28 augustus 2009

Op het dak van de wereld


De grens met Tadzjikistan. Een marshroetka zet me er af. Behoedzaam benader ik de Oezbeekse gebouwen. Heb ik voldoende bestempelde registratieblaadjes bij me? Heb ik niet teveel geld illegaal gewisseld? Officiëel is een dollar 1500 soem waard, maar in hotels en op straat krijg je er 1800 voor. Een agent wijst me een van de gebouwen binnen. Daar weer een formuliertje invullen, paspoort laten zien, tas gescand, Chiel gescand, camera doorgezocht, waar ik laatst net een nieuw SD-kaartje ingestopt had: ('dus je was in Samarkand?'), paspoort laten zien, stempeltje erbij en ik mag naar buiten. Om registraties, die Oezbekistan het moeilijkste land voor toeristen maken, is uiteindelijk niet gevraagd. Blij en teleurgesteld loop ik naar de slagboom. Nog één keer mijn paspoort laten zien en ik ben het land uit. Twintig meter tot de volgende slagboom. Daarnaast staat een metalen constructie weg te roesten, welke ooit als wachthokje, of schuilhokje, voor de grenswachter zal hebben gediend. Voorbij de slagboom staan twee containers.
Bij de eerste wordt mijn paspoort gecontroleerd en in de tweede helpt een geuniformeerde vrouw me mijn declaratieformuliertje in te vullen.
"Ik heb meer dan drie valuta bij me..." Dat past niet in de hokjes.
"Welke?"
"Euro's, dollars. Oezbeekse soem, Azerbeidjaanse manat en Kazachse tengé."
"Oh, laat die laatste twee maar zitten...", zegt ze, zonder te vragen hoeveel dat er zijn.


Een taxi brengt me over de laatste vlakte naar Penzjikent. Daar bespreek ik een 4WD-gedeelde 'taxi', die vier uur later zal vertrekken.
"Het heeft geen zin om nu te gaan", verklaart Sher:"want de Chinezen zijn met de weg bezig en ze laten tot acht uur 's avonds toch geen auto's door."
Ik ga even bij een 4000 jaar oude stad kijken, die een kilometer noordelijker in de heuvels ligt, waarna ik me terug naar de standplaats laat rijden en daar bij de wachtende taxichauffeurs op de grote houten zitplaats plaatsneem. Zij wachten op klanten en ik wacht op mijn chauffeur, die even is gaan tanken. Een van hen begint tegen me te praten:

"Ben je student?"
"Ja, meditsina. Daarvoor ga ik nu naar Doeshanbe toe; ik heb daar een beetje werk aan de universiteit."
"De geneeskundefaculteit? Daar heb ik ook gestudeerd, maar het was nogal duur. Na twee jaar kon ik het collegegeld niet meer betalen, dus toen hebben ze me eraf gegooid."

"En toen ben je taxichauffeur geworden?"
"Nee. Toen ben ik rechten gaan studeren. Ik ben nu jurist. Maarja, niemand heeft geld om een jurist te betalen, dus toen ben ik taxichauffeur geworden. Zoals iedereen hier; als je een auto hebt ben je taxichauffeur." Hij wijst de man van achterin de twintig achter me aan:"Hij is psycholoog."
Even denk ik aan hoe in Oezbekistan het rijbewijs behaalt wordt. Het duurt twee weken. Eerst vooral theorielessen met een medische keuring, en achterin de tweede week een paar praktijklessen. Na afronding krijg je het rijbewijs uitgereikt. Vrijwel niemand zakt.
"En wat verdienen jullie in Nederland? 300 tot 400 dollar?"
"Ja", zeg ik maar, om het gezellig te houden.
"Erg goed. Hier is 20 dollar veel geld, en 100 dollar ondenkbaar", zegt hij terwijl hij zijn handen een hemels gebaar laat maken.


Sher komt terug met drie vrouwen op de achterbank. Ik controleer even of mijn tas nog altijd achterin ligt en stap voorin de auto. Acht uur lang rijden we door de bergen. De eerste drie uur is de weg gewoon oud. Dan is het vervelend dat er asfalt ligt, want, zo heb ik nu ervaren, een on-onderhouden asfaltweg is veel slechter dan een ongeasfalteerde weg. De hobbels zijn veel concreter. Gelukkig is op grote stukken het asfalt gedurende de jaren geheel kwijtgeraakt, waardoor het weer een asfaltlozeweg is geworden.


Toch is het genieten. De bergen zijn fantastisch, de dorpen tijdloos. We passeren het bord ‘Beshkand’. Links en rechts zijn uit gestapelde ruwe stenen en keien huizen opgebouwd. Een hond, waarvan de oren afgesneden zijn, sprint vanuit de berm naar ons toe en valt onsuccesvol onze wielen aan. Een man met een lange witte baard en een tulband op zijn hoofd geeft ons vanaf zijn lemen dakterrasje zijn zegen, waarop ik hem bij wijze van dank toeknik en zie dat zijn éne oog me na kijkt. Een haarspeltbocht verder zijn we het dorp al weer uit. Met gemak maak ik foto’s dankzij het gebrek aan vangrail aan de afgrond, waardoor ik ruim zicht heb op de in de diepte kolkende rivier, eeuwig meanderend, met nu eens helder sprankelende, dan weer door modder roodgekleurde meters kletterende watervallen en onverwachts heldergroene onderhellingen met huisjes en bomen, die zich spits naar de hemel uitstrekken. De nare nasmaak van het land ken ik nog niet, wanneer ik me bedenk: het dak van de wereld brengt je dichter bij het paradijs. Hier is de mens nog niet de heerser. Hier is de natuur nog aan zet.

Voorbij de tweesplitsing tussen Khoejand en Doeshanbe doorkruizen we het front. Vanaf daar passeren we geregeld vrachtwagens vol Chinezen die van hun wegenbouwwerkzaamheden naar een van de vele tentenkampen gereden worden. Vrijgevig als ze zijn heeft China buursnipper Tadzjikistan geld geleend om de bergweg op te knappen, maar wel onder voorwaarde dat dit door Chinese bedrijven met Chinese arbeiders gedaan wordt, die daarvoor massaal ingevlogen zijn. Zo vloeit de lening direct terug bergafwaarts de vlakte van China in, waardoor de Tajieken geen cent van de lening vasthouden en de staat alleen maar schuld overhoudt. En een mooie weg. Tientallen tunnels passeren we, letterlijk, want ze zijn nog in aanbouw, dus bij ieder betonnen gevaarte is er vluchtig een pad omheen gelegd, waar meer hobbels in zitten dan in de oude stukken weg, die ook verschrikkelijk zijn. Mij is het nut van die tunnels niet duidelijk, aangezien ze niet door bergen gaan, maar in de openlucht opgetrokken worden. Misschien is het om de weg bij sneeuw begaanbaar te houden, misschien is het om de Chinezen meer werk te geven.


Mijn taxichauffeur is volleerd econoom. Met het geld dat hij als chauffeur verdient, bekostigt hij de studie van zijn zoon, die ondanks het lot van zijn vader, en de rest van de Tajiekse bevolking, ook economie aan het studeren is. Het is hopeloos. Nog altijd heeft het land moeite te herstellen van de lange burgeroorlog, die er naar aanleiding van de opgelegde en ongelukkige onafhankelijk ontstond. Met 93% bergen leefden ze voorheen vooral van het geld dat vanuit Moskou opgestuurd werd, en nu nog steeds, maar niet meer vanuit de Soviet-krochten maar direct door familieleden. Daar komt nu bijna de helft van 's lands inkomen vandaan. Logisch, want het minimumloon in Tadzjikistan zelf is 4 dollar per maand. Volgens geruchten is de andere helft van het inkomen op een of andere manier met drugs besmeurd. Daarbij is Tadzjikistan wereldwijd toch het land dat verreweg de meeste drugs onderschept, simpelweg omdat er verreweg het meeste drugs doorheen gaat, doordat de grens met Afghanistan, grootste producent van cannabis, een paar honderd kilometer lang slechts door een smal riviertje van de Pamir gescheiden wordt. Daar ligt ook de 'Pamir-highway', die ooit de grens van het Russisch imperium markeerde, en de aanvoer van soldaten naar Afghanistan. Nu loopt daar iedere drie kilometer een grenswachter te slenteren, en dáármee weten ze die ezelladingen drugs te onderscheppen, maar ongeveer alles wat in Europa gevonden wordt, is daar dus niet onderschept.

Een half uur voor de hoofdstad rijden we plotseling over een perfecte weg, waardoor de 4WD zo overbodig lijkt als ze in Nederland zijn. Als in een film racen we langs kleine paleisjes aan de breder en rustiger geworden rivier. Hier hebben de nieuwe rijken de laatste jaren hun toekomst gereserveerd. Waar zouden ze het geld toch vandaan hebben?

Tegen extra betaling brengt Sher me rond één uur ‘s nachts naar het juiste microraijon, waar het een half uur duurt voor we Sherbollat telefonisch bereiken. Met zijn opel haalt hij me op. Thuis in zijn tweede appartement zet hij me nog een maaltijd voor. Zijn vrouw en kinderen zitten aan de andere kant van de stad, maar voor mij zullen we hier een paar dagen verblijven. In het Engels vertelt hij over zijn werk voor een Europese organisatie.
“De OSCE doet in Tadzjikistan verschillende dingen. Ze houden zich onder andere bezig met het opruimen van mijnen, het wegwerken van wapens en het bevorderen van mensenrechten. Zelf hou ik me met vrouwen bezig. Veel vrouwen worden met valse beloften naar Europa gelokt en daar verhandeld of tot prostitué gedwongen. Soms vinden we er een terug. Die halen we dan terug naar Tadzjikistan en vangen we op een beschermde locatie op. We zijn nu aan het verhuizen en overmorgen komen de vrouwen al naar het nieuwe huis, dus ik ben daar nu druk met alle voorbereidingen.”
Vier dunne matrasjes stapelt hij op om voor mij een slaapplaats te creëren, waar ik dankbaar gebruik van maak.


Terwijl hij het ontbijt van eieren, worstjes en gebakken aardappels naast mijn stapel matrasjes neerzet maakt hij me wakker. Onderweg naar het opvanghuis brengt hij mij naar de medische universiteit. Samen lopen we door het park naar de hoofdingang. Een grote groep studenten staat zenuwachtig op het plein.
“Examens”, analyseert Sherbollat. “Ik hoop dat ze tijd voor je hebben...”


Later op de dag loop ik bij de decaan binnen, die juist een groep Indiërs de laatste wensen meegeeft, voor ze voor de vakantie naar hun vaderland terug kunnen keren. Voor de groep mag ik me verantwoorden. De decaan neemt mijn formulieren over en regelt al gauw vrij baan bij de rector. Een ouderejaars Indiër wordt opgetrommeld. Deze laat mij een paar uur in het kantoor zitten, terwijl hij zelf op de gang gaat staan om voorbijkomende professoren aan te houden. Zo regelt hij de eerste twee, die we later zullen moeten opzoeken. De andere zoeken we later in de wildernis van ziekenhuizen op. Tarun moest ze zelf toch ook spreken, want hij is juist afgestudeerd en moet nu van al zijn co-schap begeleiders een handtekening krijgen, om te bewijzen dat hij dat onderdeel met succes heeft afgerond. Als ik een andere dag weer in het kantoor zit te wachten, komt een gesluierd Turkmeens meisje erbij.

“Waarom studeer je in Tadzjikistan?”, vraag ik.
“Mijn vader is Tadzjiek, dus ik eigenlijk ook. Daarom werd besloten dat ik in Tadzjikistan ging studeren. Mijn oma is naar Doeshanbe meeverhuisd. We wonen samen.”
Even probeer ik me voor te stellen hoe het zou zijn geweest als mijn oma in Oegstgeest bij me was gaan wonen. Ik krijg het niet voor elkaar. Later op de dag, als ik buiten in het park op Sherbollat zit te wachten, loopt ze met een vrouw die haar oma zou kunnen zijn langs me. Geforceerd geeft ze geen enkele blijk van herkenning.


Als ik 's middags de Rudaki, de brede hoofdstraat van Doeshanbe, afloop, eindig ik bij het park met daarachter het grote monument van Somoni. Ik benader het van de achterkant, waarbij ik me verwonder over de enorme lege fonteinen, die het uitzicht op het standbeeld van de verkozen vader van het vaderland belemmeren, waarnaar ook het geld en de hoogste berg van het land vernoemd zijn, nadat de roebel en 'Stalinberg' uit de mode geraakt waren. Terwijl ik geinteresseerd daar naar sta te kijken komen twee politieagenten naar me toe.
"Здравствуйте!", zegt een van hen enthousiast. "Откуда?"
Ik besluit ze niet te begrijpen. "What? Do you speak English?"
"Нет."
Dat maakt me sterk.
"Germania? Anglia? Amerika?", stellen ze vragend.
"Ah, no, Holland."
"Pasport."
Ik geef ze mijn paspoort.
"Нидерланде?", lezen ze van mijn visum af.
"Yes indeed, Holland."
"Van der Voort? Voornaam is Van?"
"Ja", voor jou is mijn voornaam Van.
"Kom met ons." Ze wenken me en beginnen met mijn paspoort van me weg te lopen.
"Is there a problem?"
"Nee, alleen even naar het opperhoofd."
"Hey, kunnen we het hier niet regelen?"
"Nee, naar de natjalnik."
Ik volg ze maar. Via een deur in het gebouw naast het monument komen we in een donker kamertje, waar de natjalnik me met een brede grijns ontvangt.
"Nederland?"
"What? Oh yeah, Nederland."
"Van?"

"van der Voort, ja. Is there a problem?" Ik weet dat alles in orde is.
"Luister, Van, geef ons 10 somoni, zodat we vanavond kunnen eten."
"Do you speak English?"
"Je spreekt in het geheel geen Russisch?", vraagt hij in het Russisch.
"What?"
Hij gaat over op gebarentaal; tien vingers, elkaar bevoelende duim en wijsvinger als geld en een aai over de buik voor het eten.
"No."
Hij denkt dat ik het niet begrepen heb en wijst zichzelf en zijn twee collega's aan, terwijl hij zegt:
"Tien aan hem, tien voor hem en tien voor mij."
"Nee."
"Vijf, vijf, vijf dan?"
"Nee."

"Hij wil vanavond barbeque-en.", wijst hij op een van zijn medewerkers. "Tien voor wodka, pazjalste."
"Nee."
Ze houden het spelletje tien minuten vol, maar dan geven ze zich gewonnen. De natjalnik geeft me mijn paspoort en zonder wrok laat hij me gaan. Hij weet dat ik gelijk heb, en zolang ik dat ook weet zal ik niet toegeven. Ik loop de tien passen terug naar het monument, waar ik verder ga met waar ik mee bezig was. Een van de agenten, die me naar binnen hadden geloodst, stuurt me daar weg. Ik loop de andere kant van het standbeeld langs. Daar staat een vierde, dikkere agent. Expres maak ik oogcontact. Een klein testje. Hij vangt mijn blik en wenkt me naar hem toe.
"10 somoni voor een arme agent, alstublieft", vertaal ik vrij. Maar de agent die me van het monument had weggestuurd komt ook juist de hoek om en roept de vierde toe:
"Laat maar zitten, deze geeft niet..."
Hij laat me gaan.

Op straat bedelende politieagenten; een nieuwe ervaring. Tot nu toe was het altijd beperkt tot het aanhouden van autobestuurders. Maar deze heren zijn zeker niet de Tadzjieken die het het meest nodig hebben. Immers zij hebben een uniform aan, en daarmee de macht en zelfs het onofficiële recht om iedereen aan te houden en het de aangehoudene zo lastig te maken, dat die, de volgende keer dat hij aangehouden wordt, direct de agent een gevulde hand schud, zodat hij direct door mag rijden. Het lijkt op willekeurige wegenbelasting. Dit doen de agenten nauwelijks uit vrije wil, maar simpelweg om te overleven, want daarvoor is het staatssalaris niet toereikend. Maar dat is nog altijd meer dan de vele anderen die zonder uniform staan te bedelen en het met giften van halve somoni's moeten doen. Dat is het mooie van Tadzjikistan: er valt hier nog lekker veel te verbeteren.

Sherbollat neemt me twee avonden mee uit eten. De eerste gaan we aan de Wodka. Hij vertelt over twee Duitse meiden, die bij hem langs kwamen, om met hem als gids Afghanistan te bezoeken.
"Toen ik ze van het vliegveld gehaald had en we bij mij thuis zaten stelde ik ze voor de volgende dag eerst naar de markt hier te gaan, om een geschikte burka te kopen. 'Nee joh!', zeiden ze:'Die Afghaanse vrouwen en mannen moeten toch ook zien hoe het anders kan?' Ik heb ze nog eens gewaarschuwd; het is daar niet als in Tadzjikistan en zeker niet als Europa, maar zij waren zeker van hun zaak. Dus wij rijden de grens over, en in het eerste plaatsje waar we stopten gebeurde het al. Zodra de meiden in hun zomerse kleding uit de auto stapten, renden alle mannen, van zesjarige jochies tot de tachtigjarigen aan toe, naar ons toe en begonnen aan mij, maar vooral aan hen te trekken en met stokken te slaan. Het was hopeloos; als we geen hulp kregen zouden we het misschien niet overleefd hebben...
Eén agent kwam erbij, eerst om te kijken. Ik schreeuwde hem toe:'Doe iets! Ze vermoorden ons!' en de agent zei:'Ik kan je helpen, maar dat kost geld'. Ik stopte hem 100 dollar in de hand en direct begon hij de mannen van de meiden af te jagen. Zodra het kon zijn we de auto ingesprongen en weggereden. De volgende dag zijn we naar de markt gegaan en hebben we twee burka's gekocht. Daarna hebben we zonder problemen over de grens rondgekeken."

De tweede avond, wanneer we juist langs de keuken het ommuurde terras van het restaurant overwandelen, zeg ik:
"Gister heb ik wodka gedronken, dus vandaag geen wodka."
"Prima, dan gaan we aan de brandy!"
En iedere keer een halve liter bier erbij om het weg te spoelen...


De volgende dag brengt Sherbollat me naar de taxistandplaats. Daar maken we een goede deal: voor vijftien euro word ik met een mercedes naar Khoejand gereden, acht uur door de bergen naar het noorden. Na drie uur wachten tot er voldoende medereizigers zijn rijden we weer langs de grote huizen over de snelweg, die al snel overgaat in de weg met de vele openluchttunnels, en na uren uiteindelijk afgesloten met een echte tunnel.
Deze is ook vol kuilen en plassen, onverlicht en kilometers lang. In een ruim half uur rijden we naar de andere kant. Drie uur 's nachts zijn we in Khoejand. Twintig minuten later brengt de volgende taxi me al naar Isfara. Die taxichauffeur neemt me mee naar huis, waar we drie uur slapen. De volgende morgen ontbijten we in een restaurant, waarna hij me op de taxi naar Kirgizië zet.


Vijf dagen Tadzjikistan. Genoeg om met de grote problemen kennis te maken, maar te weinig om de schoonheden van het land te beleven. Dit kan niet mijn laatste bezoek geweest zijn.

1 opmerking:

Yu Yue zei

voor het eerst de lange versie gelezen!!! leest als een trein en voelt aan als een een film! Geniet ervan kerel!

Wouter