12 juli 2010

Gesettled

“Hallo?” zeg ik tegen mijn telefoon, die, ondanks dat het een levenloos apparaat is, toch antwoordt:
“Assalaam aleikoem Chaliel,” zegt het. “Waar ben je?”
“Ik ben bijna in het kamp,” zeg ik. “Ik was even in Husn.”
“Heb je zin om bij ons te komen eten?” hoor ik Abed's stem vragen. Toen ik twee dagen tevoren bij hem en zijn familie at, had hij al aangegeven me nog eens uit te zullen nodigen. Dat dit zo snel al gebeurt zie ik als een goed teken.
“Natuurlijk!” laat ik mijn enthousiasme blijken. “Hoelaat?”
“Als je nu komt, is het goed.” Dat zegt nog niets over het tijdstip waarop het eten opgediend zal worden, weet ik uit ervaring. Maar het eten op zichzelf is natuurlijk slechts het lokaas; het gaat om de tijd die we samen door zullen brengen.
“Prima,” zeg ik. “Dan ben ik er over tien minuten.”

Wanneer ik via de smalle betonnen straatjes mijn weg naar hun huis gevonden heb, open ik de stalen buitendeur en betreed het gangetje. Daarvandaan leidt een trap omhoog, naar de eerste-verdieping-in-wording. Voordat ik de kans krijg om de deur, die zich beneden de trap bevindt, te bekloppen, doet Moetèz al open. “Welcome Chaliel! Kom binnen!” nodigt hij me uit. Blijkbaar heeft moeder Aisha haar kleding al op de gast, die geen familielid is, afgestemd. Zodra mijn sandalen uit zijn stap ik op het tapijt van de hal. Nu, bij het derde bezoek, zijn we het stadium van de gastenkamer al voorbij. Aisha vraagt of het voor mij een probleem is om op de grond te eten. De afgelopen twee keren zaten we aan tafel; een onnatuurlijke positie. Ik laat weten dat we vanzelfsprekend op de vloer kunnen gaan zitten eten. Ik integreer graag. In de woonkamer staan, in tegenstelling tot in de gastenkamer, behalve twee oude fauteuils geen bankstellen, maar is de grond bezaaid met matrassen. Terwijl de gastenkamer nauwelijks gebruikt wordt en, de naam zegt het al, vooral als er gasten zijn, vervult de woonkamer drie belangrijke functies. De maaltijden worden er gegeten, de televisie verspreidt er zijn laatste nieuwtjes en de kinderen vallen er 's avonds in slaap, waarna moeder Aisha ze daar doorgaans warm toedekt. Vooralsnog ga ik naast Abed zitten, op de tweede fauteuil bij de televisie.
“Vandaag was het een goede dag!” brengt Abed me enthousiast op de hoogte. “Ik heb 45 dinar verdiend, algamdoe lilá. Ik heb van drie wasmachines en een vriezer de motor vervangen en ook één ventilator gerepareerd. Daarna heb ik kleding gekocht.” Hij wijst op het t-shirt dat hij aan heeft. “Deze, en nog vier anderen, voor een halve dinar per stuk.”


Abed had ook drie watermeloenen gekocht. Hele goede, vertelde hij trots, maar hoe hij dat aan de buitenkant kan beoordelen is me onduidelijk. Vaak kloppen mensen erop, om te horen of hij goed is. Dat is een vaardigheid, die ik nog niet machtig ben. Anderen doen het anders. Toen ik een keer in een fruitwinkel met een zakje appels stond te wachten tot verkoper Achmed tijd had om me te laten betalen, zag ik dat hij een watermeloen van een klant overnam, op een tafel neerlegde, met een mes een driehoekige piramide eruit sneed, daar in één hap de punt vanaf beet, beweerde dat hij goed was, de rest van de piramide terug in de meloen stak en hem zo aan de vrouw verkocht. Zo'n service kun je bij Albert Heijn wel vergeten.

Dochter Tesniem komt de woonkamer binnen met een rol plastic folie, waarvan ze een meter over de gestoffeerde vloer uitspreidt. De leeftijd waarop ze een hoofddoek zou moeten dragen heeft ze nog niet bereikt. Daardoor maakt het gezin als geheel op mij een wat westerse uitstraling, al is Aisha, die juist een grote schaal met een maal van tomaten, aubergines, paprika's, pepers en aardappels binnen brengt, daarin de vreemde eend in de bijt. Saleh, die ook één van de door vader gekochte t-shirts draagt, brengt een dienblad met schaaltjes salade en yoghurt binnen. Dat is voor Abed het sein om met de afstandsbediening de televisie uit te zetten en 'aan te schuiven'. Ik volg zijn voorbeeld, waarop hij mij en de andere 'tafelgenoten' een brood aanreikt, waar we na een 'bismillá ragman ráhiem' een stuk vanaf scheuren om daarmee naar wens een hap van de schaal te pakken en op te eten. Tijdens het eten vertelt hij dat er bovenop het huis van zijn moeder, dat zich naast de zijne bevindt, een leeg appartement staat. Het is geen vraag meer, hij heeft al voor mij besloten; mits zijn moeder instemt, zal ik daar de komende weken verblijven. 'Want dat van huishouden naar huishouden verhuizen, dat kan toch niet?' Vandaag is het nog niet beschikbaar, dus Tesniem zal Abed's kant in Aisha's haar bed overnemen, zodat ik bij hem en Moetèz in de woonkamer kan blijven. Zijn andere zoons, die hij met zijn vorige vrouw deelde, slapen in het huis dat zich als een kelder half onder de grond onder de zijne bevindt. De eerste-verdieping-in-wording zal later waarschijnlijk aan één van zijn zoons toebehoren, mocht één van hen ooit trouwen. Aisha vertelt dat de relatie tussen haar en Abed's oudste zoon Machmoed nogal gespannen is. Ze beklaagt zich, dat hij een slechte jongen is.
“Waarom dan?” vraag ik.
“Hij is haraam.” vindt ze. “Hij drinkt alcohol, voert weinig uit en wil maar geen vrouw trouwen. Zo mag je niet leven. Hij is geen goede moslim.”
Ik had al eerder over zijn vermeende drankprobleem gehoord. Ik herinner me de vorige keer, twee dagen eerder, dat ik bij hen thuis kwam. We hadden van tevoren besproken dat ik bij ze zou komen logeren, maar voordat ik me bij hen voegde bezocht ik Ennus, Shargabiel en Abdallah, die een paar huizen verderop woonden. Toen ik Ennus vertelde, dat ik naar Abed en zijn familie zou gaan, drong hij er bij me op aan dat ik bij hen zou blijven. Hij vertelde me dat er bij Abed thuis problemen waren, maar ik had Abed 's middags nog gesproken, voor zijn werkplaats in de hoofdstraat, en geen enkele onraad bespeurd.

“Wat is het probleem dan?” had ik Ennus gevraagd.
“Zijn grote zoon Machmoed is dronken.”
“Hoe weet je dat?” Waar veel mensen bijeen wonen zijn meer geruchten dan zielen.
“Ik heb hem vanmiddag straalbezopen door de straat zien lopen. Zo,” zegt hij, terwijl hij zijn melding bijstaat door een dronkaard uit te beelden: “met van die bloeddoorlopen ogen.”

“Maar ik heb afgesproken dat ik vanavond bij ze langs zou komen.”
“Ja, maar nu kan dat niet,” had hij volgehouden. “Je kunt maar beter hier blijven.”
Terwijl Ennus had uitgeweid over al het kwaad dat met alcohol verweven is, waarbij hij het niet liet te bekennen zelf ook eens lazarus op straat te hebben gelegen, had ik nog één glaasje thee bij ze ingeschonken gekregen. Voordat die tot drinkbare temperaturen afgekoeld was, had Abed me gebeld om te vragen wanneer ik me bij hen zou voegen. Dat deed ik dan ook gelijk; achteraf had ik de situatie toch beter ingeschat dan Ennus.

Wellicht was het deze gelegenheid geweest, waar Aisha op doelde. Machmoed drinkt alcohol, en dat is haraam. Ik zal mijn verhaal over de Polderse kermis, of over mijn ervaringen met de Russische cultuur, die het op andere gelegenheden vaak best wel goed doen, hier voor mij houden. Het is hier niet op zijn plaats.

De volgende morgen laat Abed me even zien welk huis hij voor mij over heeft. We beklimmen de trap, die vanaf de buitendeur naar boven leidt, en doorkruisen de eerste-verdieping-in-wording. In het voorbijgaan passeren we een paar stapels stenen, twee kubieke meter waterbakken en een sofa, die een nestje jonge katjes 't idee geeft dat het leven op aard één groot paradijs is.
We stappen over een muurtje naar het huis van Abed zijn moeder, waar we nog een mooi betegelde trap bestijgen, en een deur openen. We betreden het appartement met zijn drie kamers, een grote hal en een badkamer en daarbovenop een even zo grote oppervlakte die wij in het westen als luxueus dakterras zouden bestempelen, maar hier niet op die manier tot zijn recht komt. Het is een prima onderkomen. Bijzonder dat het niet bewoond wordt. De eerste dagen van mijn verblijf in dit vluchtelingenkamp kampeerde ik nog in mijn eigen tentje op het parkeerterrein tegenover het politiebureau, verstopt tussen enkele bevriende auto's en geteisterd door de ochtendzon. Nu, één week later, wordt me een verdieping toebedeeld van dezelfde grootte, als die ik in Nederland met drie medestudenten deel. En dat terwijl veel mensen hier ruimtegebrek hebben.
“Ik zal Saleh vragen het vanmiddag in orde te maken,” zegt Abed. De witte tegels van de vloer zijn zwart van het zand en de stof.
“Het is van mijn broer,” verklaart hij. “Het is al zes jaar af, maar hij is nog steeds niet getrouwd en blijft liever in Irbid wonen. Het staat al die tijd al leeg. Gister belde ik hem op om te vragen of jij het een tijdje mocht bewonen. Dat vond hij prima.”
Abed opent de deur van de badkamer en wijst op het hurktoilet. Daarnaast zit al een gat in de grond, waar het zittoilet ooit nog zal komen.
“Er is nog geen water, maar we zullen een emmer voor je neerzetten.”
Ik vind alles prima. Al deed ik dat al weinig, nu hoef ik me helemaal geen zorgen meer te maken over waar ik mijn spullen en mezelf zal laten overnachten. Deze gastvrijheid, zou iedereen, die daar gelegenheid toe heeft, me dit hebben aangeboden? Of is dit geluk?

2 opmerkingen:

Dennis Oudhuis zei

Wat een gastvrijheid! En wat weer een mooi verhaal. Veel plezier met je huis. (:

Anoniem zei

Hoi Chiel,

Wij hebben met regelmaat genoten van je geweldige verhalen. Wel waren we even verbaasd dat je je studie geneeskunde bent gestopt, maar natuurlijk wensen we je veel succes en plezier in Maastricht.

Groetjes, Jan en Jacqueline Janson