28 juni 2008

Geïntegreerd

Donderdagavond is Djallo bij zijn vrouw te logeren en Seydou op school aan het werk, zegt hij. Het is hevig gaan waaien, waardoor het terrein een spookachtige indruk krijgt. Ik heb een onrustige nacht, tot ik om kwart voor zes door de eerste druppels gewekt word, waarop ik gauw mijn bed en andere rondslingerende spullen onder de veranda's zet. Helaas blijft het bij een paar druppels. Deze ochtend is het drinkwater op en de winkels verkopen geen dranken. Ook weet ik nog geen pomp te vinden (Djallo regelt altijd een jongen om water voor ons te halen), waardoor ik uiteindelijk maar een mango voor de dorst koop. Om half acht ben ik al op het werk, waar ik na de visite met Honorine meeschrijf. De eerste vrouw van Gerard, die in tegenstelling tot zijn tweede niet overleden is, komt met haar kind op het spreekuur. "She is nice eh", zegt hij met een grijns op zijn gezicht en zijn handen op haar schouders, terwijl ik van haar gezicht aflees dat dat niet wederzijds is. Ik mag hem niet zo.

Sitan zou naar het ziekenhuis komen, maar was er niet. Op de terugweg kom ik, zoals elke dag, Damon tegen, de eigenaar van een van de winkels waar ik mijn brood koop. Hij zal nauwelijks ouder zijn dan ik Hij nodigt me uit bij hem en drie oliebollenbakkende meiden te gaan zitten. De meiden beginnen aan hun maaltijd (too), waar ik ook bij word uitgenodigd. Na ook nog een paar oliebolletjes te hebben ontvangen neemt Damon pauze en brengt me naar zijn huis. Daar zitten zijn moeder en zijn zusje of vrouw, en zijn kind te zitten. Na rijst met spinaziesaus komt een man langs die me aan een derde middagmaal probeert te zetten, maar die staat thuis al voor me klaar, dus ik sla er eentje over.

Thuis schrijf ik, terwijl me geregeld een bakje thee aangereikt wordt. Seydou komt op een mat op de grond liggen. "Wil je een matras?", vraag ik terwijl ik opsta. "Mijn matras ligt op school", antwoordt hij. "Hier heb je de mijne" Om 18 uur, terwijl ik mijn tanden poets om Sitan op te zoeken, komt ze aan. Ze zegt naar het ziekenhuis te zijn geweest, maar dan had ik haar zeker gezien. "Wat hebben ze je voorgeschreven?" "Een behandeling" "Bij wie heb je het consult gehad?" "Een persoon" "Man of vrouw?" Dat wist ze niet... "Ik ben niet naar het ziekenhuis geweest", komt er dan uit. "Nouja, ik was daar, maar omdat ik jou niet zag ben ik weer weggegaan" "Hoe laat was je daar?" Ook dat kan ze niet beantwoorden. "Ik ga maandag", belooft ze. Ze is nu ziek: hoofdpijn, buikpijn, rugpijn. Ik geef haar twee paracetamol en een glas water, wat misschien nog wel het beste werkt. Omdat ze het koud heeft geef ik haar een t-shirt, die ze niet aantrekt maar wel mee naar huis neemt. Ze heeft de hele dag niets gegeten en gaat al vroeg weer weg. Ik zal morgenochtend haar kant opkomen.

Zaterdag en zondag heb ik niets gedaan. Djallo had me als assistent dierenarts ingeroosterd en laat me daarom een koe met een grote wond zien. Ik had echter al een andere afspraak, om welke reden ik er na gekochte oliebollen met uien opgegeten te hebben vandoor ga. Op de heenweg naar het nietsdoen kwam ik Matthew, de andere blanke in het dorp, tegen, met wie ik afspreek dat ik vandaag of morgen bij hem langs zal gaan. Bij haar aangekomen probeer ik te bevatten hoe je zo'n tafelkleed, als zij maakt, produceert, maar de handelingen met de haakpen zijn te ingewikkeld voor me. Ze is minder ziek, maar heeft nog niets gegeten. Mijn t-shirt staat haar goed. Er ligt een schrift van haar op het veldbed, waarin letteroefeningen geschreven staan. "Is dit een oud schrift?", vraag ik haar. "Nee" Inderdaad zie ik dat de data die ze erbij geschreven heeft van 2008 zijn. In 2008 heeft ze geoefend haar naam te schrijven. Na een tijdje komt Anna, die haar haar door Sitan laat extenderen. "Wat voor werk doe jij?", vraag ik. "Ik werk op school. Ik geef klas drie les. Zelf zit ik in klas negen. Verder werk ik in de slagerij" Vanavond zal er op haar school een feest zijn. "Kom je ook?", vraagt Anna. "Gezellig"

Met z'n tweeën gaan we naar huis, waar ik wat eet en we MP3 luisteren. Ze is weer ziek, maar zal me wel komen ophalen om naar dat feest te gaan. Djallo vangt dat op en is tegen. "De afgelopen twee jaar zijn daar mensen neergestoken", beweert hij. Lekker geloofwaardig; op de katholieke basisschool van Faladie. Maar hij regelt dat de burgemeester ervan weet en verbiedt me te gaan. Ik ga Matthew opzoeken en kom hem tegen terwijl hij juist op weg is om bij zijn gastfamilie te gaan eten. Die zou het verhaal van de steekpartij nog betwijfelen als het in de hoofdstad Bamako zou zijn geweest. Om een uur of negen komt een afgezant van de burgemeester controleren of ik inderdaad braaf thuis ben gebleven. Zo'n beperking van mijn vrijheid heb ik lang niet meer gekend. Voor de verandering eten we spaghetti met zand.

Djallo maakte me wakker vanwege de regen, die helaas niet door zette. Zoals alle dagen geniet ik weer van mijn stokbroodjes met suiker, waarna ik om acht uur naar mijn werk ga waar Soeur Honorine ons om 8.40 komt versterken, zodat we met de visite kunnen beginnen, terwijl de patiënten, die na de visite geconsulteerd zullen worden, vanaf kwart voor acht al zitten te wachten. Ondanks deze late start zitten we toch, zoals iedere dag, om half tien in de spreekkamer klaar om de eerste patiënt te ontvangen. Omdat de dokter nog niet terug is van zijn weekendverlof zitten we in zijn kamer, waar een onderzoeksbank staat. Opvallend is dat Soeur nu wel vaak lichamelijk onderzoek doet en de bloeddruk meet, terwijl dit, als ze in de andere kamer zit, blijkbaar niet nodig is. "Waarom komen de patiënten al om acht uur?", vraag ik. "Ze zijn niet zo slim", is het antwoord. "Ze snappen niet dat ze beter om negen uur kunnen komen"

Het meisje, dat ik vanmorgen in het winkeltje, waar ik brood kocht, tegenkwam, liep, nog steeds in haar versleten jurkje met grote gaten, de spreekkamer binnen. Uitpuilende ogen, zenuwachtig, concentratieproblemen, grote bult aan de voorkant van haar hals en een vreemd hoge stem: hyperthyreoidie, stel ik voor, na afgewacht te hebben of Soeur dat woord zelf zou noemen, maar ze had er een andere naam voor. Een te hevig werkende schildklier, die dan ook vergroot is wat die bult geeft. "Die concentratieproblemen kloppen ook wel", zegt Honorine. "Ze is elf jaar en zit nog maar in groep 4" "Kan ze niet gewoon laat aan school zijn begonnen?"

Het is jammer dat ik het bambara niet versta. Vaak heb ik wel een idee met welke klacht de patiënt komt maar alle gegevens die de arts daaromheen uitvraagt gaan langs me heen. Verder hoor ik welke diagnose de Soeur geeft en schrijf ik de voorgeschreven medicijnen over. Ze vertelt dat de behandeling van malaria, quinine, goedkoper is dan het onderzoek om te kijken of iemand malaria heeft. Om deze reden schrijven ze aan iedereen met iets dat op een malariaverschijnsel lijkt deze behandeling voor. Ik neem nog even een kijkje in de apotheek, waar een poster tegen vrouwenbesnijdenis hangt. "Komt dat hier veel voor?", vraag ik Soeur Margret, die daar de patiënten hun medicijnen uitdeelt. "Heel veel" "Alleen moslima's, toch?", vervolg ik. "Nee hoor, katholieken ook. Ongeveer 100%..."

Dinsdagochtend vraagt Gerard me of ik alle nachten alleen heb doorgebracht. "De laatste in ieder geval wel", antwoord ik. Het schijnt dat die daarvoor Sitan me bezocht had, maar me niet wakker had kunnen krijgen. "Allemaal alleen?", zegt hij. "Das niet goed" "Doe er wat aan", stel ik voor. "Oke", zegt hij. Ik loop naar het kamertje ernaast en trek mijn witte jas aan. Als ik weer terug loop zijn Gerard en Jean Marie vergezeld van drie vrouwen. Dat heeft hij snel geregeld. "Jules, dit zijn drie nieuwe stagiaires", verduidelijkt Jean Marie. "Goedemorgen", antwoord ik, terwijl Gerard zijn best doet zijn lachen in te houden.

Op de afdeling zijn nieuwe patiënten. Een man die een fietsongeluk gehad heeft, waardoor zijn halve gezicht verminkt is en de zenuwen van zijn arm beschadigd zijn. Hierdoor doet zijn hand het niet meer zo goed. Daarnaast ligt een man, die door een slang gebeten is. In de verste kamer ligt een patiënte, die ik op haar armen steunend voorover op haar bed zie liggen. Ze heeft gebraakt en het stinkt behoorlijk, waarop de zuster de twee patiënten die naast haar liggen naar een andere kamer stuurt en een stagiair bloemgeurige toiletverfrisser rondspuit. Soeur Honorine trekt een handschoen aan en pulkt een dierlijk uitwerpsel, waarschijnlijk van een ezel, onder de voet van de patiënt vandaan. Vrijdag was de afdruk hiervan nog steeds zichtbaar; blijkbaar wordt er niet zo strikt gewassen. Ik ben bang dat ze dood is. Ze steunt nog steeds op haar armen en haar benen steken over de zijrand van het bed, alsof ze gisteren zo voorover over de bedrand gestruikeld is en na zich te hebben opgevangen niet meer bewogen heeft. Jean Marie probeert haar op aarde te brengen. Geen reactie. Ze draaien haar op haar rug en meten haar bloeddruk. Haar ogen staan open en haar verstijfde armen bewegen iets, maar dat kan ook door de zwaartekracht komen. Ze heeft een bloeddruk. We laten haar zo achter. Zal ze niet in haar tong stikken, of in het volgende braaksel? vraag ik me af. "Wat heeft ze?", vraag ik Honorine. "Psychisch; we gaan haar doorverwijzen" De volgende dag is ze een stuk gaan lopen en brengt Gerard haar aan haar arm trekkend terug, waarop zij hem als een zombie volgt. Vrijdag vraag ik me af of ze wel te eten en te drinken krijgt, aangezien dit normaal gesproken door familie geregeld wordt. Na de consulten vraagt Soeur me een stuk over hyperthyroidie voor te lezen. Goed voor mijn franse uitspraak. Martha, een van de nieuwe stagiaires, zit ernaast met haar telefoon te spelen.

Op de weg naar huis nodigt Soeur Honorine me uit morgenavond te komen eten. Daarna kom ik Martha tegen, die me gezellig pratende tot mijn poort begeleidt. Daar ontvangt Djallo me, die direct een compliment maakt over zij die tijdens mijn binnenkomst langs de poort liep, die inderdaad wat richting het afrikaanse schoonheidsideaal is: niet te slank. "Dat is een nieuwe stagiaire", meld ik. "Er zijn er nog twee zoals zij", voeg ik eraan toe. Hij prijst me gelukkig. Deze middag is het tijd voor too:


"Wat kost een vrouw in Nederland?", vraagt hij. "In Nederland zijn vrouwen gratis" Wat de bruidschat betreft in ieder geval. "Gratis? Dus je grijpt ze op straat bij hun arm en dan zijn ze van jou?" "Maar ze zijn niet zo makkelijk te krijgen als hier", voeg ik eraan toe. Dat wil hij niet horen:"Ik ga naar Nederland en dan grijp ik er twee bij hun arm!" Hij heeft al een vrouw. "Maar je mag er maar een in Nederland" "Ik wil er twee..." "Succes" "Hoe oud is jullie president? Ik neem zijn dochter!" "Ik geloof dat die acht jaar oud is. Ook dat mag niet in Nederland, Djallo" "Maar homoseksuelen mogen wel trouwen?!" Mali is vaak toleranter dan Nederland, vrijwel altijd in het voordeel van (heteroseksuele) mannen.

Voor het eerst rust ik een tijdje uit op het midden van de dag, ik ben ondertussen al behoorlijk geintegreerd, waarna ik tot buiten het dorp wandel, aangemoedigd door twee jongetjes met een fiets met een lekke band, en me al gauw op de savanne waan. Er zijn in dit dorp decennia oude mensen die nog nooit in de hoofdstad, anderhalf uur verderop, zijn geweest. Voor hen is dit hun hele wereld, het buurdorp als buitenland. Wat zal er veel veranderen als hier telefonie komt...

Bij Sitan krijg ik een demonstratie granen stampen. Tot vier vrouwen tegelijk stampen met boomstammen in een grote houten kom, waarna met behulp van een zeef en de wind het kaf van het koren wordt gescheiden. Ook haar buurvrouw, die een misvormde onbruikbare voet heeft, kan mee doen aan dit gezelschapswerk, door de knieholte van dat been om een stok heen te klemmen, op welke manier ze ook, door deze stok met haar arm te bewegen, kan lopen. Ze ziet er gelukkig uit, met een handvol kinderen en een eeuwige lach. In de laatste weken voor ik hier heen ging is mij geleerd dat dit soort misvormingen gemakkelijk voorkomen kunnen worden, als er in het eerste jaar iets aan gedaan wordt. Helaas gebeurt dat hier nog veel te vaak niet wat in de steden een leger van bedelaars 'op de been' brengt.

Ik verwacht dat het de laatste keer is dat ik op dat erf ben, want 's avonds laat ik Sitan duidelijk weten dat ik haar voortdurende gevraag om geld (deze avond vroeg ze voor wol voor haar werk en 5000 voor de kapper) niet zo waardeer. Het zou dan ook wel de laatste keer geweest zijn dat we samen door de straten liepen. Wat zal ze het zwaar krijgen, als ik terugga naar Kati; iedereen zal haar naar mij vragen, in dit dorp waar iedereen alles van iedereen weet. Het halve dorp kent mijn naam en ik ken er van hen maar twintig...

Woensdag sluiten we het werk af met een praatje van Gerard over de besoignes van een verpleegkundige. Hier zijn het halve dokters, aangezien ook zij medicijnen voor moeten schrijven, wat in Nederland, en in Bamako trouwens ook, aan artsen voorbehouden is. Na dit loop ik met Martha richting huis, waar ik haar uitnodig om te komen eten. Djallo is erg verheugd en heeft juist al zijn dier-medicijnen op het bureau uitgestald, welke wij als twee medici met veel interesse bekijken. De maaltijd is er nog niet en Djallo praat zoals altijd te veel, waardoor Martha na tien minuten wil vertrekken. Dan wordt juist de rijst met saus binnengebracht en blijft ze toch nog maar even. Halverwege het voeden komt Sitan met een zeer chagrijnig gezicht binnen, wat er niet beter op wordt als ze ons afgezonderd ziet zitten en bij de thee drinkenden plaatsneemt. Na het eten loop ik, aangemoedigd door Djallo, met Martha mee naar haar tante's huis, waar zij tijdens haar stage bij inwoont. Mijn kleine zus (ook zij is een Traore) komt uit Segou, een grote stad meer naar het oosten; eens de hoofdstad van een snelgroeiend oorlogszuchtig rijk, totdat de Marokkaanse arabieren en later de fransen het gezag overnamen. Bij haar thuis aangekomen word ik, op het moment dat ik afzwaai, teruggeroepen. "Ik at bij jou; nu eet jij bij mij" Ik had net al aardig mijn best gedaan. Maar goed, ik ben de beroerdste niet en weer graaien we om beurten in een schaal met rijst, waarbij zij vis ontgraat en in mijn hand stopt. Na tien minuten meld ik dat ik weer terugga, omdat Djallo me gezegd had dat de blanken voor me langsgekomen waren en me later nog eens op zouden zoeken. Ik wilde ze natuurlijk niet missen. Arnold kwam inderdaad, samen met de opzichter van Sognebougou en Andrea. Ik schrok van deze Duitse collega; blanken, uitgezonderd Det en Nol, zien er hier zo vreemd uit.


Nu Sitan er was ging ik toch weer met haar mee naar huis, wat me de gelegenheid gaf de typisch Malinese veranda van mijn grote zus haar oma te fotograferen. Ze wil graag werk in Bamako. "Daar kan ik je niet aan helpen", zeg ik. Maar ze kent nog wel iemand: Pierre le rouge. Een fransman die een vriend van haar schijnt te zijn. "Zullen we daar samen langs gaan?", vraagt ze. Dat lijkt me wel interessant. Wat zou een fransman hier te zoeken hebben en hoe zou hij wonen? Zo kom ik weer eens ergens. Ik stem in en beloof de volgende dag bij haar langs te gaan.

Woensdagavond eet ik bij de drie katholieke Soeurs. Wanneer ik binnenkom zitten nog twee vrouwen, samen met Soeur Pauline en Soeur Margret, op de sneeuwrijke zwart-wit televisie de populaire braziliaanse serie te kijken, die iedereen hier volgt. Zodra die af is vertrekken zij en komt Soeur Honorine binnen, waarna we onder het genot van een biertje, wat ik in de rest van het dorp nog niet eens gezien heb, aan de maaltijd, spare ribs met friet en daarna rijst met goulash, beginnen. Dit natuurlijk niet na een minimaal gebedje, waar ik in dit huis toch wel wat meer van verwacht had. We eten al televisiekijkend met bestek, omdat we aan een tafel zitten. Na het vele eten, er was rijst voor de hele parochie, en een anti malaria pilletje probeert Honorine me nog wat cake te voeren, maar dat was niet meer mogelijk. In plaats daarvan krijg ik het mee als ontbijt. Ik help mee en kijk vooral toe bij het ijsjes maken, die hier als ingevroren zakjes hibiscussap verkocht worden. De zusters hebben een vriezer op zonne-energie, waarmee ze het hele dorp verfrissen.

Thuis kom ik Seydou in zijn ondergoed tegen, die voor zijn huis thee zit te zetten. Als ik door zijn deuropening kijk vraagt hij of ik de binnenkant wil zien. "Nee dankje, die heb ik vandaag al gezien", zeg ik. Als de thee klaar is verdwijnt er een glaasje naar binnen, waarna hij mij er ook een geeft. Heeft onze celibatair dan toch een vrouw? Later hoor ik hem, als ik water uit de jerrycan, die voor zijn kamer staat, haal, inderdaad met een vrouwenstem praten. Prima.

De volgende dag, marktdag wel te verstaan, ga ik na het werk weer met Martha mee. Ze wil door het vele gepraat van Djallo niet meer met mij mee-eten. Onderweg nuttigen we de cake van Honorine nog even, waarna we bij haar tante weer lekker rijst met saus krijgen. Het smaakt goed en we praten veel. Ze wordt financieel gesteund door een vrouw uit Bordeaux en Artsen zonder Grenzen betaalt haar opleiding tot verpleegkundige. Daar gaat ze later dan ook, waarschijnlijk in Mali, voor werken, maar misschien gaat ze wel in Frankrijk of Nederland wonen, als ze geld heeft. Ik geloof dat ze me wel aardig vind en niet alleen voor geld. Met haar nichtjes bambara pratend zit ze aan mijn armen. "Wat is er?", vraag ik. "Ze zijn mooi", verklaart ze.

Even later komt een van de jongens die ik ken maar waarvan ik de naam niet weet erbij zitten. Hij beweert hier ook te wonen, maar Martha kent zijn naam ook niet. "Waar is Sitan?", vraagt hij. Martha valt stil. "Geen idee" "Waar?", dramt hij door. "Au village", zeg ik: "in het dorp". Daar heeft ze tot nu toe haar hele leven gesleten. Even later rijdt hij met het kleinste nichtje achterop de motor een rondje. Ik ben blij dat ze er niet af gevallen is. Toen de regering op het dragen van een helm, wat ook hier verplicht is, maar nauwelijks gedaan wordt, ging controleren, braken er rellen uit. De scooters, die vaak als statussymbool gekocht worden, ook als de kinderen niet naar school kunnen, zijn al duur genoeg. De mensen kunnen niet ook nog eens een helm kopen.

Martha vertelt me dat ze altijd al koffiemelkkleurige kinderen heeft willen hebben; een blanke man dus, en dat haar moeder altijd heeft gezegd dat ze nog wel van mening zou veranderen. Ze vertelt ook dat haar geldschietster momenteel een huis voor haar laat bouwen in de hoofdstad. Ze heeft veel geluk gehad, toen die vrouw haar op driejarige leeftijd tot uitverkorene koos. Daardoor zit ze ook een maand of twee per jaar in Bordeaux, waardoor ze goed weet van welke planeet ik kom. En ze heeft geen geldgebrek. Ze laat me naar haar telefoon luisteren. Ik hoor een stem, die vertelt over hyperthyreoidie. "Je hebt dinsdag mijn voorlezen opgenomen?" "Ja, ik zal er vaak naar luisteren, omdat het jouw stem is" Dinsdag opgenomen... Toen hadden we elkaar nog helemaal niet gesproken...

Om een uur of vijf meld ik dat ik nog bij een andere vriendin langs zou gaan, maar dat ik daar eigenlijk niet zoveel zin in heb. Even later loop ik, enigszins gecharmeerd door deze lieve petit-soeur (ze heet ook Traore) weer naar mijn huis, waar Sitan al op me zit te wachten. "Je hebt tegen me gelogen", beweert ze. "Je zou naar mij toe komen." "Ik ben momenteel onderweg naar jou, maar je bent hier al", verklaar ik. Ze wil niet mee-eten van mijn tweede middagmaal. Ik bedenk me dat we de markt gemist hebben, wat ik niet erg vind, omdat ik eigenlijk niets nodig heb en zij alleen om cadeau's zou vragen, welke ik niet zo gauw geef. Aan haar niet. Onderweg naar haar huis vertelt ze dat ze nog steeds twee rokken (grote lappen stof) wil kopen. We gaan naar een erf met een televisie, de braziliaanse serie staat op, nu met een beetje kleur door de sneeuwbui heen, waar de vrouw woont die deze verkoopt. Deze zoekt een mooie voor haar uit, die ze zelf betaalt, waarna de serie net af is en we met de vele anderen vertrekken. We eten bij haar rijst met saus.

Onderweg naar mijn huis kopen we lekker fanta, welke we bij mij opdrinken, gecombineerd met brood met vlees in lekkere saus, waarvan Sitan en Seydou beiden beweren deze gemaakt te hebben. De bonenmaaltijd die ook nog voor mij klaarstaat gaat echt niet meer lukken. Sitan gaat Seydou's kamer binnen en praat daar met de onbekende vrouwenstem. "Is dat jouw vrouw?" "Ja" "Ga je me aan haar voorstellen?", vraag ik terwijl Sitan er juist weer aan komt. "Dat is Anna", zegt ze. Anna... Hij heeft mazzel. En inderdaad, op het bed ligt Anna mooi te wezen en veel te zoete franse muziek te luisteren. Ik vermoed dat Anna ook nachtwerk had op school, toen Seydou daar met zijn matras aanwezig moest zijn.

Om vijf uur maken de regen en de harde wind me wakker. Seydou ligt op zijn matras een meter van me af en begint zijn bed op te ruimen. Met tegenzin volg ik zijn voorbeeld, de druppels worden te dik, en doezel onder mijn veranda, die het voorportaal tot mijn kamertje is, nog een beetje in, tot ik gok dat het tijd is om op te staan, aangezien ik door de wolken de zon niet in de gaten kan houden. Voor de regen had ik ook slecht geslapen. Door een speling van het lot heb ik nu ongewild ineens twee meiden die zich als mijn vriendin lijken te beschouwen, en die ik allebei niet echt geweldig vind. Het leven hier is te ingewikkeld voor me. Nog een dag te gaan.

Na de visite laat de dokter me even baby's kijken. Een stuk of twaalf pasgeborenen komen om gewassen en gewogen te worden. Dit geeft al trauma's, maar wat ze nog veel erger vinden, is dat de nog gevoelige navel ook nog even flink in het jood wordt gezet. Een van hen huilde niet. Dit wordt niet mijn werk.

Tijdens de consulten doe ik mijn best niet in slaap te vallen. "Tu as sommeil?", vragen de dokter en Nathalie, een andere nieuwe stagiaire. "Het regende om vijf uur", geef ik als reden. Martha laat zich door collega Alou met de motor naar huis brengen. "Kom je als je klaar bent?"

Om kwart over twaalf ben ik er. Ze laat een grote vis zien die ze voor haar tante gekocht heeft. Zondag hoor ik dat die gezegd had mij op te halen om hem samen op te eten, maar ik heb niets gemerkt. Waarschijnlijk was ik ergens anders op het moment dat ze iemand voor me langsstuurde. Een van haar nichtjes, met veel mooiere borsten dan haar moeder, zo werd ik gedwongen uitgebreid te vergelijken, zette een lekker bakje thee. Martha is druk met haar neefje. Om kwart over een zeg ik haar alleen te laten, om haar de gelegenheid te geven met haar scooter naar Bamako te gaan, waar ik haar zondag weer zal opzoeken, en om mij de gelegenheid te geven om net als de vorige dag een andere vriend op te zoeken. Ze loopt, vergezeld door haar nichtjes, een stuk met me mee, terwijl ik bang ben dat Sitan al op mij zit te wachten en zij te ver meeloopt, wat niet het geval is. Ze vertelt nog even langs te komen bij haar vertrek, om Djallo te groeten. "Hoe laat zul je ongeveer komen?" "Veertien uur", antwoord ze. "Het kan zijn dat ik dan bij die vriend zit" "Is niet erg, tot zondag!"

In 'mijn' tuin, dat tot de openbare ruimte schijnt te behoren, zat Sitan schoolwerk te maken. Voor haarzelf; ze gaat niet naar school. Ze schreef optelsommen en vermenigvuldigsommen vanuit het ene schrift over in een andere. Als een kopie zo nauwkeurig. Het leek er niet op dat ze 15+13 zelf ook uitrekende. "Zullen we naar jou huis gaan?", vraag ik na mijn tweede middagmaal. Het is kwart voor twee; het lijkt me beter als ze elkaar mislopen. "Wacht even tot ik klaar ben", zegt ze. Prima. Ik ga schrijven en na een tijdje naast, in plaats van tegenover haar zitten, zodat ik niet meer het middelpunt van de aanwezigen vorm en het, mocht Martha komen, minder lijkt dat we een eenheid vormen, voor zover dat zo is. Omdat ik, wanneer zij klaar is, nog druk aan het schrijven ben, gaat zij op het matras, dat op de twee banken gelegd is, naast Seydou liggen. Laat Martha nu maar komen... Ze komt niet. Na een anderhalf uurtje, als de dokter erbij is komen zitten, zegt hij: "Jules, je had toch slaap? Ga daar liggen." Waarop Sitan, die het bed ondertussen voor haarzelf had, een stoel opzoekt en ik haar plaats inneem. Zodra de zon me onder de bomen door beschijnt gaan we naar haar huis. Daar zitten we bij elkaar, terwijl vijf nichtjes en het jongste neefje rechts van ons met lege tubes en potjes zitten te spelen.

Ze vertelt volgende week donderdag of vrijdag naar Kati te willen komen. Gezellig. "Ga naar de witte moskee van Kati coko en vraag daar naar de blanken" "De blanken van Pays Bas?" "Er zijn daar geen andere blanken, dus vraag naar de blanken en je komt bij mij." "Kun je me geld geven voor de Sotrama?" "Is goed" Ik weet dat ze de bus naar Bamako (2000 franc=3 euro) niet kan betalen.

Ze kleedt zich om in wat wij als de afrikaanse variant van een badjas zouden zien, maar in feite een grote doek is, in principe bovenaan strakgespannen. Dat was nu niet het geval. Ze regelde eten (bruine bonen) en moedigde me aan, terwijl ze zelf ook at. Door haar naar voren buigen zakte het losjes omgebonden laken al gauw tot onder haar navel; het gevolg laat zich raden. Maar goed, ik ben al dokter genoeg om daar geheel luchtig, haast nog luchtiger dan zij, onder te blijven en links van me kreeg haar kleine neefje ook nog de borst, daar ontkom je hier niet aan. Vreemd is wel dat ze vorige week nog bij me geklaagd had dat de vrouwen zich hier te gemakkelijk laten zien, wat voor mij ook wel even wennen was; ook ging ze niet naar het ziekenhuis, ondanks dat ik haar daar geld voor had gegeven, omdat ze dan haar bovenlijf bij de dokter zou moeten ontbloten. Ze blijft me aansporen meer te eten, wat ik met tegenzin doe, terwijl rechts naast me vijf nichtjes zitten te spelen, die niet beseffen dat dit op andere continenten een vreemde situatie is. "Al barka, het heeft me gesmaakt", zeg ik, terwijl ik mijn vingers aflik. Ze loopt in deze hoedanigheid het huis binnen, terwijl de vijf nichtjes zich op het beetje eten dat wij over hebben gelaten storten en het kleine neefje huilend zonder succes ook een beetje probeert te bemachtigen, tot de oudste hem een hapje (ik heb toch minstens dertig keer zoveel gegeten en thuis staat nog een maaltijd op me te wachten) in de hand duwt die hij tevreden gesteld in zijn mond stopt. Zo komt ze even later weer naar buiten en haalt met veel fysieke kracht en uitstraling water uit de put op grondhoogte, iets wat ze normaal gesproken door haar nichtjes, van een jaar of tien, laat doen. Het is goed te zien dat ze nog geen kinderen heeft; van de meeste patiëntes, die meestal al een paar jaar met kinderen op hun rug gebonden rondgelopen hebben, zou je wensen dat ze een bh dragen.

Ze trekt mijn t-shirt weer aan en we gaan, drie fanta kopend, naar mijn huis. Daar zitten Issa en Draman thee te drinken en Seydou, voor wie de derde fanta is, in zijn kamer, maar hij komt naar ons toe en zegt:"Zo Jules, je gaat morgen naar Bamako" "C'est ca, zo is het" "Alleen? Ik wil dat je samen met Sitan gaat" "Dat is helaas niet mogelijk", beweer ik. "Waar ik woon, dat is geen hotel, maar Sitan zal later langskomen" Dat stelt hem tevreden en hij gaat op het veldbed van Djallo liggen, omdat zijn matras, weer op de banken gelegen, bezet is door een onbekende. We eten en drinken.

De volgende morgen heb ik genoeg te doen. Mijn kamer uitruimen, het onderdak en het eten betalen, een paar foto's van het dorp maken, Matthew opzoeken en Sitan ophalen. Wanneer ik de kerk fotografeer, ik ben er toch twee keer geweest, kom ik Soeur Margret tegen, die me gedag zegt en direct een baan aanbiedt. Matthew zit, zoals gewoonlijk in zijn vrije tijd, voor zijn huis te zitten. Hij werkt via het Peace corps, een Amerikaanse organisatie die vrijwilligers vrijwel zonder budget met een lokaal salaris in gaten als Faladie dropt, om daar de wereld te verbeteren. We praten over de verschillen tussen Amerika, Nederland en Mali tot hij wordt opgehaald om werk, dat hij managed, te bekijken. Ik ga met hem mee en onderweg zie ik nog net Sitan in mijn ooghoeken onder een veranda van boomstammen, donderdags gebruikt als marktkraam, zitten, die ik vertel later te zullen komen. Ik doe zelfs wat nuttigs voor Matthew; samen met hem en drie Malinezen gooien we een gat vol met stenen, zodat het waswater niet meer blijft staan waardoor er minder muggen komen wonen, die minder malaria overbrengen. Hierna gaan we, halverwege opgehouden door een vervelende man, die beweert naar Amerika te gaan, naar mijn huis. Deze had de afgelopen dagen ook al, zonder op zijn beurt te wachten, wat hier een paar uur kan duren, twee keer het ziekenhuis bezocht waarbij hij de Soeur en de grote groep wachtenden een half uur ophield, om buiten het grote boek om (ik mocht hem er niet inschrijven), een recept te krijgen. Deze arrogante man bood mij slaapplaats bij zijn familie aan in Bandiagara, waar ik, ook al ga ik daar naartoe, geen gebruik van ga maken.

Na een half uurtje zitten stopt de witte pick-up auto voor de poortopening, waarna Det en Nol, gevolgd door Djallo, dokter Alfons en Ousmane bij ons komen zitten. Het geld voor de verhuurder en de vrouw van de maaltijden, die ik nooit gezien heb, geef ik aan Djallo. We slaan de thee die Djallo aanbiedt niet af, waarop hij Issa regelt om thee voor ons te zetten. Hierdoor zitten we anderhalf uur (thee is een hele ceremonie hier) met zijn entertainment opgescheept. Det en Nol hebben spijt dat ze me hier twee weken bij hebben achtergelaten, zoveel onzin als deze dierenarts weet te vertellen, maar ik was gewoon steeds minder thuis. Sitan drinkt, tegen alle principes in, alleen de "thee van de dood", het eerste sterke bakje, waarna ze er vandoor gaat. De rest laat ook de "thee van het leven" en de "thee van de liefde" tot zich komen, welke met dezelfde blaadjes als de eerste worden gezet, maar steeds met een nieuwe berg suiker, waardoor de tweede goed te doen is en de derde lijkt op suikerwater. Ik heb er deze weken vrijwel altijd aan meegedaan; ik vermoed dat het de diarree beperkt. Na dit gebeuren helpen alle aanwezigen mijn spullen in de auto te zetten, waarna we wegrijden, om in twee uur via een markt, waar we een vuilniszak vol grote mango's inslaan, naar Kati te hobbelen, waar ik na twee weken ballingschap mijn internationale leven update.

Geen opmerkingen: