouw die een sms-je voorlas, dat in Nederland een auto het publiek van de koninginnedag-optocht ingereden was. Het eerste nieuws dat ik sinds vertrek meekreeg. Tot nu toe ook het laatste.


We sloten ons samenzijn af door een paar uur door de bossen nabij de Bosporus te dwalen. Dan wordt Burak gebeld door een paar andere couchsurfers. Zij zijn ook van plan daar rond te gaan lopen maar hebben een gids nodig. We ontmoeten ze en gaan 30 meter op weg, tot we bij een aantal lege hangmatten aankomen, daar in gaan zitten en er niet meer uitkomen. In de groep zitten toevalligerwijs ook een Griek en een Turk die we vorig jaar in Griekenland waren tegengekomen.
Verder nog een Portugese wereldreiziger, die op deze trip tot Istanbul was gekomen, daar een Letse, die er ook bij zat, was tegengekomen, en hier daardoor nu al een maand gestrand was. Toch maar niet naar Centraal-Azie, had hij besloten. Na een paa biertjes in het appartement sluiten we de dag af met een kaaspizza in het restaurant van het complex. Morgen vliegt Eric terug naar Parijs. Dan hoop ik al op de snelweg te zitten.


Vanuit Buraks paleisje neem ik de bus naar een oprit van de snelweg naar Ankara. Na een half uur sta ik op de juiste lokatie en nog een half uurtje later stopt de eerste auto. Of eigenlijk rijdt hij terug, achteruit de oprit af, en wenkt me naar hem toe. Omdat hij beweert een stukje de goede richting op te gaan en ik geen kaart van Turkije heb, stap ik bij hem in. Al gauw blijkt hij andere intenties te hebben; hij vraagt me of ik een half uurtje met hem zou willen praten. Daar ik nog een lange reis voor de boeg heb en graag in twee of drie dagen in de hoofdstad van Armenie wil zijn, vraag ik hem me gewoon af te zetten, wat hij doet, na een afslag bij een tolpost op de verkeerde weg. Vandaar brengt iemand me weer terug bij een tolpost richting Istanbul, waar de politie me enkele vragen probeert te stellen, wat ze bij gebrek aan engels opgeven. Een Iranese vrachtwagenchauffeur neemt me vervolgens enkele honderden kilometers mee. Waar hij zijn pauze houdt krijg ik een lift naar het postkantoor van Gerebe. Ik heb nog enkele kaartjes uit Istanbul te posten, wat ik in Turkije zal moeten doen, maar het postkantoor blijkt net gesloten. De paar mannen die voor de deur staan te praten weten niet waar in de buurt een brievenbus is. Zodra ze erachter komen dat ik helemaal uit Nederland kom, lossen ze het probleem zo voor me op; ze brengen me via een zij-ingang de achterkamer van het kantoor binnen. Daar is een man nog aan het werk. Deze neemt mijn kaarten aan, stempelt ze direct en zal ze diezelfde dag nog wegzenden; al mijn targets in Turkije zijn gehaald.

Alleen nog naar het toilet... Ik zoek een eetgelegenheid waar ik een tortilla bestel en naar de WC vraag. De kok laat een jongen me naar het tegenovergelegen restaurant brengen. Daar kan ik zonder problemen mijn zaken regelen. Vervolgens wandel ik terug naar het eethuis van de kok, die juist een grote hoeveelheid citroensap over mijn tortilla gutst. Met een verwrongen gezicht eet ik deze op, terwijl de andere aanwezigen, de jongen, zijn vrienden en de kok, me naar mijn bezigheden vragen. Daarop vraag ik ze de weg naar Samsun, een grote stad aan de zwarte zee.
"Wacht even", zegt de kok na een telefoontje, wat mij liet vrezen, dat hij een taxi besteld had. Niets bleek minder waar: een drietal vrienden kwam met de auto voor de deur en stapte uit, waarop de kok en ik instapten en hij me persoonlijk, samen met de jongen, die me het toilet had gewezen, in tien minuten de snelweg naar Samsun opreed. Bij de eerste vrachtwagenstandplaats zette hij me aan de kant, waarna we direct met een turkse chauffeur een lift regelden en de kok in zijn witte pak weer terug naar zijn keuken keerde.


Ichmet sprak een woordje russisch. Hij reed geregeld naar Kazachstan, maar deze keer bleef hij in Turkije. Enkele keren stopten we en aten en dronken we thee met zijn collega's. Nadat de radio, die voornamelijk Turks gepraat ten gehore bracht, nieuws bekend had gemaakt, verzuchtte hij:
"Sjestsot tsjelovek eumer".
Zeshonderd mensen gestorven?, vraag ik me af:
"Kak?"
"Nieuwe griep", antwoord hij: "Varkens"
"In Turkije?"
"Ja, in Turkije"
Tijd om te vertrekken...

Vierhonderd kilometer verderop kon ik op het tweede bed in de cabine slapen, wat me een nacht in mijn tent scheelde. De volgende morgen, weer bij de thee, regelden ze mijn volgende lift: driehonderd kilometer reed ik met de normale bus mee, inclusief enig eten en drinken, uiteraard zonder te betalen. Zo heb ik de enorme lengte van Turkije, ruim duizend kilometer, met enkele chauffeurs overbrugd.

Maar daarmee was ik er nog niet. Waar de bus me achterliet, zo'n vijftig kilometer van de grens met Georgie, voelde ik me niet welkom. Iedereen op straat leek me na te kijken, wat voor mij een gespannen sfeer schetste. Bovendien, toen ik eenmaal een geschikte liftplaats had gevonden, kwam een jongen me 'helpen', op een manier die me redelijk irriteerde. Nadat hij me na een half uur weer alleen liet, had ik binnen vijf minuten een lift, snel opgevolgd door een ander, die me vijftien kilometer van de grens, terwijl we voor een stoplicht stonden te wachten, op de bestelbus voor me wees: "die gaat naar Georgie!"
Inderdaad droeg het een georgisch nummerbord. Ik stapte uit en vroeg de bestuurder, die, ondanks dat we voor het stoplicht stonden, naast zijn wagen stond, of ik met hem mee kon rijden. Dat kon, maar dan had hij eerst benzine nodig. Nu stond hij droog. Ik hielp hem en zijn collega, die met een andere auto reed, tweedehands uit Duitsland gehaald, om het busje aan de kant te duwen, terwijl een derde al onderweg was om flessen met benzine te vullen. Ze namen me mee over de grens bij Batumi en verder tot Surami, waar ik in een van de andere auto's overstapte. De bestuurder van de bestelwagen zou bij familie in de buurt overnachten. Een uurtje voor Tbilisi pikten we nog een vriend op, waarmee ik in het centrum van Tbilisi in een bevriende taxi stapte, die ons verder bracht. De taxichauffeur en de vriend nodigden me uit voor een restaurant, maar die bleek twee uur 's nachts net dicht. We belanden in een winkel:
"Wat wil je hebben?", vraagt de vriend.
"Alleen een brood", antwoord ik, aangezien ik nog chocoladepasta uit Turkije heb.
Hij stopt twee broden in een zak terwijl de taxichauffeur vraagt:
"Wil je deze worst?" en: "Laat het hem proeven", tegen de verkoopster, die een goede nacht heeft met deze twee heren.
"Lekker", zeg ik.
"Hoeveel wil je er?"
Ze zijn erg dun, dus ik zeg: "drie dan"
Ze nemen er zes.
"En kaas?"
"Een klein stukje"
"Yoghurt"
"Oke, een yoghurtje"
Na drie yoghurtjes:"water?"
"Oke, een fles kan ik goed gebruiken"
Met nog twee flessen water en een baal servetten (alsof ik die ooit gebruik) verlaten we de winkel, de vriend van de man die me een lift gaf tien euro armer. Daar is, van mijn kant, niets tegen te beginnen.

We stappen weer in de taxi en rijden naar het zuiden, Tbilisi uit, op zoek naar een mooie lokatie voor mijn tent in de buurt van de afslag naar Armenie. Het eerste stukje gras dat we vinden is me teveel in het zicht. Een verstandig besluit; de volgende dag zat juist daar de man, die mij, terwijl ik als overduidelijke toerist langs hem liep, om geld nariep. Twee kilometer verderop vonden we een mooie plaats achter een muur bij een ruine, met uitzicht op de eerste flatgebouwen van de hoofdstad. Zodra de chauffeur en de vriend, nadat ik ze uitgebreid bedankt had, vertrekken, zet ik in twintig minuten mijn tent op, geniet daarin van een laat diner dan wel vroeg ontbijt en leg me te rusten. Drie uur later pak ik alles weer in en loop langs de in oranje jassen gekleedde met takkenbossen straatvegende vrouwen naar afslag Armenie.

Geen opmerkingen: