31 juli 2009

VIP in Kazachstan


De boot voer twintig uur tot het anker uitging. Nog uren genieten we van het uitzicht over Aktau. De kapitein van het Azerbeidzjaanse schip betaalt per dag dat hij in de Kazachse haven ligt. Reden genoeg om domweg twee kilometer uit de kust te wachten, tot er aan land voldoende lading klaar staat om binnen een dag weer te kunnen vertrekken.
We hadden mazzel; de lading stond er. Om half twaalf, na urenlang op mijn heerlijke matras op het dek en vervolgens nog enkele uren binnen bij de andere toeristen en vrachtwagenchauffeurs te hebben gezeten, besluit ik om mijn kombuis op te zoeken en me te rusten te leggen. Anderen hadden die morgen al hun bed opgeruimd, maar ik weet dat dat nog wel eens tevergeefs zou kunnen zijn en misschien zelfs tot ergernis zou kunnen leiden, wanneer je je bed 's avonds weer op moet maken.


Dat deed het inderdaad. Ik lag dertig minuten, en daar was ik dankbaar voor, tot ik mannen over het dek voorop hoorde lopen, dichtbij mijn open raam, waarop het geratel, dat door het metaal dat op metaal klettert door het hele schip te horen is, begon. En hard.

Negeren, dacht ik. Ik hield mijn ogen gesloten.


Geklop op de deur. Russisch spreekt door mijn kamer nadat een medewerkster van de boot de deur geopend heeft. Gewoon negeren..., denk ik weer. Maar nee, ze komt het nog eens duidelijk maken: de kamer moet zo snel mogelijk leeg achtergelaten worden, en geen medelijden voor de nederige toerist, die ik ben. Vicky en Sam komen ook binnen en verzamelen hun spullen. Ik volg hun voorbeeld en verlaat de kamer, terwijl de boot begint te varen.


In de hal zitten we vanaf kwart over twaalf met zijn veertigen te wachten, in posities waarin je het wel probeert, maar eigenlijk net niet kunt slapen. Oktai, een Russisch sprekende Turkse vrachtwagenchauffeur, riep me bij zich. Eerder die dag was ik doelbewust een rondje gaan wandelen, om bij de chauffeurs te peilen of er iets met ze te regelen viel.
Dat bleek; vanaf mijn startpunt, aan tafel bij Taylor en een Schots meisje van de toeristengroep, die met zijn 24-en met een vrachtwagen van London naar Australie rijden, liep ik de hoek om, waar drie mannen zaten te eten. Ze zijn hier altijd wel in voor een praatje, zeker als je een van hun talen spreekt. De drie Turken reden samen naar Uralsk, 1800 km langs de enorme boog die de hoofdroute naar Astana maakt. Dat zou me bijna op de helft brengen van de 4000 kilometer die die weg lang is.

"Meerijden?", stelde Oktai vragend. "Geen probleem!"
We bezegelden ons toekomstig samenzijn met enkele wodka's, die ze je haast verplichtend opdringen. Zichzelf ook, zo lijkt het, wanneer ze met een verafschuwende gezichtsuitdrukking in hun glaasje blazen, deze aan hun lippen zetten en in een slag, om er maar zo snel mogelijk vanaf te zijn, achterover slaan. Vervolgens proppen we onze monden vol met vette friet, kip en cola, wat ik nooit drink, om het toebedeelde gif, bewust van hun schuld, zo veel mogelijk te verdunnen.

Maar nu midden in de nacht stelde hij me voor aan Sengib.
"Hij gaat naar Almaty", vertelde Oktai.
"Hoeveel dagen is dat?", vraag ik Sengib.
"Allah weet het", antwoord hij:"het is 5000 kilometer"
"Dus u rijdt langs Astana?" Dat is sinds een jaar of tien de hoofdstad in aanbouw.
"Ja, die andere weg in het zuiden kost 10-14 dagen, zegt men. Dat is alleen maar modder"

Dat bevestigde Taylor me een maand later. Hij is wel via die weg gelift, waarbij een willekeurige vrachtwagenchauffeur hem 100 dollar in de hand stopte. Gewoon, omdat hij een 'arme' reiziger is.


Om drie uur mochten we de boot verlaten. Ik wilde er als eerste af, zodat ik die chauffeurs niet zou kwijtraken. Dat lukte niet, maar met een beetje rondvragen kwam ik erachter dat ze moeten wachten tot de bureaucratie opengaat, om hun vrachtwagen het land legaal binnen te voeren. Taylor, die graag mee wil liften, gaat achter een paar bosjes liggen slapen. Ik besluit met mijn matras op het asfalt te gaan liggen.


Bij het wakker worden blijken alle toeristen van de boot er nog gezellig te zijn. Samen wachten we nog een kleine vijf uur tot hun vrachtwagen mag rijden. Daarmee liften wij naar het centrum van de stad, waar Taylor en ik op onze gastheer wachtend, op een pleintje onder een boom, voor het grote winkelcentrum, gaan liggen suffen. Dat ging drie uur goed, tot we door drie mannen in groene uniformen met gevulde holsters gewekt werden.
"Passport."
"Alstublieft."
"Mee naar het bureau."
"Waarom?"
"Formulier invullen."
"Hebben we iets verkeerd gedaan dan?"
"Je ligt hier op het plein."
"Is dat illegaal?"
"Nee."
"Mooi, we wachten hier op onze vriend. Dan gaan we weg."
"Waar woont hij?"
"Geen idee."
"Kom dan maar mee."
"Hier is zijn telefoonnummer; we bellen hem wel even."

Yervan zit nog in de volgende stad, drie uur verderop, maar regelt dat een vriend van hem ons daar weghaalt. Netjes op een bankje zittend wachten we hem op, waarna hij ons naar het restaurant daarnaast brengt. Na een shashlik zet hij ons met een vriend op de taxi naar een appartement met Jacuzzi, een tweepersoonsbed voor mij en een goede sofa voor Taylor. De vriend haalt, voor hij ons met de sleutel achterlaat, nog even een dikke stapel bankbiljetten uit de kast en dan leggen we ons te rusten. Yervan belt ons wakker. Of we misschien zin hebben om naar een restaurant te gaan? We spreken af dat we nog een uurtje doorslapen en dan om een uur of twaalf naar een pub gaan. We belanden toch in een restaurant, waar we in slaap vallend van een homp vis genieten.


De volgende ochtend haalt Kairat, een andere collega-vriend van Yervan, ons met een taxi op, om met ons een eenmalige registratie te regelen. Taylor en ik staan een paar keer in de rij, waarna onze paspoorten, zonder enige verklaring, met een van de werknemers naar een andere kamer verdwijnen. Het valt mee; na een half uur al komen ze weer terug, met een extra stempeltje erin. We zijn geregistreerd en vrij om in Kazachstan te gaan waar we willen. De Turkse vrachtwagenchauffeurs komen we voor dit bureau ook tegen, maar Oktai vertelt nu dat hij ons van zijn bedrijf niet mee mag nemen. Ik probeer tevergeefs nog de andere chauffeur te vinden, die me direct naar mijn doel had kunnen brengen, maar hij blijkt al vertrokken. Omdat mijn visum voor Kazachstan nog maar twee weken geldig is en standaardliften nog wel eens lang zou kunnen gaan duren, besluit ik de trein te nemen. 4000 kilometer tijdens 50 uur lol voor 20 euro. De trein gaat pas overmorgen, waardoor ik nog twee nachten van Yervan's gezelschap kan genieten.


Na wat internet in zijn bedrijf brengt hij mij en Kairat naar een Oezbeeks restaurant, waar ik mijn eerste pilaf (klinkt als 'plof') en samsa (gehakt en ui in bladerdeeg) geniet. Het tweede Oezbeekse restaurant van de dag, even later op de avond, is ook aangenaam. Terwijl op de centrale dansvloer de vrouwelijke helft van de bevolking staat te dansen, zijn het vooral de mannen, die gezeten aan tafels daaromheen, aan waterpijpen zitten te lurken. In jurken gekleedde Kazachsen houden de kooltjes op het zilverpapier van de narquilees in de gaten en verwisselen deze zo nu en dan, waarbij de grijzende man die met zijn 28-jarige vriendin aan een aanligtafel gezeten, achter een gordijn is verdwenen, niet wordt overgeslagen.


Maar deze is niet goed genoeg voor Yervan. We gaan naar de discotheek waar zijn vrouw, die zelf in Astana, voor haar een vliegtuigje verderop, woont, zich met een paar van haar vriendinnen vermaakt. Voor ik het weet heeft ze me aan Lena gekoppeld. Eerst vermoed ik dat ze doof is, maar later blijkt dat ze gewoon russisch spreekt. Na even met haar gedanst te hebben gaan we bij het gezelschap zitten. Terwijl ik alweer van een halve liter bier geniet, die ongevraagd voor me verschijnen, zit Yervan's vrouw me te paaien:
"Vraag Lena ten dans"
"Volgende nummer", beloof ik. We zitten net.
"Vraag haar ten dans", zegt ze weer.
"Volgende nummer", hou ik vol.
En plotseling valt een akoestieke verandering in de lucht me op en blijkt het volgende nummer daar te zijn. Ik wijs op Lena en wenk naar de dansvloer. Zij wil wel. Voor ik het weet staan we weer met zijn tweeen op het licht verhoogde podium te dansen, terwijl een dertigtal zich op de dansvloer over mijn lengte staat te verbazen.
"Ben je Russisch?" Haar blonde haar verraadt haar afkomst.
"Ja."
"Welke stad dan?"
Ze wijst naar de vloer onder ons.
"Aktau", bevestig ik. Een ontheemde rus, zoals zovelen, in een land waar ze na 70 jaar overheerst te hebben nog nauwelijks welkom zijn, maar nog steeds wonen. De meesten trekken naar hun moederland, maar vaak is daar ook geen thuis meer voor hen.


De volgende dag is Kairat nog thuis, terwijl Yervan alweer aan het werk is. Hij klaagt over het dure leven van tegenwoordig.
"In de USSR-tijd was alles gratis!", vertelt hij. "Water gratis, gas gratis, telefoon gratis, huis gratis. Maar we deden helemaal niets..., only vodka, vodka, vodka! Nu moeten we werken..."

Op televisie schakelt hij over naar de Kazachse 'Idols', waarbij met pluimige bontmutsen getooide en in traditionele kledij geklede mannen en vrouwen met tweesnarige instrumenten en trommels het met voor mij bijzondere muziek tegen elkaar opnemen. Uiteraard ontbreekt de kritische jury niet, hier bestaande uit vijf mensen. Het gaat vooral om wie de meeste teksten in zijn hoofd heeft zitten. Teksten, waarmee hele verhalen verteld worden.


Kairat zet me met de sleutel in een taxi naar hun bedrijf, zodat ik van hun internet gebruik kan maken. Even later stuurt hij me een bericht, waarin hij me op het hart drukt niemand binnen te laten behalve hemzelf, waarop hij iemand anders stuurt om mij daar weg te halen, die ik dus eigenlijk niet binnen had mogen laten. Via Yervan hoorde ik dat ik daar beter niet alleen kon verblijven, omdat ze wat problemen met de boekhouding hebben en de politie nog wel eens langs zou kunnen komen. Met twee taxi's word ik weer naar huis getransporteerd, waarna we nog maar eens een restaurant opzoeken, om daar Besjparmak te eten. 'Vijf vingers', is de naam van dit gerecht, omdat Kazachen de lasagnebladen en stukken vlees met vijf vingers tegelijk in de mond stoppen, zo lekker als het is. Daarna wordt de bouillon, die ervan overblijft, geserveerd, waarmee de traditie compleet is.


De volgende dag mis ik bijna mijn trein, maar Yervan weet me met de auto totaan mijn wagon te rijden, waardoor ik nog drie minuten voor vertrek instap. In Nederland mik ik altijd op 30 seconden speling, waarmee ik negentig procent van mijn treinen haal, maar hier gaan ze vaak maar enkele keren per week, in plaats van twee of vier keer per uur, wat er voor zorgt dat ik de deze erg graag wil halen.

In de trein ontmoet ik de eerste lerares Engels, waarna er nog velen volgden. Ik spreek Russisch met ze, waarbij zij af en toe vragend een woordje Engels erdoor gooien, want Engels kunnen ze niet. Ze hebben alleen grammatica geleerd, en dat is wat ze hun leerlingen nu proberen bij te brengen, zonder in de klas een woord Engels te leren spreken.

Gedurende de vierduizend kilometers witte bergen, groene weiden en grassige steppen stoppen we geregeld bij nietszeggende dorpjes, waar op het perron vrouwen en meiden zich verzameld hebben om hun waren, veelal voedsel, vaak zelf bereid, te verkopen. Zodra de trein vertrekt pakken ze hun spullen weer in en lopen terug naar huis, terug naar hun velden, terug naar hun leven, tot de volgende trein arriveert.

Na vijftig uur, gebroken door twee nachten in het krappe bed dat mij toebedeeld was, komt de trein in Astana aan. Aliya had geregeld dat Emrah, een Turk die in Astana werkt, mij onderdak kon verlenen. Na een beetje internet haalt hij me met zijn chauffeur op, waarna we naar de markt rijden om groenten en fruit in te slaan. Thuis kookt hij wat terwijl Aliya langskomt om samen met ons de avond door te brengen. We kijken de film 'Thank you for smoking', waarin het zware leven van de roker wordt laten zien. Aliya wijst me de weg naar de medische universiteit, waar ik de volgende dag naartoe zou gaan.

Eerst belande ik in het verkeerde gebouw, maar een studente nam me bij de hand en bracht me naar de juiste afdeling, een paar straten verderop, waar ik twee decanen aansprak, die me direct verderhielpen door me aan vier andere studentes te koppelen, welke me naar het kopieerapparaat brachten. Vervolgens lunchten we samen, waarna ze me een college lieten volgen, weer in het andere gebouw, waar we ons in stijl met de taxi naartoe lieten rijden.

Later loop ik een rondje door nieuw Astana, een lust voor het oog voor wie van moderne architectuur houdt. Vanuit het gevulde vogelnest kijk je recht op het Witte huis van de president, die in zijn achtertuin een piramide heeft laten bouwen en zelf vanaf zijn balkon tussen twee gouden torens door langs het vogelnest naar de in aanbouw zijnde snowboardhal kijkt. Bij Emrah komen twee Turkse vrienden langs, waarmee we Turkse gerechten eten en Turkse Raki drinken.

De volgende morgen laat Emrah me door zijn chauffeur naar de Russische ambassade rijden.
"Ik heb hem pas om 11 uur weer nodig", meldt hij: "dus tot die tijd kun jij hem gebruiken."
Die service die je krijgt bij het couchsurfen is leuk: instant een groep bekenden om je heen, vaak all-inclusive voor wat betreft maaltijden en drankjes, regelmatig internet en leuke feestjes. Allemaal prima en zelfs erg aantrekkelijk, maar zelfs een eigen chauffeur wordt me toch iets teveel van het goede.

Bij de ambassade wordt ik afgeschrikt door een grote groep wachtenden die voor het ondoorkijkbare hek staan, met prikkeldraad geaccentueerd en door geuniformeerde en bewapende bewakers verzekerd. Ik wil alleen maar weten wat ik nodig heb, mocht ik hier, na de komende drie landen bezocht te hebben, nog een Russisch visum moeten regelen. 's Middags, wanneer ik het weer probeer, zie ik een Duitse vrouw staan, welke me vertelt wat ik allemaal nodig zou kunnen hebben. Verder weet ze dat het erg moeilijk is, ook voor haar, terwijl zij voor een officiele instantie werkt. Het is al de derde keer dat ze urenlang voor het hek staat te wachten en raadt me aan bij de Nederlandse ambassade te vragen of zij me niet naar binnen kunnen praten. Ik ga er direct langs en word vriendelijk geholpen, maar helaas mogen zij niets voor me doen.

In de universiteit wordt me een assistent-decaan toegewezen, welke een engelssprekende vriend erbij haalt. Gedrieen bezoeken we professoren, waarbij ik de vraag in het Russisch of Engels aan de professor stel en mijn twee 'assistenten' deze nog even verduidelijken. Twee dagen lang lopen de assistent-decaan en zijn vriend met me mee. De tweede dag rijden we zelfs met zijn auto door Astana, waarbij ze mij het nieuwe ziekenhuis van de stad, de mooiste en meest luxe uitziende die ik ooit gezien heb, laten zien, die zich naast de in aanbouw zijnde snowboardhal bevindt. Dan vinden we in een ander ziekenhuis nog twee professoren, waarna ik snel een lunch krijg bij de engelssprekende thuis en mijn bus naar het zuiden haal.

Ik kon er altijd goed tegen, twee dagen zitten naar Kroatie, Roemenie of Oekraine was nooit een probleem, maar deze busrit heeft me veranderd; met de bus reizen is verschrikkelijk. De warmte, de krapte en de slechte Kazachse weg, die ons honderden saaie kilometers slingerend en vol gaten, die met doorelkaarschuddende manoevres half ontweken worden, door de bevroren steppe leidde, maakten het een onaangename ervaring. 's Ochtends om vier uur, na een nacht zonder slaap, weet ik het leed even te verlichten als mijn chocoladereep weer voldoende gestold is om hem met een lepel naar binnen te kunnen werken. En toen was ik in Sariagash.


Het laatste dorpje van Kazachstan lag slechts een paar kilometer van Tashkent, de hoofdstad van mijn volgende land, Oezbekistan. Daar had ik nog geen verblijfplaats. Daarom had ik bij Emrah thuis een tiental mensen een verzoek gestuurd en nu moest ik ergens internet zien te vinden om te lezen of ik bij iemand welkom ben. Bij het postkantoor, een gebruikelijke plaats voor internet hier, werkte het nu helaas niet, maar bij het andere internetcafe van het dorp kon ik urenlang mijn lol op. Dima had gestuurd dat ik wel bij hem terecht kon. Ik besloot de volgende dag de grens over te gaan. Bij het postkantoor, waar ik een vriendelijke dame achter de balie en een mooie parkeerplaats achter het gebouw had gevonden, vroeg ik of ik achter het hek mocht overnachten. Dat was geen probleem. Er werd zelfs de hele nacht over me gewaakt, door de man die me in zijn auto mijn brood met tomaat en yoghurtdrink liet dineren.

De volgende dag zit ik weer uren achter het internet. Om een uur of vier besluit ik naar de grens te gaan. Daar beginnen de taxichauffeurs al naar me te honen en me bang te maken voor wat waarheid blijkt; deze grensovergang, zo perfect gelegen op een paar kilometer van de hoofdstad, blijkt voor buitenlanders gesloten. Als aaseters dringen ze zich om me heen: "jouw grenspost is 100 kilometer verderop! Hoeveel geef je?"
"Geven? Ik ga wel met de bus!"
"Er zijn geen bussen toeda."

Uit ervaring weet ik: een taxichauffeur spreekt zelden de waarheid, tenzij het ze goed uitkomt. Ze willen immers graag dat je in hun taxi gaat zitten.
"40 euro" roept de eerste, en hij begint aan me te trekken: "kom mee!"
"Zoveel Tenge heb ik niet", zeg ik:"Ik kan slechts 5 euro geven."
Eerder was 5 euro goed voor 1000 kilometer.
"30 dan", biedt hij aan.

Een ander schudt zijn hoofd en zegt zachtjes:"ik doe het voor 20."
Ik moet eerst overzicht van de mogelijkheden krijgen. Door de zwerm gevolgd loop ik van de grens weg, terug naar Sariagash. Ook de gewone mensen, die wel eerlijk kunnen zijn, vertellen me dat er geen bus naar de andere grenspost gaat. Ik besluit zelf polshoogte te gaan nemen. In de bus naar het busstation bedenk ik me: wat als ik nou eens een trein zou nemen? Dan moet ik wel de mazzel hebben dat er een trein gaat, maar daar kom ik wel achter. Voorbij het busstation, waar de medebusinzittenden me er superbehulpzaam als ze zijn haast uit gooien, omdat ik eerder had gezegd dat ik daar naartoe wilde, komen we bij het treinstation aan. Het valt mee; de volgende morgen lekker op tijd zal er een trein naar Tashkent rijden. Tot die tijd mag ik in de stationshal doorbrengen, belooft de verkoopster. Zij zal er de hele nacht zijn, dus ik kan gerust mijn matrasje op de grond leggen.

Op zoek naar avondeten wandel ik terug naar het busstation. Daar, in een zijstraatje, zie ik een metalen, rokende bak, die me al eerder opgevallen was. Een stevige man staat zijn shashliks om te draaien, terwijl een klant er juist een naar binnen werkt. Ik besluit ze te proberen. Een met kip en nog zo een om mee te beginnen, en ook manti: centraal-Aziatische ravioli, een half brood en een tomaten-komkommer salade, om de overdosis vlees te compenseren. Met de andere klant spreek ik mijn standaard gesprekje, dat ik tenminste vijf keer per dag voer. Als hij weg is stelt de kok, Sundet, zich voor. Nog eens vertel ik waar ik vandaan kom, hoe ik daar verzeilt ben geraakt, hoe ik er weer denk uit te komen, enzovoorts. Dan vraagt hij waar ik zal slapen.
"Op het station", vertel ik. "Morgen neem ik de trein."
"Ik werk tot een uur of elf, daarna kun je wel bij mij logeren", nodigt hij me direct uit. Na nog een paar shashliks en wat wachten ruimt hij op, sluit hij af en vertrekken we. Hij bleek in zijn eentje twee huizen bij elkaar te bezitten, voor allebij een.
"Hoelaat moet je morgen weer werken?", vraag ik.
"Iedere dag om half zeven."
"En door tot elf uur 's avonds?"
"Als het rustig is."
"Jij liever dan ik", zeg ik maar.
"Aan wie vroeg opstaat, zal god veel geven.", vertelt hij: "Als je iedere dag vroeg opstaat, denkt god: 'Maladets!' en beloont je voor je werk."
Maladets: mijn favoriete Russische woord. Het wordt vaak uitgeroepen door mensen die iemand waarderen; het is positief en wordt vaak naar mij geroepen, als men zich weer eens verwonderd over waar ik mee bezig ben, terwijl ik dat, wat ik doe, vooral voor mezelf doe.


Na een rustige nacht maakt Sundet me met een klop op het raam wakker. Een plens water in het gezicht maakt me gewassen. Ik ontbijt samsa in Sundet's eetgelegenheid, koop brood en water en beantwoord tot in de eeuwigheid dezelfde vragen aan de eerste klant, die waggelend aan kwam lopen en de ochtend start met een eerste, en even later al het tweede biertje.
"Ik heb je in de afgelopen tien minuten al drie keer verteld dat ik nu naar Tashkent toe ga", vertel ik hem een keer de waarheid.
"Maak je niet druk! Ik had je toch al twee keer gezegd dat ik last heb van mijn geheugen?"

Geen opmerkingen: