7 september 2008

Alweer Roemenie?

Na het Polders zuipfestijn, een paar barbecues, enkele strandbezoeken, een avondje Amsterdam met Ogomono (mijn gids uit de Dogon), wat werk en minstens zoveel gezelligheid sloot ik vier uur 's ochtends de deur achter me en liep ik, wederom met mijn backpack maar nu ook met tent, naar Leiden centraal, waar ik de nachttrein naar Utrecht nam om de bus naar Frankfurt te nemen. Na enkele uren gezamenlijk ergeren keek ik de jongen die drie plaatsen achter me zat en me al vrij lang moeite liet hebben de neiging te gaan slaan te onderdrukken (hier speelde het weinige slapen van de afgelopen nachten mee) in de ogen terwijl ik zei:
"Meneer, zou je misschien even je mond kunnen houden?" Het kwam er vriendelijker uit dan het bedoelt was, maar het werkte wel. Het eerste wat hij zei, een half uur later, was:
"Hij zei zomaar 'meneer, zou je misschien even je mond kunnen houden'", waarop zijn moeder, nu eindelijk goed gestemd (zij was voor mijn stiltebrengende woorden ook de wanhoop nabij, net als de man die naar naast me verhuisd was en in tegenstelling tot mij pogingen bleef doen om in slaap te vallen) antwoorde:
"En wat deed je toen? Hield je toen je mond?" Ze was zelf ook nog niet van de verbazing bekomen. Gelukkig waren we bijna in Frankfurt; hij begon zijn vrijheid al te herwinnen.

In Frankfurt bracht ik mijn spullen naar de bus naar Belgrado, terwijl Maja aan mij vroeg of ik ook Nederlands was. Anja kwam oorspronkelijk uit Sint-Petersburg, Maja uit Servie en nu gaan ze samen twee weken feesten in Belgrado.
"Ga je ook naar Belgrado?"
"Helaas niet. Ik vroeg net de buschauffeur of hij me in de buurt van Szeged, of in ieder geval nog in Hongarije eruit kan zetten, maar hij zegt dat dat niet mogelijk is. Direct na de grens in Servie kan wel..."
We aten een broodje braadworst voor we verdergingen. Die van Anja kwam er in Stuttgart weer uit, gelukkig net nadat we de bus verlaten hadden.

We stopten inderdaad niet meer in Hongarije, behalve bij binnenkomst na Wenen. Voorbij de grenspost in Servie, die redelijk in het midden van nergens was, vroeg de chauffeur mij of ik er nou nog uit wilde. Dat leek me niet zo handig: "Nee dank u, ik wacht wel tot Subotica"

Om half acht reden we verder; om kwart voor acht reden we Subotica binnen.
"Stap je hier uit?", vroeg Maja.
"Ja", zei ik vastberaden.
"Heb je een pen?", vroeg ze.
"Dan kan ik een keer in Rotterdam komen stappen", volgde ik haar en ze gaven me hun emailadres. "Ik schrijf ook grote verhalen van mijn reizen. Als je die wilt hebben zeg je het maar. Als je ze zat bent ook"
"Is goed", antwoorden ze.
"Subotica!", roept de buschauffeur.
"Subotica", zegt de vrouw, die al 37 jaar in Duitsland woont, tegen mij en ik roep:
"Da!" Ik pak mijn tas en wacht voorin tot we op het busstation halt houden.
7.48: Ik loop naar een hokje waar twee mannen zitten en ga in de geopende deuropening staan.
"Avtobus do Szeged?", vroeg ik.
"Tien", antwoord een van de twee in het Servisch. Dan komt het toch van pas dat ik tijdens mijn verblijf in Kroatie, twee jaar geleden, zo mijn best gedaan heb hun taal te leren. Deze was gelijk aan het Servisch, al doen ze nu hard hun best de talen verschillend te maken.
"Deset ora?", vraag ik.
"Ja, tien uur"
"Kaartje?"
Hij antwoord een heel verhaal waarvan ik alleen de lichaamstaal versta. Dat blijkt genoeg; om 7.51 sta ik bij het loket.
"Szeged?"
"Idet sim pjatdeset-pjat; tristo pjatdeset-tri dinar"
"?", kijk ik haar vragend aan.
Ze schrijft het even op: hij gaat 7.55 en het kost 353 dinar. Ik pak mijn portemonnee, maar dan bedenk ik me dat ik net de grens over gegaan ben...
"Euh..., euro?"
"Nee, dinar", zegt ze me geergerd.
"Bank?"
"Wat?"
"Gdje je bank?"
"Change?"
"Ja change"
Weer is het de gebarentaal die me verder brengt en even later sta ik bij het wisselkantoor, dat nog dicht is. Hij zal om 8.00 openen. Ik stap naar de twee mannen en een vrouw die ernaast zitten.
"Wisselkantoor?", lees ik op van het bord dat ernaast hangt.
"Ja", zegt een van de mannen terwijl hij zijn portemonnee pakt. "Skolka euro?"
"Twintig"
Hij stuurt de vrouw weg om een briefje van duizend te wisselen. Met 20 euro in mijn hand loop ik even naar het wisselloket om de koers te bekijken en bereken dat ik zo'n 1500 dinar zou moeten krijgen. Dit krijg ik dan ook precies, waarop ik bedank en terug naar de kaartverkoop spoed.

Om 7.54.45 loop ik het station weer binnen en duw 500 dinar door de opening in het raam heen. Ze stuurt een andere vrouw naar buiten om te kijken of de bus er nog staat, misschien zelfs om hem tegen te houden, terwijl ze me het kaartje verkoopt en op een van de vele getallen die erop staan wijst. Perron 14; ik ben al onderweg. Hij staat er nog. Op aandringen van een andere vrouw gooi ik mijn tas onderin en beklim de trap naar binnen. Zodra we onderweg zijn komt de bagagevrouw naar me toe om mijn kaartje af te scheuren en 30 dinar te innen, voor mijn bagage, wat minder is dan ze in Mali voor deze service vragen. Na een half uurtje Servie ben ik weer onderweg naar Hongarije...

Met een bus Serven Servie inkomen is makkelijker dan met een bus Serven de EU binnengaan, maar na een anderhalf uurtje wachten heb ik een tweede stempeltje. Niet zonder slag of stoot:
"Wat heb je gisteren gedaan?", vroeg de douanier me nadat hij mijn paspoort in zijn zak had gestopt om eerst de rest te controleren.
"Gisteren?", antwoorde ik. "Gisteren zat ik in de bus van Holland naar Hongarije en vanmorgen kwam ik in Subotica aan. Ik wilde helemaal niet naar Servie, maar de buschauffeur liet me er niet uit..."
Betrouwbaar genoeg; hij geeft me mijn paspoort terug en verlaat de bus, waarop deze vertrekt.

In Szeged vroeg ik hoe laat de bus naar Arad in het zuid-westen van Roemenie vertrekt, vanwaar ik de nachttrein. "Acht uur vanavond voor 2500 forint", zei ze na een beetje doordrammen; eerst bestond er geen bus naar Arad. In Arad wil ik kwart over twaalf de trein naar Cluj-napoca pakken, waar ik dan half zes 's ochtends aan zal komen. Daar heb ik al twee overnachtingen geregeld. Ik breng mijn tas onder de hoede van een vrouw bij een museum dat tot vijf uur open is en loop wat door de stad. Het is een mooie plaats. Om kwart over vijf ben ik weer bij het busstation. Daar zie ik een bus naar Targu Mures staan en vraag de chauffeur of deze langs Arad gaat. Dat gaat hij niet, maar wel langs Cluj, wat veel idealer is aangezien ik daar naartoe wil. Jammer genoeg beweert de chauffeur dat hij geen plaats heeft, maar toch blijf ik erbij staan, terwijl ik mijn mega hamburger met grote lading geraspte kaas nuttig, want wie weet wat er voor me geregeld wordt.

Het werkt; vijf minuten voor zes vraagt hij Evan of ik van haar mee mag. Het maakt haar niet uit, wat de chauffeur als een ja beschouwt waarop hij me uitnodigt mijn tas naar het aanhangwagentje te brengen. Zonder verder na te denken laat ik hem erin leggen en vraag wat het kost.
"In lei of in forint?", vraagt hij.
"Lei"
"Honderd lei"
Ik versta het niet (hij spreekt alleen Roemeens en Hongaars) en geef hem vijftig.
"Honderd lei!", benadrukt hij.
"Ik heb maar 54 lei." Die had ik nog over van vorig jaar. "Hoeveel is vijftig lei in forint?", vraag ik terwijl ik mijn briefjes van duizend uit mijn portemonnee trek.
"Drieduizend", zegt hij wat toevallig precies is wat ik in mijn hand heb, na al mijn forinten bijelkaargepakt te hebben.
"Alstublieft." Daar ben ik ook weer vanaf.

Al vrij gauw bedenk ik me dat mijn paspoort in het aanhangwagentje ligt. Bij de grens, haal ik hem er met mijn geergerde chauffeur, die me eigenlijk al niet mee wilde nemen, uit, terwijl de douanier en de rest van de bus op me wacht.

Pas in de transsylvaanse bergen spreekt Evan me aan. Een hongaarse uit Targu Mures; een van de vele die zich al generaties in Roemenie gevestigd hebben. Een tactiek van het oude Oostenrijk-Hongarije, die door Hongaren naar Transsylvanie te sturen probeerde te verzekeren dat het voor altijd Hongaars zou blijven. Niet gelukt; sinds de eerste wereldoorlog is het land van Dracula weer Roemeens. Best zuur voor ze; ze hebben altijd met succes en veel moeite de Turken buiten gehouden.

Ze zegt dat het mooi is in Targu Mures. Ik vertel haar dat ik er graag in Gilau uit wil. Daar heb ik vijf jaar geleden op een camping gestaan. Een Nederlandse enclave op zo'n twintig kilometer afstand van Cluj. Er zijn twee wegen naar Cluj, als je vanuit Hongarije komt. Met de trein vanuit Arad zou ik onder de Carpaten langs gegaan zijn om uiteindelijk recht naar het noorden de stad op te zoeken. Met dit busje gaan we juist eerst, in Hongarije, naar het noorden om bij Oradea rechtsaf te slaan en de stad vanuit het westen te benaderen. Deze route nam ik met mijn ouders ook; het kan niet anders dan dat we de camping passeren.

De chauffeur kent de camping en zal me er afzetten. Om een uur hadden we er kunnen zijn. Helaas sloten we om kwart voor een achter aan in de rij auto's, die door een ongeval stil waren komen te staan. Na anderhalf uur begon de file langzaam te rijden, zodat hij me na vijftien minuten af kon zetten. Door de stroom auto's duurde het lang voordat ik naar de camping kon oversteken, waar ik over het hek klom waaraan een bord hing met de tekst: 23.00-7.00 gesloten. De eigenaar was nog wakker en stond in de receptie met een roemeense man te praten, die mij en mijn moeder destijds de plaatselijke wasmachines heeft laten zien, welke bestaan uit taktisch in de rivier geplaatste houten planken. Na een tien minuten kwam de eigenaar naar buiten en stond hij mij na afgeven van mijn paspoort toe mijn tentje uit te klappen, waardoor ik om half vier kon slapen. In zo'n situatie ben je erg gelukkig met je wegwerptentje; eentje die zichzelf opzet als je hem in de lucht gooit, waarna je alleen nog maar een minuutje haringen in de grond hoeft te duwen.

Om drie voor twaalf loop ik naar de receptie om mijn paspoort af te halen en te betalen. Dan ga ik nog even naar het toilet en maak nog wat foto's, terwijl herinneringen van mijn lange naar mijn kortetermijngeheugen stromen. Dit werd versterkt toen de eigenaar en eigenares, die bij hun vaste gast op de koffie waren, me aan de praat hielden (nadat ik hen had laten weten een zeer goede ochtendslaap te hebben genoten), waarop deze gast, wiens verhalen van vijf jaar geleden ik nu nog kon herhalen en laten herhalen, me een stoel aanbood. Na een half uurtje sneed ik mijn Friese kruidrepenkoek (ga nooit het land uit zonder) in stukken met de melding, terwijl ik naar de aanwezigen uitrijk, dat dit mijn ontbijt is. Hoe voorspelbaar at ik even later bruine harde bolletjes met driehoekjes 'Le vache qui rit' kaas (met champignon melange), terwijl mijn gastvrouw van de kruidkoek genoot.

Om half vier wandel ik naar Gilau, waar al gauw een chauffeur me vraagt of ik met hem mee wil rijden.
"Cati bani?"
"Twintig lei"
"Nee dankje"
"Nee vijf lei, met vier personen"
"Oke prima"
Hij opent de achterklep om mijn tas in te laden.
"Ik ga nog even naar de bank", zeg ik, (ik heb maar vier lei bij me...) waarop hij hem weer sluit.
Na de bank loop ik een stuk verder, om te zien hoe dit dorpje zich ontwikkeld heeft. Het is behoorlijk veranderd. Het nietszeggende dorpje aan een belangrijke weg is veranderd in een volwaardig voorstadje met supermarkten en banken. In de rivier worden geen tapijten meer gewassen (althans niet vandaag) en de auto's die rondrijden, die door heel Roemenie rondrijden, zijn voor meer dan de helft nieuw, te herkennen aan de Europese sterretjes op het nummerbord, in plaats van de blauw-geel-rode vlaggetjes.

Als ik na een half uurtje terugkom is mijn gedeelde taxi al vervangen door een ander en vrijwel direct komt een gezin van vier de lege plaatsen vullen, waarop we vertrekken. Ik sms de geneeskundestudent bij wie ik in Cluj zal verblijven om te vragen waar we elkaar zullen ontmoeten. Hij stelt 'Cinema Republicii' voor. Ik vraag aan mijn meerijders of ze weten waar dit is. De moeder belooft me in het Roemeens me de juiste trolleybus te wijzen. Deze blijken ze zelf ook nodig te hebben, waardoor ze me zelfs naar het gebouw kunnen wijzen. Daar zit ik mooi op tijd bij de bushalte te wachten, tot Riadh, een Arabier, me ophaalt en ik mijn favoriete Roemeense koekjes koop. Op de foto op internet leek hij een macho, maar hij studeerde geneeskunde en had goede referenties, dus het leek me een prima gastheer. Dit was hij ook, al viel dat macho zijn wel mee. Het te korte blauwe broekje, de Desperate Housewifes DVD, de dertig verschillende soorten zeep rondom zijn badkuip en het feit dat hij 's avonds geen avondeten neemt omdat zijn gewicht het (volgens hem; onzin natuurlijk) niet toelaat... Allemaal geen doorslaggevende argumenten, maar het deed me toch enigszins vermoeden dat deze jongen vooral op mannen viel. Dit werd voor mij onweerlegbaar toen zijn vriend Farseini binnenkwam, die vandaag herkenbaarder dan het stereotype gekleed was. Helemaal geen probleem, alleen jammer dat hij chagrijnig werd toen ik na verschillende toespelingen aangaf hier geen rol in te wensen te spelen. Wel grappig om van de gezichten van de vrouwelijke studenten van Cluj de twijfels af te lezen of ik dan ook onbereikbaar voor ze was, aangezien ik tussen twee overduidelijken in liep.

Ze gingen, na de toeristische wandeling in het centrum, over het meertje in het park een rondje roeien; ik ging maar mee. Ze konden mijn naam uitspreken. In het Arabisch, dat in Tunesie met frans doorspekt is, gebruiken ze ook de Hollandse g-klank. Toch wonderlijk dat je in Roemenie tussen arabisch-franssprekenden komt te lopen... Weer thuis kreeg ik een Tunesische specialiteit opgediend, zoals hij dat thuis gewend is. Hij is geboren in Tunis, maar opgegroeid in Parijs en nu zit hij in Roemenie omdat hij hier gemakkelijker tot zijn studie toegelaten werd.

Op straat ontmoeten we de Roemeense vriend van Farseini, waarmee we een biertje drinken in een leuk cafe-tje. Riadh slaat, vanwege de wodka van gisteren, het bier vandaag maar even over. Niet dat hij ziek is; gewoon uit gezondheidsoverwegingen. Farseini en zijn vriend verlaten ons al gauw. We blijven nog even praten voordat we naar zijn huis gaan, waar ik de nacht rustig doorbreng.

De volgende morgen hebben Riadh en Farseini wat te regelen bij hun universiteit, waarna we een kamer bekijken die Farseini zou willen huren. Ik zou best een jaartje in deze stad willen wonen, maar Targu Mures, Iasi en Timisoara schijnen ook leuk te zijn. Het grote voordeel van Iasi is dat het nog geen uur van Moldavie af ligt.

Om twee uur stap ik in de bus naar het noorden. Ook daar hebben ze Boten Anna ontdekt, een van de vijf nummers, die twee jaar geleden mijn introductiedagen tot mijn studentenleven, hebben gepoogd te verpesten. Dat is niet gelukt, maar aan de beperkte muziekkeuze heeft het niet gelegen. Hier is het wel de engelse versie. Schijnt al een jaar bekend te zijn.

Op de top van de heuvelkam staat het op een bord geschreven; ik ben en Maramures, het gebied waar alle Roemenen je naartoe sturen, maar waar zelden iemand geweest is. Toch weten ze allemaal dat het er erg mooi is, dus ik ga erheen.

Een stinkende man neemt naast me plaats en praat met me. Zijn dochtertje naast hem draagt traditioneel een hoofddoek.
"Zijn we in Sighet?", vraag ik het meisje achter me wanneer de man al bij zijn dorpje uitgestapt is en wellicht zijn rijk bewerkte houten poort doorgelopen is om zijn houten huisje te betreden.
"Nog vijf minuten", zegt ze. Ze loopt alvast naar voren.

Op het eerste gezicht valt Sighet tegen. Ik had ook hier pittoreske houten huisjes verwacht, maar waar het minibusje me nu doorheen voert is een doodgewone Roemeense stad met doodgewone betongrijze soviet-stijl flatgebouwen. Tussen deze gebouwen door loop ik tegen de schemer in richting een museum, waar ze volgens de Lonely Planet houten huisjes verhuren, de goedkoopste accomodatie die hier beschikbaar is. Onderweg kijk ik of ik niet toevallig een mooie campeerplaats zie. Dit moet dan wel op particulier terrein zijn, want wildkamperen zou mijn moeder niet waarderen, heeft ze me verteld. Dit zie ik niet, in ieder geval niet met mensen erbij om toestemming aan te vragen. Zo beland ik bij dat museum, waar de plaatselijke hangjongeren me verwelkomen en vertellen dat de eigenaar verder de heuvel op de tweede links zou kunnen zijn. Ik loop, ze na een Roemeense groet achter me latend, de heuvel op en ga de eerste, waar ik een auto zie staan, rechts.

Ik hoor het geluid van een kettingzaag en loop in die richting. Maar ik hoor ook iets anders. Een soort onophoudelijk menselijk gemurmel van rechts. Tussen de schuur, het huis en de hooiopslagplaats kan ik niet achterhalen waar het precies vandaan komt, tot ik bovenop de hooiberg een gezicht zie. Een oude man met, uit het murmelen op te maken, weinig tanden, wellicht van plan geweest een uiltje te knappen, of op de uitkijk om indringers te bespieden. Daar is hij niet goed in geslaagd, daar ik zijn verstopplaats ontdekt heb. Ik loop naar hem toe, maar door de kettingzaag op de achtergrond kan ik zijn zachte Roemeens niet verstaan. Als ik me naar de andere kant van de hooiberg heb bewogen en hij daar ook naartoe is gekropen kan ik de halfbekende klanken iets beter onderscheiden. Hij vraagt of ik op de hooiberg wil slapen, of zegt dat hij alleen maar op de hooiberg wilde slapen; in ieder geval iets met slapen. Ik kom er niet uit, bedank hem (een gebruik dat ik uit Afrika heb meegenomen; bedanken terwijl er niets is verkregen) en loop naar de twee mannen met de kettingzaag.

"Buna seara", kondig ik mijn komst aan.
"Goedenavond", spelen zij de bal terug.
"Is dit het museum?", vraag ik op een negatief antwoord hopende.
"Nee, die is daar"
"Kan ik daar slapen?"
"Onderaan de heuvel, ja"
"Of zou ik hier mijn kleine huisje", terwijl ik op de grote rode schijf achterop mijn backpacktas wijs,"kunnen maken?"
"Dat weet ik niet", zegt de oudste man, maar hij roept "Mami!" al, welke andere bezigheden heeft maar de dochter als plaatsvervangend waarnemer op me af stuurt. Dit is de vrouw van de man die met de kettingzaag brandhout stond te bereiden, zo leerde ik de volgende morgen aan het ontbijt.
"Anca", stelt ze zich voor.
"Chiel", volg ik haar voorbeeld.
"Ce?"
"Tsjiel"
"Tsjillie?"
"Ja Tsjillie", pas ik mijn naam aan,"din Olanda"

In de ingetreden duisternis zoeken we met zijn drieen met zorg een mooie vlakke plaats, waar ik mijn tentje uitklap, weer erg blij met de korte tijd waarin dit mogelijk is, en mijn tanden poets.
"Als je iets wilt vragen moet je dit paadje aflopen", had ze gezegd. Aan het einde van het pad komt haar man, de schoonzoon van Mami, als antwoord op mijn roep door de deuropening het huis uit en wijst hij me het toilet. Luxer dan ik in Mali gewend ben, precies wat ik me bij mijn grootouders' jeugd voorstel, behalve dat het in Holland kenmerkende slootje ontbreekt: een houten hokje met een plank met een gat er in en een hoop eronder. Het heeft wel wat, al zouden ze hier, zoals ik in Kroatie gewend was, de zak zaagsel er wel bij mogen zetten. Na elke gelegenheid een schep zaagsel erachteraan scheelt een hoop(-)aroma. Maar natuurlijk: zaagsel kost geld.

Eenmaal in mijn tent, terwijl ik de deur achter me sluit, hoor ik weer het tandeloze gemurmel. De man sluipt mijn kant op, of hij ontweek gewoon het voor mij tussen een van de appelbomen en het huis dodelijk laag gespannen touwtje, en heeft het weer over slapen.
"Mooi huis he!", zeg ik, terwijl ik verder ga met het sluiten van de deur. "Goedennacht!", en hij verdwijnt achter het rode tentdoek.

Om acht uur sta ik op. Na een broodje beland ik bij mijn gastvrouw, die me vertelt dat ze hier samen met de sluipende murmelende man woont, die eigenlijk gewoon krom loopt en de volgende dag ook behoorlijk doof blijkt, wanneer de echtelijke ruzie, die mij rustiger voor mijn tent liet ontbijten tot de overheersende stemmen geweken waren, een normaal ochtendgesprek blijkt te zijn. Mijn gastvrouw, die sperziebonen, ook wel pastrai genoemd, zit te verwerken, schept me uit een van de op tafel staande kannen een bord tongprikkelende verse yoghurt op en legt er een brood naast, waarna ze me aanmaant hier zoveel mogelijk van te nemen om daarna mijn bord nog eens te vullen. Als ik even later langs de rand van hun bezit loop zie ik haar man met kromme rug en zeis het gras doden.

Ze hadden me gezegd dat het een uur lopen was. Zal wel meevallen, dacht het hoogste gedeelte van mijn lange gestalte, maar inderdaad: om tien voor een, na een uur doorstappen, was ik bij het station, waar ik vroeg hoe ik morgen in Targu Mures zou kunnen komen. Vervolgens op het busstation vroeg ik naar de bus naar Sapanta [Suh-puhn-tsa], waar ik om tien voor twee instapte.

Op het treinstation had ik zijn grote gestalte al gezien; nu stapte zijn vriendin achter hem aan het minibusje in, nadat ik aan hun gemeld had:"We'll go. Or at least in ten minutes"
Een Amerikaans stel, dat een tour door Europa maakt en nu, omdat onze gids dat zegt, naar Sapanta afreizen om daar 'de vrolijke begraafplaats' te bezoeken.
"Toch niet zo'n twee weken durende rit, waarna je kan beweren heel Europa te hebben gezien?"
Gelukkig niet; Brian en Aislinn hadden al vijf maanden achter de rug en nog een maand te gaan en hadden zeker niet het idee daarna te kunnen beweren Europa tot de laatste drup uitgemolken te hebben. We konden elkaar in de bus al een hoop vertellen, waar we na de begraafplaats, die inderdaad vrolijk is, richting het hoogste houten gebouw van Europa lopende, die wellicht met dat doel opgetrokken was, gewoon mee doorgingen tot we uiteindelijk in een pub alweer terug in Sighet te veel eten bestelden, wat ons gelegenheid gaf tot nog meer wederzijdse verhalen. De pizza, maaltijdsoep en hartige taart met polenta en kaas smaakten erg goed maar waren niet weg te krijgen, in tegenstelling tot het bier, dat de anderhalf uur wandelen die voor mij volgde enigszins draaglijk maakte.

Terug bij het museum zitten nu niet alleen de hangjongeren uit de buurt bij de oprit, maar ook enkele volwassenen die best eigenaar zouden kunnen zijn. Mijn tentje staat echter nog naast het idyllische huisje (met kleurentelevisie en koelkast met energielabel A) dus ik wil liever niet gezien worden, daar de sluitingstijd al lang gepasseerd is. Ik loop een stukje om de heuvel en weer een stukje terug, tot ik op een onbewaakt ogenblik, gecreeerd door halt te houden terwijl een buurtmeisje voor me uit loopt, waardoor ze door de bocht achter de struiken verdwijnt, door de opening, door het ontbreken van een stuk hek gevormd, stap en de heuvel opsluip om achter de laagste bebossing weg te duiken voor twee passerende Dacia's. Zo klim ik in drie etappen door de snel duister wordende schemering de heuvel op, tot ik wonder boven wonder, of gewoon goed ingeschat, voor mijn tentje uitkom. Mijn gastvrouw komt juist mijn kant op en wenst me een goede avond, welke ik doorgeef aan haar kromgegroeide echtgenoot die een paar meter achter haar staat, terwijl ze met een vork langs me loopt om een berg hooi op een lege zak te scheppen, dit bij elkaar te binden en in een keer op haar rug mee te sjouwen, terwijl ze me antwoordt dat het helemaal niet zwaar is. Na de avondwandeling met duistere praktijken word ik direct al door ongeduldig wachtende dromen de tent in gelokt, waar ik om een uur of acht 's ochtends weer uit kruip, gewekt door het samenspel van de koe, die mijn yoghurt zo zorgvuldig bereid had, de haan en boven alles het alarm van mijn telefoon.

Zoals gezegd wacht ik de hard pratende stemmen af tot ik me naar het huis toe breng, waar de man juist zijn broek aantrekt, terwijl zijn vrouw de was opvouwt.
"Pastrai?", biedt ze aan.
Dat kan ik niet weigeren, letterlijk. Ze zet de hele pan vanuit de koelkast op het vuur en laat dit enige tijd doorwarmen, tot ze een bordje sperziebonen, in een hoedanigheid zoals ik ze in Nederland nog nooit gezien heb, naast het brood voor me neerzet en ik met genoegen begin te eten. Nu is het de man, die na veel moeite zijn broek tot op de sociaal gewenste hoogte heeft weten te brengen, die mij aanspoort meer brood te nemen en zijn vrouw aanspoort meer bonen op te scheppen, wat ze, wanneer mijn bord leeg is dan ook doet. Een andere Baba komt erbij en samen gaan ze op de foto. De geplette cake, die ik voor ze gekocht had, kan ik niet slijten. "Daar hebben we er al zoveel van!", beweert ze.

Minder voorzichtig dan omhoog sluip ik de heuvel weer af en wandel ik naar het station, waar ik om twaalf uur vijftig de trein richting Targu Mures neem. Tot mijn overstap in Deda wordt ik vergezeld door George, Michael, Anne en Joanna, die me vroegen hun te vereeuwigen. Erg gezellig, al hadden ze me niet hoeven voeden, maar goed, je ontkomt er niet aan. De twee jongens gingen een huis schilderen aan de kust en de een zijn vriendin en de ander zijn vrouw gingen op het strand liggen.

In Targu Mures halen Eva, ook een geneeskundestudent, en haar vriend Thomas me bij het station af, waarna we naar Eva haar moeders appartement gaan, waar ik na een bordje Milaanse spaghetti en een ruime portie internet ga slapen. De volgende dag laat ze me de stad, de universiteit en alle afdelingen van het naar verluid beste ziekenhuis van Roemenie zien. Zag er prima uit; hier zou ik best een jaartje kunnen werken.

Met Thomas maken we het toeristische rondje nog even af, waarna we na een snelle lunch (Spaghetti Milano) mijn bus opzoeken, die me naar Brasov brengt.

Simona stond al klaar, of eigenlijk gewoon te wachten na terugkomst van haar eigen dagtrip door centraal Roemenie. Omdat het al wat laat was en vooral omdat haar kamer een grote rotzooi was vanwege het inpakken van haar tas voor haar zes maanden durende verblijf in Frankrijk dat over een week zal beginnen, bracht ze me gelijk naar het appartement dat ze voor mij beschikbaar had, waar ik na een soepje lekker ging slapen.

Eenmaal wakker liep ik in een uurtje naar de Hospice, waar ik vorig jaar drie weken mee heb geholpen, om Carmen op te zoeken. Zij zou pas na twaalven komen, vertelde de receptionist, die me met dit korte haar niet meer herkende, maar vorig jaar iets te op me gesteld was. Dit gaf me de gelegenheid het centrum nog eens door te lopen, waar alles best prima lijkt te gaan. Het Heineken vloeit nog.

Terug is Carmen nog steeds afwezig. Nu kijkt de receptioniste al niet meer alsof ik niet welkom ben, dus ik loop naar binnen, zet mijn tas ergens neer en loop naar boven, waar voorheen Diana werkte. Zij heeft ondertussen een andere baan gevonden en is vervangen door Andreea, die me hartelijk ontvangt. Ze stelt me voor aan de enige Engelse vrijwilliger die ze momenteel in huis hebben. Heather zal de komende negen maanden Roemeense kinderen engels proberen te leren. Met twee mannen van de techniekafdeling help ik een partytent op te zetten, waarna ik Carmen tegenkom.

Na vieren loop ik naar huis, waar ik mijn appartement niet binnen kan, doordat het electrisch slot niet goed werkt, of doordat ik niet weet hoe het werkt. Simona, die me komt ondersteunen krijgt hem zonder problemen open. Tsjah..., ik kom ook maar uit een klein dorpje.

Simona ziet mijn laptopje en vraagt waar ik hem voor gebruik.
"Om in de bus mee te schrijven", antwoord ik.
We eten gauw gehaktrolletjes in koolbladeren, waarna we ons naar de bus spoeden. Halverwege zie ik dat Simona mijn laptop meedraagt.
"Waarom heb je die meegenomen?"
"Je zei toch dat je in de bus wilde schrijven?"
"Ja, van Brasov naar Athene, niet van hier naar het centrum... Maar je ziet er wel modern uit zo..."
In het centrum ontmoeten we Andreea, Heather en twee mannen waarmee we een karafje lemonade drinken. Robert, die naast me zit, vertelt over paragliding.
"Dat hoef ik niet", zeg ik bij voorbaat. Maar hij gaat verder over vliegen en vertelt hoe veilig en mooi het is. Morgen gaat hij twee keer met een bijvlieger. Als ik zin heb mag ik om twaalf uur ook komen en kan ik ook een rondje. Heather wordt ook uitgenodigd.

De volgende morgen bel ik Heather om te vragen of ze al bij de Mac Donalds bij de rotonde is aangekomen, vanwaar we samen naar de stoeltjeslift, een uurtje verderop, zullen lopen. Ze zegt dat ze al weer op de terugweg is, omdat Robert via Andreea liet weten dat ze toch niet mee kan, vanwege de harde wind. We zullen namelijk eerst afwachten of de wind mindert, waardoor er te weinig tijd is om vier mensen rond te vliegen. Voor mij is dat geen probleem. Omdat ik maandag zal vertrekken mag ik sowieso mee.

Via de Boekarest weg wandel ik langs zeven nieuwe megastores tot aan de voet van de heuvel, waar ik aan een van de schaarse tafels bij twee mannen neerzit om Robert zijn komst af te wachten. Vier jongeren komen aan een andere tafel zitten. Een van de meiden ziet eruit als Alexandra, die ik vorig jaar in Brasov tegenkwam. Grappig; laatst zag ik haar al in Parijs. Haar pseudo aanwezigheid verheugt mij zeer, aangezien zij tot nu toe nog in Oostenrijk zit. Robert komt kwart over twaalf en groet aan alle tafels de mensen. Hij vertelt dat de wind bovenop de heuvel veel te sterk is om te kunnen vliegen. Met zijn collega's besluit hij een andere heuvel op te zoeken. We verdelen ons over drie auto's en gaan op weg.

Via Sfantu Georghe komen we na anderhalf uur bij de gestorven vulkaan met het meer van Sint Anna. Robert bereidt zich voor en draait een proefrondje. Met een paar stappen en een beetje wind in de parachute laat de grond hem gaan en vliegt hij boven de helling, dankzij termiek en tactiek steeds hoger en hoger, tot hij slechts een kleine afwijking in de lichtbewolkte lucht is. Terwijl Alex, een andere leraar, zich klaar maakt trekt de wind aan. Robert probeert, na drie kwartier in de lucht gezweefd te hebben, bij ons te landen maar krijgt dit niet voor elkaar. Na nog een half uurtje raakt hij ver weg en veel lager uit het zicht achter een bos. Na weer een half uur komt boven aan. We wachten, hopend dat de wind zal gaan liggen.

Na drie uur wachten zoeken we om zeven uur het meer op en gaan we zwemmen. Wanneer de zon tot onder de kraterrand gezonken is rijden we terug naar de paraglide helling. De wind is toch nog gaan liggen. De twee leraren vliegen met twee van de drie bijvliegers naar beneden, mij achterlatend. Robert had me gevraagd de heuvel een stuk af te lopen, zodat ik hem kan helpen de spullen weer naar boven te brengen, zodat hij mij mee mee kan nemen. Heuvelaf is het makkelijk rennen. Na een tien minuten sta ik hijgend voor zijn neus, waar hij geland is, waarna we in drie kwartier omhoogklimmen en in vijf minuten door de lucht naar beneden glijden. Ik ren een paar passen als we met voor de wind landen, tot Robert over me heen valt en de parachute op de grond tot stilstand komt. Een mooie ervaring op een gezellige dag.

Wanneer ik om half twaalf bij Simona aankom staat de friet met kip al klaar. Een goede bodem voor het slapengaan.

We gaan de volgende dag naar Rasnov, een van de te bezichtigen dingen die ik voor een terugkomst in Brasov bewaard had. Adriana, een vriendin van Simona, woont daar en leidt ons een beetje rond, bij haar thuis afgesloten met soep en cake. Hierna spoedden we ons naar Brasov om Diana te ontmoeten, die meer mensen uitgenodigd heeft. Bij Simona thuis komt de al lang van tevoren aangekondigde prajitura cu mere (cake met appel) op de tafel; ik heb het hier zo slecht.

Het werd dan ook tijd weer eens wat terug te doen. Daarom was ik weer een dagje vrijwilliger bij de hospice waar ik vorig jaar drie weken verbleef. Spelletjes spelen, met de (terminale) patienten praten en lachen; ik doe mijn best en het wordt gewaardeerd.

Terwijl ik boven zit te internetten vertel ik Adriana dat ik vanavond de trein naar Boekarest en verder zal nemen, maar niet geheel zeker weet of deze bestaat. De Duitse site zegt dat deze rijdt, en wel op een voor mij perfect tijdstip, namelijk van half een tot half negen 's ochtends. De vrouw achter de balie in het station kent hem helaas niet en heeft als alternatief een trein waarbij ik de vier donkerste uren op een station doorbreng. Andreea belt station Boekarest even en komt met het antwoord: mijn trein gaat niet en de slechte optie vertrekt over drie minuten.

[Locals voor het trappenhuis van mijn appartement]
Die zal ik niet meer halen. Mijn spullen liggen nog in het appartement van de oom en tante van Simona. Eerst besluit ik zo snel mogelijk naar Boekarest te gaan en te zien welke opties ik daar heb, maar later besluit ik morgenochtend vroeg te gaan. Dat scheelt alvast een nacht risico op een verlaten station te moeten doorbrengen en ik weet dat er de volgende nacht zeker een nachttrein vanuit Sofia in Bulgarije verder rijdt. Hierdoor zal ik wel 34 uur zonder stop moeten reizen om mijn bezigheden in Athene te kunnen uitvoeren.

Hierdoor zie ik Simona haar ouders ook nog even. De twee dagen daarvoor kwam ik te laat; ze gaan vrijwel altijd om acht uur naar bed. Doordat ik tijd nam om mijn laatste afrika-verhaaltje te sturen ging ik zelf tegen drie uur naar bed.

Kwart voor vijf mocht ik eruit; de trein zou zes uur veertig vertrekken en het vraagt een uurtje om er te komen. Deel twee van de reis stond op het punt te beginnen...

Geen opmerkingen: