1 augustus 2008

Achtervolgd

Op de terugweg in de Sotrama gaat de telefoon van de man die tegen mij aan gedrukt zit af. Hij grijpt naar zijn zak, werkt zijn telefoon eruit en heeft geen gemiste oproep... Hij wijst naar mij, terwijl die onbekende ringtone weer de vele geluiden die het busje maakt overstemt. Ah, mijn nieuwe telefoon! "Ja, je ne le connais pas, ik ken hem niet", zeg ik tegen de bus, die me vragend aankijkt.
Bernadette heeft de eer. "Ja ik herkende mijn ringtone niet", verklaar ik haar.
"Okay", klinkt het bij mijn oor. "Je hebt visite"
Oh jee... Dat had ik niet meer verwacht.
Maar daar was ze al: "An tje, Giles, ik ben bij jou thuis", zegt ze in het Bambara.
"Dat vermoeden kreeg ik al. Ik kan je slecht verstaan", antwoord ik tegen de stroming van de waterval in, die over me heen uitgestort wordt. Weer kijkt de hele bus (je zit met z’n allen in een kring tegen de buitenwand aangedrukt) als reactie op mijn paar woorden Bambara met frans mijn kant op. "Ik zit in de Sotrama. Ik ben er in twintig, dertig minuten."

Als ik even later over het verharde zand naar huis spoed ben ik er toch wel blij mee. Onder het eten wordt dat gauw minder, wanneer ze nog net niet op mijn schoot kruipt. Ze vertelt dat Djallo, Issa en Seydou, mijn buren uit Faladié, ook in Bamako zijn.
"En Anna?", vraag ik.
"Die zit in Faladié"
"Missen zij en Seydou elkaar dan niet?", vraag ik onnozel.
"Seydou? Die heeft in Bamako zijn echte vrouw"
Onze celibatair...

Ik maak op haar logeeradres kennis met haar tante en Djibril, haar man. Ik krijg ook nog even het kind in mijn handen gestopt, wat deze niet zo kan waarderen. Het kamertje staat vol met potten en emmers. Verder een televisie op een kastje, als je dat zo mag noemen, waarin de schoenenverzameling van de vrouw des huizes gepropt is. De televisie laat een franse serie zien. Het is een vreemd perspectief, al die grote huizen, dure spullen en kleine problemen op het scherm op een betonnen vloer met een lemen muur op de achtergrond en de vrouw die op een mat ernaast op de grond zit. Ik snap wel dat iedereen hier voor de oversteek spaart. 1.000.000 kost hij, 1500 euro. Een stuk duurder dan mijn retourticket, zeker met de salarissen hier, met een behoorlijke kans dat je de rots van Gibraltar niet haalt. Maar aan de overkant is het paradijs; met grote huizen, dure spullen en kleine problemen.

Als de serie af is brengen Sitan en Djibril me naar mijn bus naar Kati. "Mijn beltegoed is op", had Sitan al gemeld. Ik had niet gereageerd, maar nu ze me al tot de zetel naast de chauffeur heeft begeleid en ik op het punt sta te vertrekken zegt ze het weer:"Mijn beltegoed is op. Geef me geld anders kan ik niet bellen"
Ik geef nooit aan bedelaars als ik in de bus zit.
"Merci", beantwoord ze mijn gezichtsuitdrukking. De bus vertrekt.

Zondag blijf ik lekker een dagje thuis om aan mijn onderzoek te werken en te schrijven. Ik verbel mijn laatste beltegoed nog even om te horen dat haar beltegoed nog steeds op is. Of ze nog heeft kunnen horen dat ik daar geen geld voor geef is een twijfelgeval; na deze zin kwam ik erachter dat ik slechts tegen een apparaat aan zat te praten.

Maandag doe ik met moeite mijn best niet in slaap te vallen tijdens het werk. Ik had slecht kunnen slapen totdat het om kwart voor twee begon te regenen.
"Word je niet nat?", had Arnold me gevraagd toen hij het dak tot bovenaan de trap beklommen had.
"Jawel..."
"Oke, succes", en hij was alweer verdwenen.
Het was de eerste keer dat ik hier een regenbui meemaak die doorzet. Tot dan toe was het telkens na tien minuten over geweest. Ik besloot toch maar binnen te gaan liggen, maar de nacht was al verloren.

Dinsdagochtend leert dokter Sow me hoe te beoordelen of een röntgenfoto goed gemaakt is. Verder komen er twee patiënten met osteoporose (botontkalking) en een man die van het dak gevallen was, toen hij 's nachts om te plassen van zijn slaapplaats naar beneden wilde gaan. Om twaalf uur koopt Sow zijn dagelijkse rondje drankjes voor ons, wat een soort van pauze is. Doordat er geen afsprakensysteem is en de patiënten vanaf het eerste uur voor de deur zitten, gaat het werk aan een stuk door tot het af is, waardoor de lunch wel eens wat verlaat. Verrassend genoeg wende dat al snel, terwijl ik in Nederland nogal veel waarde aan eten hecht.

Ook hier in de hoofdstad zijn nog een paar mensen die niet weten hoe een deur werkt. In Faladié gold dat voor de meeste. In plaats van dat ze de hendel naar beneden drukken proberen ze hem naar zich toe te trekken, wat er vaak erg lachwekkend uit ziet. Om deze reden was ik in Faladié naast administratief medewerker ook nog portier, ook om de deur telkens op slot te draaien, omdat anders binnen de kortste keren de hele spreekkamer met vragen stellende patiënten gevuld is.

Op Rayda, het handelscentrum van Bamako, probeer ik de plaats te vinden waar het busje me 's ochtends altijd afzet, want van daar weet ik de weg naar Sitan, waar ik langs zou gaan. Rayda is veel te ingewikkeld voor me. Het is een doolhof van marktstraten met overal op en afstapplaatsen van busjes, allemaal begeleid door een loopjongen die de mensen hun bus in probeert te praten, alsof je, als hij maar hard genoeg naar je schreeuwt en hard genoeg aan je trekt, plotseling wel op zijn bestemming moet zijn.

Omdat veel mensen niet kunnen lezen en schrijven staat er op bijna geen enkele bus aangegeven waar hij naartoe gaat (behalve een waarop stond dat hij naar Duivenvoorde ging, maar dat was nog uit zijn vorige leven). In plaats daarvan roept een jongen, die ook halverwege de rit het geld int, continu naar buiten waar zijn bus naartoe gaat. Als op straat iemand reageert slaat hij als sein voor de chauffeur op de metalen binnenkant, waarop deze vaak vol op de rem trapt en zijn rijtuig aan de kant van de weg zet, terwijl de nieuwe klant van achter al aan komt gerend en instapt. Als alle andere inzittenden door tot aan het extreme toe in te schikken een plaats vrij hebben gekregen (meestal in de hoeken, waar je je benen niet kwijt kunt) en de nieuweling zich daar ingedrukt heeft, klopt de loopjongen aan de buitenkant op de bus, waarop de chauffeur gas geeft en de loopjongen in de langskomende deuropening springt. Soms, als de bus eigenlijk al vol is, leidt dit tot hevige discussies tussen de bambara sprekende inzittenden en de loopjongen, die dit gevecht meestal wint. Het komt voor dat zo'n jongen niet betaald krijgt, maar als beloning 's nachts, als de dagchauffeur slaapt, voor zichzelf nog een paar uurtjes mag rijden, zich met de nodige middelen wakker houdend.

Op Rayda word ik 's middags vaak chagrijnig. Al die in de weg lopende verkopers, waarbij ik moet oppassen met mijn schouder niet de schaal bananen, zakjes ijs, tandpasta of tandenstokers en wattenstaafjes van hun hoofd af te stoten. En die vallen dan nog mee; zij proberen door de ontbrekende ramen vooral aan de mensen in de busjes te verkopen. Maar die mannen met hun prachtige postkaarten, authentieke hoeden, traditionele riemen die ik als blanke achter me aan heb en na twee keer "nee dank je" gezegd te hebben maar negeer, of die vierjarige tweelingen die zich aan je handen vastklampen, waardoor je niet alleen voor jezelf, maar ook voor die twee kinderen bij het oversteken moet uitkijken dat je ze niet onder een van de vele langsrazende auto's of scooters achterlaat; ik geef ze allemaal geen geld. Niet op Rayda, 1 bedelaar uitgezonderd, die het wel heel beroerd had getroffen. Ook niet die kinderen van de islamschool, die met een leeg tomatensausconservenblik rondzwermen en bij een opening van mijn bus de 's avonds in hun hoofd gestampte Koranteksten zingerig opdreunen. Ik heb wel erg met ze te doen, maar het zijn er domweg te veel en het is niet ondenkbaar dat het geld voor een groot deel achter de baard van de imam blijft steken. (Disclaimer: dit is natuurlijk niet bij alle imams het geval)

Daar was ik nu verdwaald. Na tien minuten door de verkeerde straat te zijn gelopen besluit ik terug naar het monument te gaan, waar zojuist een manke achter me aan gehinkt had, om daar linnksaf te gaan. Daar word ik door een student aangesproken, die me helpt een idee van noord en zuid te krijgen.
"Heb je een nederlands telefoonnummer? Dan kunnen we in contact blijven"
"Nee die heb ik niet, hier heb je mijn Malinese" Tot nu toe hebben ze toch niet gebeld.
Na een uur ben ik weer op de juiste weg. In de 'avenue de la liberte' zag ik nog een basketbalster (ze was net zo lang als ik en had de juiste kleding aan) en bij het plein van de vrijheid stond ik naast een knap vrouwelijk persoon, die ook niet goed in oversteken was, te wachten, waarop een langskomende zestig jarige man beweerde dat ik haar voor de nacht moest meenemen. We hadden echter allebei andere bezigheden gepland, waardoor ik ook de aandrang bedwingen in het busje te springen waar ik drie blanken in zag zitten. Waarschijnlijk zou ik daardoor opnieuw verdwalen. Ik liep verder, tot ik een veertig minuten later bij het huis van haar tante aankwam, waar tante Tene (van een jaar of 25) haar zuigeling op de mat op de grond achterliet om Djibril en Sitan te halen.

Even later komt haar moeder met haar Chineze scooter op bezoek.
"U bent haar moeder?", vraag ik verbaasd. Die was toch overleden?
"Ja, ik ben haar moeder"
"Oke prima" Het zal wel een tante zijn.
Even later is ze verbaasd over de leeftijd van Sitan: "Je bent 84?" 24 Jaar oud dus.
Veel mensen weten nog wel uit welk jaar ze komen, al is dat ook lang niet altijd het geval, maar op welke datum iemand geboren is, is vaak onbekend. Op de terugweg vertelt Sitan me dat het inderdaad een tante was. Dan begint ze weer:"mijn beltegoed is nog steeds op. Gisteren zei je dat je het me niet geeft" "Dat blijft zo", zeg ik. "Het vervelende van beltegoed is dat het telkens weer opraakt. Ik begin er niet aan" "De oplosmelk die je me gegeven hebt is ook op" Dat was niet de eerste levering van een abonnement. Ik zeg niets... "Dan maak ik morgenochtend dus geen melk klaar", komt ze met enig logisch redeneren tot de conclusie. De bus voert me weg.

Woensdag blijf ik thuis en werk aan mijn onderzoek. Sophie uit Canada beantwoordt mijn mail, waarin ik vertelde hoe mijn tijd in het dorp me was bevallen en vroeg waar zij ondertussen zat; nog in Spanje of Marokko of al in Quebec. "Hey! Leuk van je te horen. Ik zit nu op Hawaii!", schrijft ze. "Hawaii? Hoe ben je daar zo snel gekomen?", vraag ik drie dagen later, opdat het gesprek langer zal duren.

Donderdag kijkt een andere stagiare met ons mee.
"Waarom praat je niet?", vraagt ze.
"Frans is moeilijk", zeg ik.
"Waar kom je vandaan dan?"
"Nederland"
"Spreken ze daar engels of duits?"
"Nederlands"
"Ik wil graag Nederlands leren"
"Waarom zou iemand Nederlands willen leren? Wil je daar wonen dan?"
"Nodig je me uit?"
"Nee, de regering zal je terugsturen, maar ik kan je best een beetje Nederlands leren..."
Ze verdwijnt halverwege het werk om nooit meer terug te keren.

Om half een eet ik met Sow en Oumar, een andere stagiair, in de kantine een bord vette rijst met stukjes vlees. Tijdens dit maal vraag ik of van de patiënten ook ergens de diagnose en behandeling genoteerd worden.
"Daar ben ik te lui voor", bekent de dokter. "Ook omdat ik voor de diagnose eerst nog aanvullend onderzoek laat doen. Daarna schiet het erbij in om dat nog in het grote boek te schrijven"
"Is er bij een andere dokter wel een ingevuld boek? Ik zou dat graag voor mijn studie gebruiken"
"We zullen het morgen aan dokter Dembele vragen"

's Avonds stopt mijn adapter van mijn laptop ermee. Waarschijnlijk wisselde de wisselspanning hem hier iets te veel; dat overkomt wel meer apparaten.

De volgende dag, als de patiënten om half een weer op zijn, stappen we Dembele zijn spreekkamer binnen. Ook hij wordt vergezeld door drie stagiairs. Sow vraagt mijn vraag en het is geregeld. Ik mag foto's maken van de patiëntgegevens.
"Zal ik het nu doen?"
"Is maandag ook goed? Ik ben nu op weg naar huis", zegt Dembele.
Sow trakteert me weer op een bordje rijst waarna we met zijn tweeën visite gaan lopen. Dat is voor mij een stuk interessanter dan met z'n veertienen.

Op Rayda loop ik een paar kraampjes af op zoek naar een adapter. De meesten zijn gespecialiseerd in telefoonladers, maar op laptops zijn ze nog niet ingesteld, al kom je wel laptops op straat tegen. Bij een winkel zegt de verkoper het te hebben, maar dan moet hij het wel even gaan halen.
"Zo zal iemand komen, dan haal ik het op" Onder het wachten zie ik een multifunctionele adapter in een stoffig bruin gescheurd doosje op het schap staan.
"Dat zou kunnen werken", zeg ik. "Mag ik hem terugbrengen als dat niet zo blijkt te zijn?"
"Indien het niet werkt mag je hem morgen terugbrengen"
"Oke, 5000?"
"20000"
"Dat is ongehoord: 10000 maximaal"
"Minder dan 15000 kan niet. Moet je zien: hij is groot, het is dus goede kwaliteit"
Hij is groot omdat hij uit de jaren tachtig stamt, dacht ik. "Dan wacht ik die andere wel af"
Een jongetje kwam op de winkel passen en de eigenaar, die waarschijnlijk twee jaar eerder geboren is dan ik, ging op pad. Na een half uur kwam hij terug met twee andere adapters.
"Deze mag je voor 10000 hebben; ze zijn kleiner dan die goede"

Zaterdag ben ik in opperbeste stemming. Lekker uitgeslapen, goed ontbeten en daarna lekker een dagje uit naar Koulikoro, de hoofdstad van een grote regio (ik schat drie keer Nederland) uitstrekkend van de hoofdstad tot aan Mauritanië. Ik vermoed dat het ongeveer zo groot is als Anna Paulowna... Onderweg naar de bus loop ik langs drie islamschool bedeljochies die ik 200 geef om te delen. Helaas deed de multifunctionele adapter het niet, dus eerst breng ik die nog even terug, waarbij ik gelijk duidelijk maak dat ik vandaag geen tijd heb en dus gewoon mijn geld terug wil.
"Neem maandag dan je computer mee, dan kunnen we gelijk testen"

De volgende sotrama brengt me naar Soegoera, het busstation, als je dat zo mag noemen, vanwaar ik nog een sotrama naar Koulikoro neem. Na anderhalf uur een weg met veel verkeersheuvels gevolgd te hebben, met links stijl gebergte en rechts zwarte rotsen in de Niger, of een zijtak daarvan, rijden we het dorpje in. Op verschillende plaatsen stappen mensen uit tot ik alleen nog samen met de geld-inner in de cabine zit. "Waar moet je heen", vraagt hij. "Euhm..., doe het station maar", zeg ik, in de hoop dat Koulikoro een station heeft. De geld-inner overlegt schreeuwend met de chauffeur. Het blijkt geen realistische optie. Hij rijdt een stukje terug en zet me er uit, waarop ik begin te lopen.

Koulikoro ligt uitgestrekt langs de brede Niger, die ik eerst opzoek, aangezien dit naast een paar koloniale gebouwen de enige bezienswaardigheid is. Een paar jongens voetballen op het brede strand dat gevuld is met hopen zand en bergen rotzooi. Dichtbij het water is een man aan het werk aan een prauw, terwijl zijn zoontje thee zet.
"Na!", roept hij.
Daar kom ik voor, dus ik ga naar hem toe. Hij vertelt over zijn werk. "Zo'n kleine boot als deze kost 250000 (375 euro). Die grote daar heb ik ook gemaakt. Zo een kost 1250000" Maar het zijn slechte jaren, zo vertelt hij. Hij heeft weinig werk maar zijn twee kinderen gaan wel naar school.

Ik loop verder terug tussen de rivier en de rotsen. Vanzelf stap ik even later, om en om mensen groetend, door het dorp. Bij het ene huis zeg ik wel gedag wel en de volgende niet, met als uitzondering de kinderen die me met toubab aanspreken. Sinds ik uit Faladié teruggekomen ben negeer ik hen. Het zijn er te veel. Daarbij komt dat ik hun toch ook niet met neger aanspreek?

Halverwege het dorp steekt een dijk tweehonderd meter het water in, zodat het pont aan het uiteinde genoeg diepte heeft om vrij te zijn. Aan weerszijden van de dijk zijn jonge mannen met een prauw bezig de dijk "op te spuiten", zoals dat in Nederland gebeurt. Zij roeien twintig meter het water op, waar een van de jongens met een bak naar de bodem duikt om na een twintig seconden met zand naar boven te komen. Op deze manier vullen ze hun boot, waarna ze terugvaren om het zand op draagplaten te scheppen, die twee jongens door het water naar de zijkant van de dijk brengen en leegkiepen. Zand naar het land dragen dus.

Ik dwaal nog een stukje verder, half op zoek naar eten, met het idee dat ik het stadje wel zo'n beetje gezien heb. Ik kom bij een wegrestaurant: een overdekte plaats langs de weg waar een meisje rijst met pindasaus verkoopt. Dat vind ik erg lekker (moet ik thuis ook eens maken!) dus ik koop een bordje die ik met een lepel geserveerd krijg, terwijl de mevrouw zelf achter haar tafeltje met haar rechterhand eet. Er komen meer mensen bij waaronder een meisje van een jaar of tien in een mooie blauwe jurk, zoals er hier zoveel zijn. Ik durf het nauwelijks te zeggen en het is natuurlijk niet waar, maar je hebt hier zoveel mensen die er hetzelfde uitzien... Gelukkig vinden ze dat van blanken ook.
Dat meisje legt haar hand op mijn arm. "Ze vraagt of je haar vader wil zijn", verklaart de verkoopster in het Bambara.
Wat zouden mijn huisgenoten daarvan vinden... Het was zo'n meisje waar je eigenlijk geen nee tegen kunt zeggen, maar toch maar gedaan:"Nee"
"Neem je mij dan mee?"
"Nee, sorry, je bent de achtste al. Dat past er niet meer bij in mijn tas. De regering zou je trouwens toch weer op het vliegtuig zetten"

Even later pak ik de sotrama, die me naar de taxistandplaats brengt waar ik een kaartje naar Bamako koop. Nu ga ik met een witte peugeot. Handig dat ze maar een soort auto voor dit vervoer gebruiken en ze ze allemaal wit geverfd hebben. Ik mag direct instappen waardoor ik op een van de achterste drie plaatsen zit, die iets hoger zijn. Hierdoor paste mijn hoofd niet onder het dak en zaten ook mijn benen in de knoop. Dit, gecombineerd met een heleboel verkeersheuvels gaf een onvergetelijke ervaring.

In Kati zoek ik in het donker mijn huis op waarna ik de straat op ga om te kijken of daar iets te eten is. Ik loop voorbij drie meiden en een aantal kinderen die op enkele van de vele stoelen bij twee manshoge geluidsboxen zaten. Ze spreken me aan en vragen me erbij te komen zitten. Het feest, dat op het punt staat te beginnen, wordt gevierd omdat twee kinderen examens zullen hebben. Ze zijn hier veel handiger dan wij; ze vieren eerst allemaal feesten en gaan daarna pas hun examens maken. Want ja, stel je voor dat je niet slaagt, dan zou je je feest gemist hebben. Zo zijn er dus mensen die drie jaar achter elkaar een feest organiseren, om de mogelijkheid dat ze zouden kunnen gaan slagen te vieren. Een bijkomend gebruik is het bij de buren langs gaan om bijdragen voor je feest te verzamelen. Hierbij wordt vooral van blanken een behoorlijke inbreng verwacht.

En ik was uitgenodigd. Eerst liep ik nog even naar het eetstalletje in de buurt waar ik bij een vrouw gehaktbal met frieten kocht, die ik tussen de televisiekijkende mannen op straat opat. In de gehaktbal was een gekookt ei verwerkt. Om deze reden noemen ze dit hier een 'surprise'. Een verrassing was het zeker; moet ik ook eens proberen. Na dit koningsmaal liep ik weer naar het feest, waar zich een grote groep kinderen had verzameld (vier tot zestien jaar) en de DJ juist het eerste deuntje inzette. (Op het moment van schrijven is zojuist voor de derde keer in twee uur de stroom uitgevallen (ik schrijf dit op mijn laptop in het donker) en vervolgd door een bui, zoals ik me een tropische regenbui altijd voorgesteld heb) Het was vrij saai. Om de beurt werden groepen jongens of meiden door de DJ opgeroepen om naar het midden van de grote kring te komen en daar op slechte muziek hun dansje te doen, welke telkens werd onderbroken door klanken uit de keel van de nog slechtere DJ. Ik was blij dat mijn naam niet doorgegeven was. Een van de drie meiden, die student was, wilde graag eens met me praten en kreeg daarom mijn telefoonnummer. Daarna verdween Fatimata. Wat later op de avond werd het dansen wat vrijer en werd ik er ook in meegesleurd, door een van de vrouwelijke oppassers, maar ik heb me er, aangemoedigd door diezelfde slechte DJ, goed doorheen geslagen. Ze beweerden zelfs dat het goed was. Om kwart voor twaalf stopte de draaier er maar mee; alle gasten waren weggelopen.
"Tot morgen", zei zij die mij aan het dansen had gezet.
Tot morgen? "Oke, tot morgen"
Nooit meer teruggezien. Misschien wel trouwens, ik kom genoeg mensen tegen als ik van mijn werk naar huis loop, maar ik herken ze niet meer, zo overdag en in andere kleding...

Fatimata heb ik een week later nog wel aan de lijn gehad.
"Ik ga volgende week naar Sevare", zei ik.
"Neem je een cadeau voor me mee, als je daarvan terugkomt?"
"Je ne sais pas d'abord, dat weet ik nog niet"
"Waarom niet?"
"Er zijn veel mensen die mij vragen dingen voor hen te kopen. Dat kan ik niet allemaal doen, begrijp je?"
Hierna vond ze het blijkbaar niet meer de moeite nog eens gezellig met elkaar te praten; ook niets meer van gehoord. Jammer: ik had graag gezien hoe een studente woont.

Zondag antwoordt de Canadese me:"De elfde kwam ik aan in Quebec en de twaalfde vloog ik naar Hawaii. Dat had ik in Mali gauw nog even geboekt" Ze vervolgt: "I wish I was in Bamako right now! Na vijf maanden op stap te zijn geweest zit ik me nu in Quebec gek te maken; ik wil zo graag weer weg..."


Pas op, reizen is verslavend.

Geen opmerkingen: