23 juni 2008

Waar ben ik beland?

Gezeten achter een bureau in de schaduw van de mangoboom door de open poort kijkend:


15.23 Een ezel loopt van rechts naar links

Op welke planeet ben ik geland?

15.31 Een ezel loopt van rechts naar links

Zou het dezelfde zijn?

15.38 Twee ezels lopen van links naar rechts

Of toch een ander?

15.51 Drie schapen lopen van links naar rechts

Het moet rechts gezellig zijn.

16.06 Drie geiten lopen ons erf op en begrazen het gebrek aan gras

In Faladié valt altijd wat te beleven...

Djallo maakt mijn kamer schoon, regelt een stoel, de maaltijd, water om handen te wassen en een plaats om 's middags van het 'zware werk' uit te rusten en bereidt 's avonds onder een mangoboom een slaapplaats met klamboe voor me voor...

Is dit het paradijs?

Voor een blanke misschien, juist waar aan alle luxe gebrek is.





Nadat we met zijn drieen als blanke invasie in Faladié waren aangekomen bezochten we het ziekenhuis, waar de dokter, die zaterdags vrij heeft en dan altijd naar zijn vrouw en kinderen in Bamako vertrekt, niet was, waarna we naar zijn huis, euhm, ja hier noemen ze dat een huis, gingen, waar hij voor de deur in de schaduw zat. We volgden zijn voorbeeld, terwijl hij mensen regelde, om mensen te regelen die mijn kamer, elders in het dorp, schoonmaakten. Na een uurtje, ik had nog steeds behoorlijk trek, maar daar klaag ik hier niet over, besloten we ook die kant op te gaan om daar onder in de schaduw thee te gaan drinken met de vijf jongens en mannen die er al zaten. Arnold en Bernadette vertrokken naar hun werk in Sognebougou, een paar kilometer verderop. Als Djallo, dat is zijn achternaam en roepnaam, die me toen de indruk gaf het slaafje van het erf te zijn, maar later dierenarts bleek te zijn, en Issa, die de schoonmaker van de kliniek is, klaar zijn met mijn kamer, komt Djallo mee onder de boom zitten en thee drinken en begint hij met praten, waar hij eigenlijk in de twee weken daarop nauwelijks mee gestopt is.

Dokter Alfons regelt een jongen die brood en sardines voor ons koopt, wat we met z'n tweeen opeten. Een feestmaal, dacht ik, maar gauw kwam ik erachter dat dit, naast suiker, het enige broodbeleg was dat in het dorp te koop is. Djallo regelt een abonnement voor me, die me elke middag en avond een maaltijd bezorgt. Na vieren, na de hitte, vertrekt de dokter toch nog op zijn motor naar Bamako, waarna Joseph, een broeder van mijn kliniek, me door het ziekenhuis en het dorp rondleidt, waarbij ik kennis maak met de drie katholieke Soeurs en de twee witte paters, een italiaan, die na 46 jaar Faladié nog steeds wit is, en een 'jonge' spanjaard, die er nog maar 18 jaar zit. Op een binnenplaatsje tussen de lemen met rieten daken bedekte huisjes is een of ander feest aan de gang, waarbij jonge vrouwen, aangespoord door de zomerse tonen van een instrument met houten balkjes en daaronder halve kalebassen, om beurten een vage kikkerdans, die ik niet voor ga doen, uitvoeren. Samen met Djallo eet ik rijst met saus, zoals gewoonlijk met mijn handen, uit een schaal.

Om een beetje in de social scene van Faladié bekend te raken besluit ik naar het op-een-na belangrijkste evenement van de week te gaan: de kerkdienst. Deze begint om acht uur, dus ik moet uitkijken dat ik me niet verslaap. Mijn telefoon vroeg me gisteren, toen ik hem uit mijn zak haalde, om de puk-code. Dat was me nog nooit overkomen. Maar nu dus wel, en wel juist op het moment dat ik twee weken geen internet heb, waar ik op mijn account mijn puk-code kan achterhalen. Dat werden dus twee horloge- en wekkerloze weken. Gelukkig hebben we de zon nog. Deze eerste morgen stelde ik met behulp van Djallo's horloge vast dat om twaalf over zeven, als ik op tien centimeter van de muur sta, de zon ongeveer precies op de muur ligt. Dit verschijnsel zou de komende twee weken elke dag iets vroeger zijn, dus dit was een veilige manier om te gokken of ik op tijd op mijn werk zou komen. Diezelfde morgen bleek dat als ik op dat moment op zoek naar ontbijt (brood met sardines) ging, ik mooi op tijd zou zijn. Deze morgen haalde Joseph me op, waarna we samen op de houten banken plaatsnamen. Een Oegandese pater die Bambara spreekt... Interessanter waren de vrouwen/meiden van het koor, vaak met kind op de rug, en wel het feit dat ze tijdens het gezang en gedans op weer dat instrument, versterkt met trommels, in staat waren om borstvoeding te geven. Ook het jongetje, dat als een heertje rechtop voor de aanwezigen langs naar buiten liep, waar ik hem vervolgens door de openstaande luiken heen in het rond, vooral richting de kerk, zag plassen, waarna hij, wederom als een goed opgevoed kind, weer terug naar zijn plaats liep. Tijdens de communie neem ik de hosti met links aan, wat de Oegandees een vreemde gezichtsuitdrukking gaf, aangezien algemeen bekend is dat iedereen met deze hand na toiletgang zijn kont afveegt, zonder papier welteverstaan, om hem vervolgens met een gietertje water weer schoon te spoelen.

Na dit uur van bezinning gaan we naar de kliniek waar vier patiënten op ons zitten te wachten. De eerste mevrouw hoest en heeft last van hartkloppingen. Ze gaat naar huis met zeven medicijnen met als voorlopige diagnose malaria. Thuis drinken we weer lekker een paar bakjes zoete thee en vraagt men me over Nederland. "Veel koeien daar, toch?" "Jahoor, heel veel koeien..."
"Is het waar dat homoseksuelen daar mogen trouwen?" Het eerste homohuwelijk was ook hier op televisie. "Sterker nog, ze mogen ook kinderen adopteren"
"Nederland..., dat ligt toch aan de Middelandse zee?", vraagt de een. "Het grenst toch aan Rusland?", dacht de ander. "Hoort het bij de EU?" Ze weten net zoveel van Nederland, als Nederlanders van Mali, maar dat er in Nederland veel koeien zijn, superkoeien zelfs, daar is iedereen het over eens.

Na, bij het kopen van brood, pinda's te hebben gekregen en even later, ontvoerd door een oude man naar zijn familie, mango's (afslaan bleek onmogelijk), vind ik toch mijn weg naar huis waar Joseph me al ophaalt. Vandaag wordt de eerste echte stagedag. Als ik Joseph brood aanbied neemt hij een klein hapje. "Als ik vandaag eet heb ik morgen geen trek", zegt hij. "Wat ga je morgen dan eten?" "Morgenavond eet ik een mango..." Hij ziet er toch best gezond uit. In de kliniek gaan we eerst met de tien witte jassen die de post rijk is, een dokter die er nog niet is, een Soeur, drie broeders en vijf andere stagiares, de afdeling, met de patiënten die blijven overnachten, op. Soeur Honorine spreekt de moeders en verzorgers van de ondervoede kinderen streng toe, ook als deze zelf ook ondervoed zijn. Een van hen hadden Joseph en ik gisteren opgenomen. Hierna volgen de consultaties (patiënten die met hun klachten bij de dokter langsgaan), waarbij ik meekijk hoe de Soeur de patiënten afbekt en vervolgens ogenschijnlijk twijfelloos een diagnose stelt, maar zonder uitleg voor een stuk of drie diagnosen een behandeling voorschrijft, die de patiënt direct bij de apotheek, tien meter verderop, kan halen. Hierna komt hij weer terug naar ons om te horen welke pillen hij wanneer moet innemen. Een zeer efficient systeem, waar, op een enkele batterij na, geen elektriciteit aan te pas komt. Een vrouw komt het kamertje binnen en gaat op het patiëntenbankje zitten. "Hey Jules, dat is mijn moeder", zegt Joseph. Twee patiënten later komt een man binnen. "Dat is mijn zwager" Even later komt zijn zus nog langs. Zouden ze allemaal zo weinig eten? Voor twaalven zijn de patiënten op en ga ik over tot de orde van de dag: onder de mangoboom zitten en thee drinken, zoals alle mannen van het dorp.

's Avonds komt een Malinese bij mijn buurman Seydou langs, die duidelijk laat merken ook in mij geinteresseerd te zijn. “Dit is mijn vrouw”, zegt seydou. “nee”, zegt zij, “ik ben celibatair (lees: vrijgezel). Seydou ook, toch?” Djallo beweert daarop dat dat de vrouw is die hij voor me geregeld heeft. Mijn eerste vrouw dus. Hier wordt echt alles voor me geregeld... Ik ga er maar bij zitten: "E togo?", vraag ik. "Sitan Traore" "Ah, c'est famille!", roept Djallo uit. "C'est parfait!" Incest bestaat hier niet. Ik heb Traore als achternaam gekozen omdat dat hier de grootste groep is. Hierdoor noemt bijna een derde van deze streek zich mijn familie. "Hoe oud ben je?" "Vijftien", beweert Djallo. Zij zegt het niet, en het beperkte maanlicht verraadt alleen haar uitzonderlijke lengte. "Dokter, ik ben ook ziek", zegt ze. "Ik heb plekken op mijn buik" "Doet het pijn?" "Soms" Als de maaltijd daar is nodig ik Sitan uit mee te eten. Dat hoort hier nou eenmaal zo en ik doe erg mijn best om te integreren. Zo dopen we samen, door de zaklamp bijgelicht, brood in de saus, wat we met onze hand in onze eigen mond stoppen. Hierna snijd ze een mango voor ons in stukken (geen door anderen geschild fruit eten, had de vaccinatiearts in Leiden tegen me gezegd), welke we samen opeten. Ze praat: "Ik ging zes jaar naar school. Toen was er geen geld meer en ben ik gaan werken. Dat is acht jaar geleden." "Das erg vervelend" Wat moet je ermee? Ze is nog niet meer dan een schim, letterlijk, voor me. Seydou komt erbij. Later ook Gerard, een collega met wie ik morgen een dorpje ga vaccineren, figuurlijk. Andere onderwerpen. Veel Bambara, vaak doorspekt met het zinloos uitroepen van mijn naam. Nouja, 'Jules', door Sitan. Na twee uur klanken luisteren bereid ik mijn bed voor en leg me te rusten. "Jules, tu as dormi deja?", klinkt het vaak het komende uur, gestoord door blikkerige afrikaanse en franse muziek uit telefoonboxjes. "Ne man sunogo folo", leren ze mij: 'Bij mij is nog geen slaap geweest'. Die bereikt me pas als ze wegzijn. We hebben 16 uur bij mij afgesproken. "Dan laat ik je mijn huis zien", zei ze.

Dinsdagochtend heeft broeder Joseph malaria en ga ik met Gerard mee naar Djisoumale. Volgens mij betekent dat 'koud water', aangezien de zakjes water verkopende vrouwen op Rayda dat ook altijd roepen. In dit dorp vroeg een Peuhl-vrouw, die me zure Peuhl-melkpap te eten gaf, me of ik naar de rivier zou gaan, aangezien alle Toubabs daar altijd voor naar dit dorp toe komen. Die rivier zal dan wel verfrissend koud zijn; ik heb hem in ieder geval niet gezien, ik had andere dingen te doen. Ik mag sowieso niet in rivieren zwemmen, want daar wonen de schistosomiasis parasieten en daar ga je bloederig van plassen, zo hebben de bijbehorende patiënten me geleerd. We gingen op de motor heen, waar meer westerse studenten in deze landen aan schijnen te overlijden dan aan al die ziekten bij elkaar. Het is een veelgebruikt vervoermiddel, maar deze weg was, door de weinige medeweggebruikers en het toeteren voor alle onoverzichtelijke bochten, veel veiliger dan de wegen in de hoofdstad. Op de heenweg stoppen we halverwege, omdat een kennis van Gerard een kind heeft verloren. Hij gaat erheen zoals hij zelf zegt: "to wish them my congratulations" Hij spreekt enkele woorden engels. Tijdens zijn condoleance word ik voor het huis van zijn tante geparkeerd, waar een paar schoolkinderen me direct vergezellen, totdat Gerard's tante met de buurvrouwen thuiskomt en me in het huis op de stoel zet, bij een paar al dan niet gekleedde meisjes. Er staat een spinnewiel die wij slechts nog uit sprookjes kennen. Ruimte voor andere spullen is er eigenlijk niet. Even later haalt Gerard me weer op, waarna we bij zijn zoontje langsgaan, die dubbel zo oud is als hijzelf, maar toch zijn neefje. Het verschil tussen broer en neefje, of moeder en tante is hier niet zo strikt. Even later, als ik weer achterop de motor zit, vraagt hij naar mijn leeftijd. "Twintig jaar", antwoord ik. "Twintig jaar?! Ik dacht dat je mijn grote broer was!" "Hoe oud ben jij dan?" "34, ik dacht dat jij een jaar of 37 was..."

We parkeren de motor onder de grote boom naast het klaslokaal, die voor het vaccineren gebruikt zal worden, waar al een menigte vrouwen, vaak jonger dan ik, zwanger of met een baby staat te wachten. Toch nodigt Gerard me uit om eerst de kraamkliniek, die daar tegenover staat, te bekijken, wat we dan maar doen. In de twee kamertjes liggen zeven vrouwen op een matras op de grond van hun nieuwe aanwinst te genieten, hoop ik. Vervolgens gaan we de leraren even bij hun thuis begroeten, waarna we toch tussen de menigte door ons lokaaltje binnenlopen en na een half uur daadwerkelijk beginnen.

Ik schrijf de nieuwe registraties in het grote boek en welke vaccinaties er deze keer aan hen worden gegeven, terwijl Gerard de gele vaccinatie boekjes bijwerkt en een andere vrouw, gesteund door haar vijfjarige zoontje die de naalden uitpakt, de vaccinaties in de mensen spuit. Vrijwel alle baby's huilen; vaak pas bij de tweede naald die hun huid doorboort. Een van de laatste jonge moeders laat duidelijk weten dat ze mijn vrouw zou willen zijn. Dat is dan mijn tweede vrouw alweer. Het kind dat ze net op haar rug bindt krijg ik er gratis bij. "Is dat een probleem?", vraagt Gerard. "Ja", zei ik resoluut. Ik heb nu toch wel een beetje spijt; ze was best leuk. (Zie onder)

We eten in het lokaaltje rijst met vissekoppen. Op de terugweg vraagt Gerard me of ik hem een telefoon uit Nederland wil opsturen. Volgende week wordt een radiostation in Faladié geopend en zal Orange ook een zendmast plaatsen, waardoor ook deze regio eindelijk mobiele telefonie heeft. Nu kan je je sms-jes alleen bovenop een heuvel, drie kilometer verderop, ontvangen. We gaan nog even bij de familie van een vriend van hem langs, die met zijn veertienen pinda's zitten te doppen en te eten. Terwijl de man, die voor mij uit zijn stoel was opgestaan, op zoek gaat naar een flesje Coca-cola voor mij, brengt een klein jochie me gedopte pinda's. Het wordt toch fanta, wat ik beter vind. Delen is niet mogelijk. Hierna gaan we naar het volgende dorpje, Sognebougou, om een foto van hem en zijn oma te maken. Bij een andere kennis van hem krijg ik de dochter, ongekleed, met hongerbuik en een jaar of vijf, als vrouw aangeboden. Das de derde al... Ik mag haar ook als vader adopteren; ik bedank toch maar vriendelijk. We bezoeken de stuwdam waar Det en Nol aan werken, waar de wijze en oude mannen van het dorp toekijken hoe een graafmachine het werk doet. Ook in Faladié heeft iedereen het erover dat de dam van Sognebougou zo mooi geworden is en de verwachtingen zijn dan ook hoog, maar realistisch. Het blijkt alweer 16 uur te zijn, als we nog met een paar theedrinkende jongeren bij de dam staan te praten. Sitan zou nu bij mij langs gaan. We gaan nog even bij de opzichter van de bouw langs, waar Gerard het meisje, dat hij eerst sigaretten voor hem laat kopen, beval mijn fles met pompwater te vullen. Dan gaan we toch terug naar de kliniek, waar ik twee mango's toegestopt krijg en we het ondervoedde kindje, dat Joseph zondag opgenomen had, met haar verzorgster tegenkomen. "Kijk, mijn dochter", zegt Gerard. "Je dochter?" "Ja, van mijn tweede vrouw. Die is helaas overleden" Die man met die mooie kleren en die protserige ketting met een kruis eraan, heeft een ondervoed kind...

Thuis verteld Djallo me dat ze een uur of vijf terug zal komen. Na mijn derde maaltijd kwam ze inderdaad en nam gelijk mijn, door Djallo zo benoemde, tweede vrouw mee, al wist ik dat het de vierde was. Anna zei echter bijna niets, past wat dat betreft beter bij mij, denk ik, terwijl Sitan mijn naam maar bleef uitspreken en me met haar voet bleef bewerken, een enkele keer door mij beantwoord door “Sitan, Sitan”. Tegen de schemer verteld ze naar huis te gaan, waarop ik haar vraag of ze mij haar huis nog laat zien. “Vient avec moi”, nodigt ze me daarop uit. We lopen voorbij de moskee, waar we via haar tante bij haar thuis belanden, en ik kennis maak met haar oma en een een andere tante. Verder lopen er een handvol nichtjes rond en een klein neefje. Als we weer naar huis gaan stoppen we weer bij de eerste tante, die ons als vierde maal een bord spaghetti verkoopt.

Daarna gaan we in het pikkedonker naar huis. In een rustige straat vraagt ze te zachtjes: “Jules, veux-tutelephon…” Juist dan komen vier opgewonden ezels in galop de hoek om onze kant op stormen. Eenmaal voorbij ons blijven ze bokkend midden op de weg staan, waarop wij een andere route, van de moskee richting de kerk, nemen. Daar vraagt ze me weer: “Jules, wil je voor mij een telefoon kopen, zoals die waar we je gisteravond mee wakker gehouden hebben, want volgende week komt Orange naar het dorp en ik heb geen geld” Ergens valt wel te herkennen dat ze haar basisschool nooit heeft afgemaakt…Euhm…, nee” Maar toch vraag ik om welke het gaat en bij mij thuis vraagt ze Seydou hoeveel deze kost. 60000 CFA=90 euro. “Zoveel geef ik ook niet uit aan een telefoon voor mezelf” Dan wil ze graag een muziekapparaat. Het blijft uiteraard nee. “Je kan niet altijd alles krijgen wat je wil”, vertaal ik de uitspraak van mijn moeder naar het frans. Ik weet ook nog niet hoe mijn budget uitkomt, al kun je in Faladié, zoals Det en Nol voorspelden, inderdaad nauwelijks geld uitgeven. Tot nu toe was zeven uur Casablanca nog even kostbaar als zeven dagen Faladié, maar dat zal elders in het land wel anders zijn. Ik ben haar vanavond behoorlijk zat en ga wat zitten schrijven, waarbij zij mij bijschijnt, en daarna bekijk ik de foto van de Canadese, die me nog zoveel meer waard was dan zij die naast me zat. Ze zal morgen om 16 uur het erf weer betreden.

Woensdag word ik wakker terwijl acht schapen en enkele kippen zich om mij verzameld hebben, al hebben ze slechts aandacht voor het beetje dat op de grond te vinden is. Tijdens brood met sardines en zand, gecombineerd met kookkunst van Seydou, vraagt hij me of mijn vader en moeder nog leven. “Ca, c’est très bien”, vindt hij van mijn antwoord. In de kliniek keek ik weer met Soeur Honorine en later, toen zij daarmee gestopt was, met dokter Alfons mee, waar ik mijn eerste werk verrichtte, door iets in het grote consultatieboek te schrijven. Joseph ligt op de afdeling met een antimalariamedicatie-infuus. Na het werk dronk ik weer met Issa, Djallo en nog twee mannen. Dokter Alfons, die gemeld had dat ‘die grote moslimvrouw’ gevaarlijk was is al weer weg, als zij rond 16 uur de poort doorliep en midden in het gezelschap pontificaal voor mij op de bank gaat zitten, terwijl ik quasi-ongeinteresseerd verder ga met waar ik mee bezig was. Haar blouse is meer bedekt met witte vlekken dan schoon blauw en mist een knoop en ze roept, zoals gewoonlijk, geregeld mijn naam, maar minder vaak dan Djallo, die er ‘Moussaka Jules van der Voet Traoré’ van heeft gemaakt, wat erop neerkomt dat ik bezit van een vrouw ben. Al gauw vertrekken de mannen om te kaarten en ook Issa gaat een rondje lopen. Als in scene gezet blijf ik met haar over en zo zitten we een tijdje naast elkaar. Onderweg naar haar huis vraagt ze me of ik morgen, wanneer de markt er is, iets voor haar zal kopen, opdat ze, als ik straks gevlogen ben, nog vaak aan me zal denken. Ik vertrouw haar niet, er vanuit gaande dat het meer om het voorwerp zelf gaat dan de associatie met mij. Ze is ook niet echt aardig; te bevelend. Bij haar thuis vertelt ze, met haar tante als luisterend oor ernaast, dat haar vader hun acht jaar terug verlaten heeft en haar moeder vier jaar geleden overleden is. Sinds haar vader weg is heeft ze niet naar school kunnen gaan. Dan heb ik toch wel met haar te doen.

Bij mij thuis regelt Djallo het eten en water om onze handen te wassen en eten we tegenover elkaar zittend, terwijl Seydou naast ons voor zijn werk enquêtes doorkijkt. Ik ga naast haar op de bank zitten; vandaag ben ik toch wel een beetje om haar gaan geven. Ik begin over die plekken op haar buik en spoor haar aan naar het ziekenhuis te gaan. De behandelingen die hier voorgeschreven worden kosten vaak niet meer dan drie euro. Dat geef ik haar dan ook, met haar woord dat ze vrijdag naar de kliniek zal gaan. Morgen is niet handig, omdat het donderdag marktdag is en veel mensen uit andere dorpen daar gebruik van maken door dit met een bezoek aan het ziekenhuis te combineren. Meer mensen verzamelen zich in deze openbare ruimte en naarmate de avond vordert gebruikt Sitan steeds meer aanrakingen tot ze de helft van de tijd praktisch op mijn knieen ligt. Zou dit een relatie met dat geld dat ik gegeven heb hebben? Als ze naar huis gaat laat ze mij en Seydou meelopen, maar al aan de overkant van de brede weg laten wij haar, verlicht door de melkweg, die ik hier wel heel duidelijk kan zien, gaan. Om één uur leg ik me te rusten, nadat mijn sleutel in het slot vastgeraakt is, zo dat ik mijn kamer niet meer kan betreden.

Donderdagochtend leen ik geld van Seydou om te kunnen ontbijten. Als ik zonder witte jas op mijn werk aankom stuurt Alfons Joseph, die weer aardig over de malaria heen is, meteen met me mee om naar mijn slot te gaan kijken. Ook hij komt er, net als Djallo en Seydou, niet doorheen, waarop hij de eigenaar haalt die met een koevoet de metalen deur in een halve seconde opengewerkt heeft. Dat geeft je een veilig gevoel… Na de visite schrijf ik van alle consulten de patiëntgegevens met de diagnose en behandeling in het grote boek, terwijl de dokter dit in de door de patiënt meegebrachte statussen (schriftjes) doet en een recept uitschrijft. Nuttig werk dus, al zou ik me, ook als ik niets nuttigs zou doen, niet schuldig hoeven te voelen voor mijn aanwezigheid hier, aangezien ik voor de Malinezen een welkome afwisseling van hun dagelijks bestaan ben. Ze hebben dankzij mij iets om over te lachen. Verder kijk ik even mee hoe mooie wonden schoongemaakt en verbonden worden en hoe de dokter een stagiair op zijn vingers tikt als hij merkt dat hij niet na iedere patiënt de grote lage gootsteen, waar de behandeling plaatsvindt, met pompwater schoonspoelt.

Om een uur of twee kom ik, na verkeerd te zijn gelopen, Sitan voor haar huis tegen. Ze zet me op de stoel onder de veranda van haar oma waar haar vijf nichtjes al gauw mijn toeschouwers spelen, terwijl ik juist hun bezig zijn bekijk. Ze kleedt zich in het andere huisje om door het doek, dat om haar heen gewikkeld zat voor een shirt en rok te verwisselen. Samen zitten we dan even bij haar theedrinkende neven, waarna we naar het buurerf gaan, waar een vrouw oliebollen zit te bakken, een man in zijn bakkerij brood voorbereidt, een geit droge blaadjes van een tak plukt, een man met op kolen gestookte schroevendraaiers in een geluidsbox zit te solderen, kuikentjes onder mijn stoel door lopen, een meisje van een jaar of zeven water uit een put, afgedekt door een autoband, haalt, een peuter mijn hand niet durft aan te nemen (zwarte piet-effect) en nog een man of zes thee zit te drinken. Hierna zoeken we mijn huis maar weer op, want daar zal mijn maaltijd klaar staan. De dokter (die me voor die lange moslima gewaarschuwd had) en Djallo zitten aan de thee. Laatstgenoemde plaatst ons op gepaste afstand onder een andere mangoboom, waar we onze maaltijd eten.

We gaan naar de markt. Misschien doet ze het wel om naast mij door het dorp te kunnen lopen. Als tweede reden dan. Ze vraagt me of ik een casseterecorder (die bestaan hier nog) voor haar wil kopen, maar jullie kennen mijn antwoord. Ook geen rok (grote lap stof, al kosten ze maar 1,5 euro). Volgende week is het immers weer markt, dus ik moet de lat niet te hoog leggen, of gewoon niet aanraken. Ze vraagt wat ik dan nodig heb. “Een ding om me te scheren”; ik had gedacht die in de dagelijkse winkel te kunnen kopen, maar ik moest tot de marktdag wachten. Ze gaat voor me op zoek. De eerste heeft het niet, maar de tweede die ze het vraagt tovert een systeem onder een laken vandaan. Na betaald te hebben zoeken we verder. “Maar we hebben het toch?” “We moeten nog een mesje kopen” Die zit er nog niet bij, maar die zijn nog makkelijker te vinden.

Bij haar thuis parkeert ze me bij haar neven, waar ik een theetje meedrink. “Ik kom terug”, zei ze, voordat ik haar aan de andere kant van het erf over een muur zag klimmen. Inderdaad kwam ze na een half uur vanaf de andere kant weer aan, maar even later zei ze het weer. Deze keer galmde het drie kwartier door mijn hoofd totdat de neven en hun vrienden, nu de theesessie over was, opstonden en ik alleen achter bleef. Ik sta op en loop richting de uitgang van het erf. Niet om te vertrekken, maar alleen om die indruk te wekken en te kijken wat daar is. Het werkt. Sitan wordt ingelicht en ze komt achter me aan. Ze vraagt een nichtje de stoel, die ik juist verlaten had, naar me toe te slepen, wat ze zichtbaar met moeite doet, zet me in de schaduw tegen de muur en pakt er zelf een krukje bij. “Ik wacht even mijn drankje af”, zegt ze. Na tien minuten komt inderdaad iemand cola brengen, wat mij voor het eerst sinds twee jaar dit weer laat drinken.

1 opmerking:

Unknown zei

Hoi Chiel,
Ik zie dat het goed gaat met je.

Ik vind het leuk als ik een schoonzusje krijg, maar hou het er a.u.b. wel bij één, wil je?

Veel plezier verder en groetjes van Je zus Clarie