25 augustus 2008

Even verderop

Woensdagochtend zou ik met Willem en Baba meerijden naar Sevare, 630 kilometer verderop. Daarvoor zou ik om acht uur bij de katholieke missie, waar men kan overnachten, zijn. Om tien over half acht stond ik voor de kathedraal, maar na twee keer te zijn doorverwezen, was ik bij de vrouwenafdeling, drie vragende bedelaars en vijfhonderd meter verderop. Omdat ik te lang nietsdoend voor de dichte poort stond kwam een man naar me toe die beweerde dat 'de blanke man' om zeven uur al vertrokken was, maar hij wilde me graag helpen een hotel te zoeken...
"Ik bel hem wel even", zei ik.
"Geloof je me dan niet?", vroeg hij verbaasd.
"Jawel, maar ik zou met hem meerijden dus ik vraag hem even waar hij is"
Ik loop weg en bel Willem, die aangeeft bij de andere afdeling te zijn, waar ik tien minuten geleden stond. Wanneer ik die kant weer op begin te lopen komt de ‘behulpzame’ man achter me aan.
“En?”
“Hij is op de mannenafdeling”, zeg ik.
“Dan breng ik je daar naartoe”
“Is niet nodig. Ik weet de weg”
“Heb je geld om koffie te drinken?”, vraagt hij me.
“Ik kan nu geen koffie drinken…”
“Nee, zodat ik koffie kan drinken”, maakt hij duidelijk.
“Nee”
“Geef je me geen geld?”
De vierde vragende bedelaar…
“Nee”
“Waarom niet? Jullie daar hebben genoeg!” Hij laat zich van zijn minder vriendelijke kant zien.
“Ik geef geen geld. Tot ziens” Ik geef hem een hand, bedank hem voor zijn bemoeizucht en steek, wanneer daar gelegenheid voor is, gauw over, hem achterlatend.

Terwijl ik Willem uit de poort zie komen, leg ik geld voor koffie op de vingerloze handen van de oude vrouw, waar ik nu al voor de derde keer met mijn gevulde backpacktas langsloop. De auto wordt volgeladen, handen worden geschud, we gaan op weg. Via de bank in de villawijk, die mij aan Nederland deed denken, nemen we de Libanese brug naar de overkant, waar we mijn ziekenhuis passeren en langs de busstations rijdend (iedere organisatie heeft zijn eigen station) de weg naar Segou kiezen. De auto, meegenomen uit Nederland, zo verraadt het garagestrookje boven het Malinese nummerbord, is comfortabel en snel. Willem denkt ook om de vele verkeersheuvels, waardoor ook die de auto en ons onberoerd laten. Onderweg eten we oliebollen en loempias, die Baba van een vriendin gekregen had. In de stad Bla (deze noem ik niet zo omdat ik de naam niet meer weet; de stad heet Bla en die daarna heette San), welke halverwege de 630 kilometer ligt, drinken we een fanta en nemen we een vrouw en haar verwonde dochtertje mee tot San.

We brengen Baba naar zijn huisje in Mopti. Bij het uitladen van de spullen stromen de kinderen op ons toe. “Bonsoir; le cadeau?”, begroeten ze ons. Wie zou ze dat geleerd hebben?

De volgende dag neem ik de taxi brousse naar Mopti om daar blanken te zoeken om met hen mee te gaan naar de Dogon. Vijf seconden nadat ik de taxi verlaten heb komt een jongen met van die typische vlechtjes triomfantelijk op me af. Hij spreekt me aan en loopt pratend met me mee.
“Je mag best naast me lopen”, zeg ik na drie minuten “maar ik heb niet veel geld”
“Dat geeft niet, inshallah. De vriendschap is toch veel belangrijker dan geld? Het gaat mij erom met mensen ervaringen te delen, hakuna matata!”, beweert hij.
Dat zeggen ze allemaal, maar goed, ik heb gemeld dat hij niet te veel geld van me moet verwachten. Het eerste half uur bepaal ik waar we heen gaan. Of eigenlijk niet: ik kies gewoon de richting waar hij me juist niet naartoe wijst, om te doen alsof ik zelf mijn weg bepaal. Op een gegeven moment, wanneer ik me plotseling omdraai en de andere kant op loop, omdat ik daar twee blanken zag lopen, beschuldigt hij me ervan dat ik hem af wil schudden en merkt hij op: “als ik bij je weg zou gaan zullen zich direct tien anderen om je verdringen, inshallah”
Ik weet dat het waar is, je ontkomt er niet aan een gids bij je te hebben. Dat is al vervelend genoeg, maar daarbij komt dat je nooit op het eerste gezicht kan zien of het een goede is, of hij dingen weet te vertellen, of hij je niet af zal zetten. Maar hij houdt in ieder geval de andere gidsen, de opdringerige verkopers en de bedelende kinderen op afstand. Waar nodig haalt hij zelf een muntje uit zijn zak en stopt deze iemand toe; dit hoort bij de service.

Langzamerhand krijgt hij de leiding. Er zijn minder blanken beschikbaar dan ik had gedacht. Het toeristenseizoen is ook nog niet echt begonnen. Na drie keer langs de moskee te zijn gelopen en het aangelegen dorp op het kleine eiland te hebben bezocht komen we bij de scheepswerf, met daarachter de kade waar tussen alle pirogue-boten de zijne met dak en blauwe gordijntjes aangemeerd ligt. [Zie foto] We dalen naar het water af waar hij zijn boot in stapt en onder het afdakje kruipt. Daar zitten meer mannen. Hij nodigt me uit.
“Ik wil niet met de boot weg”, zeg ik. Hij was hier in de uren daarvoor al enkele keren over begonnen.
“Wees gerust, we zitten gewoon even rustig neer. Hakuna matata!”
Ik neem plaats in de wietlucht. De man tegenover me geeft zijn joint door aan mijn 'gids', die hem op zijn beurt, na hem aan mij aangeboden te hebben, aan een ander doorgeeft. De man tegenover me is in Nederland geweest. Dat hoor ik wel vaker, maar hij kon Groningen uitspreken, wat voor mij overtuigend bewijs is. Daar woont een Nederlandse vriend van hem.
“Is Marihuana hier legaal?”, vraag ik alsof ik onwetend ben. Ik wist al van betrouwbare bronnen dat met mensen als deze de gevangenissen overvol geraakt waren.
“Gedoogd”, liegt hij: “net als in Nederland”
“Oke, mooi”, speel ik met hem mee. Hij zal wel vrezen dat ik uniformen langs zal sturen.

We gaan nog een rondje wandelen. Hij brengt me naar de markt voor de kunstenaars, waar je er niet aan ontkomt om wat te kopen. Het is makkelijk afdingen op spullen die je helemaal niet wilt hebben. Ze willen zo graag verkopen, dat ze het uiteindelijk toch wel doen; als je ze de rug toedraait komen ze altijd achter je aan en accepteren ze je bod. Aan de ene kant voel ik me wel schuldig, maargoed, ze hoeven niet akkoord te gaan. Wacht dan de volgende blanke af…

Ik kocht iets, maar voor het wisselgeld moest ik mee naar een andere winkel. Hier verkocht hij ‘traditionele’ met modder geverfde kleden.
“Wat bied je hiervoor?”
“Ik bied niet. Ik wil het niet kopen”
“Wat zou je bieden als je het zou willen kopen?”
“Ik wil het niet kopen, maar stel dat, dan zou ik 3000 bieden”
“3000! Maar ik vraag 10000, anderen betalen 15000 voor zo’n kleed. 3000 is veel te weinig…”
“Tsjah, ik betaal niet veel geld voor dingen die ik niet wil hebben”
“Oke, maar als je het had willen hebben, wat zou dan je maximale prijs zijn”
“Als ik het zou willen hebben zou ik als laatste bod 5000 bieden”
“8000”
“5000”
“Je hoort nu weer wat bij je prijs te doen”, legt hij me de spelregels nog eens uit.
“Nee hoor, zoals ik al zij, als ik het had willen kopen, zou 5000 mijn maximale prijs zijn”
“7000”
“5000”
“7000”
“Oke, geef je me mijn wisselgeld nog?”
“Is goed”, maar eerst vouwt hij het kleed op en duwt het in een plastic tas in mijn handen.
“Hé, qu'est-ce que tu fais?”
“Ik verkoop hem aan je voor 5000”
“Maar zoals ik aan het begin al zij, ik koop hem niet”
“Ja maar ik heb geld nodig. Ik wil vanmiddag met de bus naar Djenné”
“Dat is niet mijn probleem” Hij was de tweede al die dag die mij het idee wilde geven dat ik zijn buskaartje moest betalen.
“Je peut te laisser ma fille”
“Je ne te comprend pas... Nee, ik wil je niet begrijpen. Wat zei je?”, vraag ik om het hem nog eens te laten zeggen.
“Ik kan mijn meisje bij je laten. Ik heb geld nodig…”
“Nee, dankje. Kan be, tot ziens”
Ik hoop maar dat het niet over zijn dochter ging; hij kan niet veel ouder dan ik geweest zijn. Het kan niet anders; die grote ijzeren vogel, zoals ze hem in het Bambara noemen, heeft me op een andere planeet gedumpt.

We lopen verder. Ik bedenk me dat ik de vriend van Arnold en Bernadette zou bellen. Hij is ook gids en is me door hen aangeraden om mee naar de Dogon te gaan. Een enthousiaste stem neemt op en hij belooft direct te komen. Met de andere gids bespreekt hij de ontmoetingsplaats, waar deze me brengt. Wanneer Ogomono me bij het hostel aan een tafel op fanta trakteert verdwijnt de andere gids direct uit het zicht. Weer moet er onderhandeld worden, maar nu serieuze bedragen. Eerst €300 met een huurauto en een chauffeur, dan €200 met openbaar vervoer tot de laatste stad en van daar een huurauto. Is toch wat veel voor drie dagen, vooral in verhouding met de rest van de twee maanden. Waneer ik dat meld, biedt hij aan met zijn motor te gaan. Dat maakt alles een stuk makkelijker dus ik ga akkoord.

’s Avonds ga ik voor de derde keer in vier dagen met Willem uit eten. Deze keer om met Baba en andere vrienden zijn verjaardag te vieren.

Hierna belt Ogomono om te vertellen dat hij nog drie geïnteresseerden heeft gevonden waardoor de prijs nu tot €75 gezakt is. De volgende morgen sta ik om half negen klaar langs de weg vanuit Mopti, waar hij en de drie jongens vandaan komen. Na drie kwartier arriveren ze, waarop ik achter Ogo plaats neem en we via Bandiagara naar Djigiboumbou rijden. Na een drankje onder het afdak lopen we een rondje door het dorp, waarbij Ogomono het een en ander over deze bijzondere cultuur uitlegt. Zo vertelt hij over het ronde lage gebouwtje met de fraai bewerkte pilaren en het enorm dikke dak. Zo’n gebouw is in ieder Dogon dorp te vinden. Wanneer er een probleem is nemen alle wijze mannen in het gebouwtje plaats. Het plafond is zo laag dat men alleen maar kan zitten. Hierdoor kan het nooit tot een gevecht komen, daar je daarvoor toch rechtop moet kunnen staan.

We rijden nog een stukje verder, de rotswand af, over een mooie door de Duitse ontwikkelingsdienst aangelegde weg, die onderaan opsplitst in zandweggetjes. Ogo heeft veel rij-ervaring en ploegt ons tweeën daar met weinig moeite doorheen. De drie anderen, verdeeld over twee Chinese motors, hebben meer moeite met het losse zand. Al gauw zijn we in het dorp Endé, waar een goede lunch, couscous met kip en doperwtensaus, voor ons bereid wordt. Langs de majestueuze rotswand, van tijd tot tijd op hoogte bebouwd met graanopslagplaatsen, lopen we naar het noorden. Ik kan hier niet veel over schrijven. Ik kan je alleen maar op het hart drukken eens de moeite te nemen ook hier een paar dagen rond te lopen. Liefst in de komende jaren; ook deze wereld veranderd snel.

De animistische Dogon trokken hier zo’n 600 jaar geleden naartoe, de islamitische Peuhl ontvluchtend, en vestigden zich tegen de rotswand, waar je alle geluiden van de vlakte hoort en dus ook de aanstormende plunderaars die van tijd tot tijd langskwamen. Ze kwamen er de Tellem tegen, die nog hoger tegen de rotswand hun graanschuren gebouwd had. Men weet nog niet hoe deze zo hoog hebben kunnen klimmen. De wand is behoorlijk stijl. De Dogon gaan er dan ook vanuit dat de Tellem konden vliegen. Dat kan immers niet anders… Helaas vonden de Peuhl de Dogon en ze stelden hun voor de keuze islamiet te worden of te sterven. De meeste stierven.

De reisgenoten waren gezellig. Een Engelsman, een Belg en een Australiër met een Frans paspoort die slechts drie jaar in Australië heeft gewoond. Daarna heeft hij vijf jaar in Frans België gewoond en verder in Duitsland. Hij en de Waal spraken best redelijk Nederlands en perfect frans, de Engelsman sprak goed Engels… Ze studeerden alledrie in Manchester en twee van hen hadden net een jaar stage in een laboratorium in Gambia achter de rug, waar de Belg hun opzocht waarna ze nu samen tot aan de Dogon getrokken zijn.

Van Ende liepen we naar een volgend dorp waar we overnachten. We zouden op het dak slapen, maar een grote stortbui maakte dat het personeel ons kamers met onafsluitbare klamboes toewees. De volgende dag beklommen we de rotswand en sliepen we in een dorp erbovenop. De foto's spreken voor zich.

Nadat een ossekar ons teruggebracht had reden we met de motors naar Mopti. In Kati werden we aangehouden. De man in uniform sprak met Ogomono en vertelde dat het niet toegestaan was toeristen met gehuurde motors mee te nemen. Ogo stopte hem 1000 franc in zijn hand. "Wat is dit?", vroeg hij: "probeer je me af te kopen?" De Australiaan mengde zich in het gesprek door te zeggen dat Ogo de afgelopen dagen zeer goed voor ons is geweest. Toch neemt de politieman Ogomono mee een gebouwtje in. Na vijf minuten komen ze naar buiten en kunnen we gaan.
"Was het duur?", vraag ik als ik weer bij hem achterop zit.
"Nee, niet duur", antwoord hij: "hij nam het alleen buiten niet aan omdat jullie erbij stonden"
"Alsof wij niet weten dat hier veel corruptie is..."

De jongens nemen een kamer in hotel "Ya pas de probleme". Ik zwem illegaal met ze mee, voordat we wat eten, gedag zeggen en Ogo me naar Willem's huis brengt.

De volgende dag brengt Willem me naar de kliniek, die 300 meter achter zijn huis is, waar hij met de Soeur mijn komst al had besproken. Deze is nu helaas met vakantie, maar er is uiteraard geen probleem: ik mag mijn witte jas, die ondertussen toch wat rood is van al het stof, aantrekken en de consulten kunnen beginnen. Het is een mooie kliniek. Een Italiaanse organisatie heeft deze in 2006 cadeau gedaan. Er zitten onder andere een chirurgie-afdeling en twee grote verpleegzalen in. Helaas is er geen personeel om dit te bemannen: het staat al twee jaar leeg en dit ziekenhuis is nu niet meer dan een huisartsenpost en vaccinatiekliniek. De dokter vertelt me op woensdag, de enige dag dat hier een dokter is, wanneer de eerste patient pas om negen uur binnen komt, over zijn studie. Deze duurt net als bij ons zes jaar, met daarna een specialisatie, met als verschil dat hij na drie maanden, als eerstejaars dus, zijn eerste bevalling begeleidde en in de eerste zomervakantie tijdens een stage voor het eerst een blindedarm wegsneed. Mocht mij iets overkomen, dan vlieg ik hier zo gauw mogelijk weg...

Tijdens de spreekuren voert de broeder ook behandelingen uit, waarbij ik hem assisteer. Verbanden verwisselen, wondjes schoonmaken, injecties geven; dat soort werk. De opvallendste patienten waren die drie van de vijftien, die op een dag een bloeddruk van 260 over 130 hadden. In Nederland schrok ik altijd van 160 over 100, en daar worden veel mensen dan ook voor behandeld in het westen. Een ander persoon had een schorpioenenbeet in haar voet, waardoor ze maar op een been kon lopen en voor de terugweg haar rechtersandaal vergat.

Een middag hielp ik Willem met het plaatsen van een zonnepaneel op het dak van de opslagplaats bij de tuin in een dorpje even verderop. Hij heeft deze tuin aangelegd voor de vrouwen van het dorp, opdat ze groenten en specerijen voor de saus kunnen verbouwen. Doorgaans is het de taak van de man om ervoor te zorgen dat er rijst of toh is, maar het is aan de vrouw om de saus te regelen. Van hun eigen geld; de portemonnees zijn gescheiden. Niet vreemd, als je vier vrouwen hebt.

Donderdag bezochten we het ziekenhuis van Mopti, waar Willem ook een stage voor me geprobeerd had te regelen. De directeur vond dit niet zinvol, zoals hij nu weer benadrukte, omdat ik nog geen enkele snij-ervaring heb. Maar over drie jaar ben ik welkom. Dan mag ik komen oefenen met bevallingen en operaties. Als ik nu een operatie wil bekijken dan mag dat ook, maar helaas, morgen is al mijn laatste stagedag in Sevare; er is geen gelegenheid meer. De tandarts leidt ons rond en brengt ons overal naar binnen, waardoor ik met alle specialisten een praatje maak. Bij de oogheelkunde staat een apparaat dat al vijf jaar stuk is, maar bij de radiologie staat juist een mooi nieuw apparaat. Voor de MRI-scan moet je naar Bamako, 600 kilometer verderop. Een CT hebben ze niet in Mali. Het is wel een mooi ziekenhuis. Het is vijftig jaar oud, nog door de fransen gebouwd, en het ademt dan ook een koloniale sfeer uit. Op de open plekken buiten zitten talloze mensen op matjes te leven. "De familie van de patienten", zegt de tandarts. "Ze zorgen voor het eten en de verzorging" De patienten zelf liggen binnen. Wel vervelend als je op de bovenverdieping verpleegd wordt en ze je de trap op en af tillen om van en naar de operatieafdeling te gaan. Liften hebben ze niet.

We sluiten de rondleiding af met de incontinente vrouwen afdeling, welke op het terrein ernaast is, met een muur ertussen. Af en toe komt een team langs die deze opereert. Als de operatie mislukt blijven ze de rest van hun leven incontinent. Sommigen van deze schijnen hier vijf jaar te blijven wonen. Waarom is me niet helemaal duidelijk, maar een feit is dat incontinentie tot grote sociale problemen leidt en veel van deze vrouwen door hun omgeving niet meer geaccepteerd worden. Waar ze na die vijf jaar belanden is al helemaal een raadsel.

We drinken nog wat in het mooist gelegen restaurant van Mopti met uitzicht op de haven. Een man neemt zijn hele verzameling CD's met me door. Ik beloof hem op internet de muziek te beluisteren. Als ik het goed vind zal ik terugkomen. Helaas wist ik al dat ik niet meer in Mopti zou geraken.

Zaterdagochtend brengt Willem me naar het busstation. De bus brengt me in een uurtje naar 'kruispunt Djenne' waar ik bij het bijna leeg lokaal busje ga staan. Mocht deze vol komen, dan rijdt hij naar de stad Djenne, maar daar wacht ik liever niet op. De tweede motor die langskomt neemt me mee. Ik betaal 2000 franc. 1000 voor de motorrijder en 1000 voor de chauffeur van het busje waar ik niet met meerijd, omdat hij dacht dat ik zijn klant zou zijn. Na 25 kilometer komen we bij de rivier, waar we een pirogue nemen, die ons naar de overkant brengt. Bij het in de pirogue stappen komt een gids naar me toe. We onderhandelen over de prijs en even later zitten we met z'n drieen op de motor; een gids heb je sowieso nodig... Toevallig had ik een goede! Hij leidde me eerst naar mijn hostel en vervolgens door het doolhof van de stad, waarbij we de grootste moskee van West-Afrika, de naastgelegen begraafplaats voor mensen die tijdens de jaarlijkse reparatiewerkzaamheden door van de steigers te vallen om het leven komen en het bouwwerk waar rond het haar 900 een meisje levend is ingemetseld niet overslagen. De jaarlijkse herstelwerkzaamheden zijn bij alle lemen gebouwen na het regenseizoen een verplichting. Gelukkig hebben ze dat meisje geofferd; sindsdien brokkelen alle muren niet meer zo snel af.

[Gebouw waar meisje is ingegraven]
Hij vertelde dat hij me graag een dorpje wilde laten zien. Dat leek me niet zo interessant, ik had immers al twee weken in een Malinees dorpje gewoond, maar het was een mooie manier om de dag door te komen. Ik had alleen niet genoeg geld. Daarop bood hij aan om het met twee maaltijden, de lunch en het avondeten, bij hem thuis te combineren. Dat leek me een prima oplossing.

Bij hem zat ik een uurtje buiten op de stoel televisie te kijken, terwijl zijn vrouw en een andere vrouw het eten bereidde. Vette rijst met visjes. Ze zijn lastig te ontgraten, met een hand, maar oefening baart kunst. Direct na de maaltijd begon het te regenen, waarop we met zijn zessen in het kleine huisje plaatsnamen en Malinese videoclips keken. Toen het na een paar uur minder hard regende, gingen we op pad. Djenne komt het best tot zijn recht na een flinke stortbui. Ik liep op mijn sandalen, maar kinderen gaan vaak blootvoets door de straten, die tevens als riool dienen. Echte riolering mag niet aangelegd worden, omdat de stad als geheel op de werelderfgoedlijst staat en daarom het straatbeeld in zijn originele staat behouden moet blijven. Dit geeft vooral 's nachts een hoog risico op uitglijden, want hier zijn de nachten nog donker, het zwakke schijnsel van mijn telefoon uitgezonderd.

We huurden een motor en reden naar het dorp, dat uit een Bambara en een Peuhl wijk bestaat, met allebei hun eigen moskee. Het was niet erg interessant, maar de dag als geheel was een prima kennismaking met het toeristische en lokale leven van deze oude stad, voorheen de hoofdstad van een groot rijk, nu een openluchtmuseum met 8000 inwoners.

's Avonds aten we vlees met brood en daarna weer rijst met vis. Geloof me, in een restaurant had ik niet beter gevoed kunnen worden, laat staan dat ze deze ambiance hadden kunnen scheppen, inclusief het drie keer naar binnen en naar buiten verplaatsen van de televisie en zijn tafeltje, geleid door het wisselvallige weer. Hij bracht me naar mijn hostel, terwijl hij me aanbood me morgen met een motor naar het 'kruispunt Djenne' te brengen, omdat het anders redelijk onmogelijk zou zijn daar om acht uur te zijn. Wachten tot een busje vol was en zou vertrekken duurde vaak tot een uur of negen. Ik had al een kaartje voor de langskomende bus naar Bamako en zoals gezegd was ik aardig blut, dus als ik hem niet zou halen zou ik met euro's moeten gaan slingeren. Deze 30 kilometer zou me met hem 5000 franc kosten; de volgende 530 kilometer 8000...

Bij het hostel regelde hij een vriend die me met een eigen motor wilde brengen, voor 6000. Voorlopig zei ik ja, maar even later schoof ik bij vijf fransen aan, die ook de volgende ochtend rond achten daar bleken te moeten zijn. Ik stelde voor samen te gaan en bedankte de motorrijder. Het waren roekeloze fransen; het is niet slim om marihuana op openbare gelegenheden te gebruiken in Mali.

Om zes uur 's ochtends waren we bij het busstation voor de grote moskee. Om een busje vol te krijgen zijn 22 mensen nodig; voor een taxi negen. We probeerden iemand te vinden die ons direct mee zou nemen, maar dat was niet mogelijk, doordat alle busjes en taxi's door dezelfde organisatie gerund werden. Na een uur wachten besloten we voor negen mensen te betalen, zodat we een taxi voor onszelf hadden. Toen dat rond was wilde de geldinner dat we voor onze bagage zouden betalen. In mijn eentje zou ik dat gewoon gedaan hebben, maar de fransen waren gehaaider en accepteerden dit niet door te zeggen dat we onze bagage wel op de drie lege plaatsen die we ook al gekocht hadden zouden leggen; met succes, maar indien de chauffeur langs de weg iemand zou oppikken zou deze op een plaats, die wij al betaald hadden, komen te zitten (en die voor de tweede keer betalen) en zouden wij alsnog voor onze bagage moeten betalen. Snap je de Afrikaanse logica nog?

Om zeven uur vertrokken we. Om vijf over zeven stonden we bij het veerpont. De auto die achter ons kwam staan werd door zijn chauffeur gewassen en onze eigen chauffeur pakte een krik en verwisselde een achterband. Twee werknemers van het pont deden wat klusjes en liepen een beetje rond. "Gaan we nog niet?", vroeg ik. Nee dus.

Na een uur kwam een derde man erbij en begonnen ze met zijn drieen met stokken, als in Venetie, de boot van de kant te bewegen, tot de motor werd gestart. Ondertussen was het busje, die we niet hadden genomen omdat we dan nooit optijd hadden kunnen zijn, ook het veer op gereden. Na een kwartiertje waren we aan de overkant, waar we door de regen verder reden. Omdat mijn raam niet helemaal dicht was, er zat een kier van twee centimeter, pakte ik de tang die de chauffeur aan zijn kant ook had gebruikt, om de bout te draaien. Het handvat van het raam was in het vorige leven van deze peugeot, waarin geen schroefje meer vast zat, al weggeraakt. Na twee draaien stort het raam in een klap naar beneden, waarop de hevige regenbui direct zijn kans grijpt en mij en een franse achter me nat maakt. De chauffeur stopt geergerd zijn auto en loopt buitenom naar mijn raam, om hem weer in zijn oude stand terug te brengen. Met een papiertje ertussen blijft het raam weer hangen, met nog steeds een kier van twee centimeter.

Om 8.35 zijn we op kruispunt Djenne. Terwijl de fransen koffie regelen zoek ik een openbaar toilet op, welke een hele vlakte achter het rijtje huisjes blijkt te beslaan. Goed uitkijken waar je je sandalen neerzet... Terug bij de weg kan ik nog net een zak oliebollen kopen en drie slokken koffie nemen, voordat ik mijn bus zie langskomen, die voor de politiecontrolepost stopt.

Maandagochtend word ik weer in Kati wakker. Ik ga naar het ziekenhuis in Bamako om de personeelschef en de dokters te bedanken en om de franse stagiaires, die daar verblijven, nog eens te ontmoeten. Met moeite weet ik hun wijk te vinden, waar ze me samen met een kamergenoot ophalen om naar de rivier te gaan. Daar nemen we als echte toeristen een bootje, voorzien van twee man om hem met stokken te laten bewegen en varen we een beetje rond over de Niger. We hadden hem voor anderhalf uur besteld, maar na drie kwartier brachten ze ons alweer naar de kant. Toen we duidelijk maakten dat de helft van de tijd maar de helft van het geld op zou leveren, gingen we nog een rondje, waarna we een busje terug naar hun huis namen en naar een ivoriaans restaurant gingen. Kip met gebakken banaantjes; de chinese versie is lekkerder.

Dinsdagavond brengen Det en Nol me naar het vliegveld. Een enerverende rit. Na de file van vrachtauto’s, die in deze regio alleen ’s nachts mogen rijden en voor elke politiepost moeten stoppen, vliegen in de donkere nacht van alle kanten auto’s ons voorbij, de over straat lopende mensen ontwijkend. Hier en daar staat een auto of vrachtauto in de kant, tot we bij een hindernis aankomen van vier vrachtauto’s, die bij het elkaar passeren allemaal pech kregen, waardoor we moeten passen en meten om hier onbeschadigd voorbij te komen.

Bij het inleveren van de bagage kom ik al twee belgen tegen, die ook via Amsterdam gaan. Na de paspoortcontrole kom ik een toilet tegen. Met een vliegreis van zeven uur in het vooruitzicht maak ik hier natuurlijk optimaal gebruik van, waarna ik de trap op naar de incheckbalie loop. Daar geef ik mijn paspoort aan meneer een, die hem na een kritische blik doorgeeft aan meneer twee. Deze stelt enkele vragen in slecht verstaanbaar frans.
"Hoeveel stuks bagage heb je mee?"
"Euh, twee bagage plus deze tas."
"Wat zit er in je bagage?"
"Kleding, boeken, cd's" Ik heb een tas met spullen van Arnold en Bernadette mee. Zelf gaan ze met de auto naar Europa.
"Oke, ga daar maar even zitten", zegt hij terwijl hij mijn paspoort op de hoek van zijn tafel legt.

Na tien minuten word ik teruggeroepen. Ik moet met een man mee lopen. Hij vertelt dat hij van de antidrugsbrigade is en vraagt me, als we aan de kant van de landingsbanen door de deur de buitenlucht in stappen, nogmaals wat er in mijn bagage zit.
"Mogen we het bekijken?"
Ik denk even na over wat voor illegale dingen ik allemaal bij me zou kunnen hebben voor ik antwoord:"Jahoor, ik zal het slot voor je openen"
"Je hebt geen drugs bij je, of wapens?"
"Euh..., nee dat heb ik niet."
"We zullen zien", antwoordt hij. "We gaan een test doen..."
"Okay, prima." Ik ben benieuwd. Het is toch weer een ervaring.
Langs theedrinkende mannen lopen we een gebouwtje binnen, waar een andere man zich bij ons voegt.
"Zo", zegt de eerste, eerlijk gezegd best vriendelijke man terwijl hij een doorzichtig plastic bekertje van een stapel loshaalt:"we hebben een beetje urine nodig..."
"Aha..., laat ik nou net voor het incheckpunt optimaal naar het toilet zijn geweest. Ik denk niet dat er nog wat inzit."
"Een klein beetje is voldoende", zegt hij, zijn rechter duim- en wijsvinger anderhalve centimeter uit elkaar houdend.
"Ik zal mijn best doen." Ik loop twee stappen naar de openstaande deur die zijn handlanger mij wijst en zet binnen het lichtknopje om.
"Ja, die doet het niet", verklaart de handlanger. "Maar het lukt zo toch ook wel?"
Ach ja, gebrek aan privacy is algemeen goed in dit land; ook als je de douane al langs bent, dus ik sta tien minuten met het bekertje in mijn hand en de handlanger achter me in de deuropening, terwijl deze met de ander Bambara praat. Ik vind het prima om hier te staan; het vliegtuig vertrekt pas over twee-en-een-half uur en ik vermaak me hier meer dan in de wachtkamer voor het vliegtuig. Ik heb de tijd. Het is dan ook op initiatief van de eerste dat ik aan het bureau mag komen zitten en hij me vraagt wat ik in die twee maanden in Mali gedaan heb. Wat me verdacht maakt is dat ik een visa heb die me toestaat meerdere keren in en uit het land te gaan. Die heeft de ambassadeur in Frankrijk me cadeau gedaan; eigenlijk zou dat duurder zijn geweest. Ik vertel over mijn stage en bekrachtig dit door een visitekaartje van dokter Sow en de adresgegevens van de personeelschef te laten zien. (Mocht je ooit zo stom zijn met cocaine op een vliegtuig in te gaan, zorg er dan voor dat je een paar betrouwbare visitekaartjes op zak hebt) Hierop nodigt hij me uit nog eens te proberen wat urine los te laten, waarop de toiletgeschiedenis zich nog eens herhaalt. Daar staande hoor ik de eerste met de man, die bij het inchecken mijn paspoort achterhield, telefoneren en vertellen wat ik allemaal in hun land uitgespookt heb. Na de hoorn op de haak gelegd te hebben mag ik het bekertje weggooien en volg ik hem naar buiten, waar we een troisieme met de zittende mannen meedrinken voor we naar de incheckbalie lopen. Daar stelt de chagrijnige man me nog enkele vragen, krijg ik mijn paspoort en mag ik me bij de belgische dames voegen, welke me uitvragen waar ik zolang geweest ben.

Het avontuur is voorbij; het vliegtuig brengt me naar Casablanca, waar ik probleemloos op de volgende overstap, die me op schiphol achterlaat. Daar werd ik bijna ontvangen door een vriendin uit Leiden, maar helaas liep ik haar mis. Toch zagen we elkaar al gauw op Leiden centraal, waar een jongetje van een jaar of tien naast me halt hield. Ik draaide hem automatisch mijn rug toe; alweer zo'n bedeljochie; tot ik bedacht dat hier niet alle loslopende kinderen jonger dan twaalf per definitie om geld lopen te vragen. Ik ben weer in Nederland. Daar wil toch iedereen zijn?

(Al schrijf ik dit stiekem in een bus op een hobbelige en bochtige berweg in het noord-westen van Roemenie, maar daar komen jullie nog wel achter...)

Geen opmerkingen: